vl| I t) I I NIEUWS- EJ 1PTOEJTBL1D [Va uil v 40 c:.‘ 3 Woensdag 14 November 1906. No. 91. BRIGITTA. dlo Jaargang. RIEGERS BEDROGEN Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. I Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. v IaN, als U Sunlight-- ™Sg’ra4 ZICHZELF, WANT rijke Am U WENSCHT DE belastingen du, w| *08, t VI Èngen. 4 il I b. J Cent p, T E R 1 IR andere ZEEPSOORTEN I 4 “o 4 a ’t 8 X. ischen omen. voor- te ontucht.) Luistert! «Velen meenen ten We willen hopen, dat de kloeke beheer ders dezer groote scheepsbouwmaatschappij er spoedig in mogen slagen, bij nieuwe aanbeste dingen de laagste inschrijvers te zijn. kan- ,eide een uCiél £ÏS. den, aam urg- k. V «r - - ■- - -oe*l anna en Pietje Ankes Jong, oud 44 jr, te l&LU 'REKBAAR IN KWALITÉn^en‘ Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. A ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. eenigen tijd onze Truida voor de eerste maal uit Beft 1 op bezoek kwam, werd zij door de .brave Brigitta met scheele oogen door ons echter met gejubel ontvan gen. Zooals vanzelf spreekt schudden wij bij ons eerste alleenzijn onze overvolle harten voor haar uit en evenzoo vanzelf maakte de beminnelijke steun en haar tyrannieke heerschappij het hoofdonderwerp onzer gesprekken uit, terwijl ook door 't in ons bezit zijn van eene aflevering der »koude doodenhand* de litte raire smaak der huisregente ten zeerste gehekeld werd. Truida hoorde onze jeremiade’s opmerkzaam aan, bladerde nadenkelijk in het roode vijfcents boekje met de ijselijke titelplaat en zeide daarop lakonisch Kin deren, ik heb een planLaat ons voorloopig echter naar bed gaan ik ben moe Den volgenden dag zagen wij Truida haast in ’t geheel niet. Zij maakte met papa bezoeken, bleef zelfs buiten met hem dineeren en eerst tegen den avond hadden wij gelegenheid een paar woorden met haar te spreken. Wij waren verschrikkelijk nieuwsgierig naar haar plan echter wat dit betrof, bleef zij stom als een visch. Of had zij misschien in ’t geheel geen plan? Zij babbelde den geheelen avond buitengewoon beminne lijk met Brigitta, die met verheven majesteit achter de tafel troonde, zoodat ’t ons groen en geel voor de oogen werd en wij elkaar wederzijds met de ellebogen in de ribben stieten om aan ons misnoegen over deze tegenstrijdigheid van onze Truida op voelbare wijze uiting te geven. Deze echter vermeed opzettelijk onze blikken. Zij had zich, terwijl papa op de'canapé zachtjes dommelde, met de gehaate in een hoogst interessant gesprek over I Geschikt zoowel voor Tafel- Keukengebruik. i £r‘ „VITELLO” WERD 85 MAAL MET DE HOOlCSTE <m\500 >NDERSCHE'DINCEN BEKROOND f nog, >nger- asten; dazen hem naar ralkt. dood Maar e ge- ■eigd, als Zijn iu en iziek odra isch, Waarom lach je, Frits? vroeg mevrouw Anning, die juist haren echtgenoot, een jong, werkzaam advocaat, een groote gevulde kool vertoonde, haar meesterstuk van het menu van heden. Lachen? Ik vroeg de aldus aangesprokene. Dat weet ik niet! Hoe kwam ik daartoe? Nee maar, sprak de jonge huisvrouw, eenigszins geraakt, dat is waarlijk komisch, ik breng deze kool, op welker toebereiding ik grootsch ben, op tafel, je werpt een vluchtigen blik op ’t voortbrengsel mijner kookkunst en glimlacht verachtelijk. Op mijn vraag naar het «waarom* huichel je onwetendheid. Daar mag ik toch zeker wel de oorzaak van vragen? Wan neer de kool je niet aanstaat, heb je het maar te zeg gen en zij zal je voortaan niet meer door haar aanblik beleedigen! Thans lachte hij inderdaad luid. Mijn lieve schat, antwoordde hij, maak je asjeblieft niet druk. In de eerste plaats merk ik op, dat je eerst van lachen, daarna echter van glimlachen spreekt. Dat zijn twee verschillende begrippen. Het eerste ontken ik met gerust geweten het tweede geef ik voor waardelijk in geen geval echter in verachtelijke be- teekenis toe. Glimlachte ik werkelijk, dan deed ik het onwillekeurig laat ik zeggen onbewust wel licht tengevolge van een samenvloeien van gedachten tusschen dit meesterstuk van je kookkunst en een- brief van mijn zuster Truida, die de post juist heeft gebracht En die je nog niet eens gelezen hebt, viel mevr. Anning haar echtgenoot in de rede. Waar vandaan dus dat samenvloeien van gedachten? Dat is mij niet recht duidelijk! Ik zal de sluier opheffen, schat, antwoordde de ad vocaat, echter niet voor en aleer wij de aanleidende oorzaak van mijne, je zoo vreemd schijnende vroohjk- heid, die smakelijke kool, uit de wereld geholpen heb ben, zij geurt zoo verrukkelijk, en ik mag haar gaarne warm gebruiken, daar koude kool nu juist niet mijn zwak is. Laten wij dus, voor ik mijn pleidooi begin, eerst onzen maaltijd eindigen. Aldus deden zij. De advocaat met zeker welbehagen, mevr. Anning daarentegen met haast, daar zij een beetje nieuwsgierig was. Eindelijk was de maaltijd afgeloopen. Frits stak zijn gebruikelijke sigaar aan, nestelde zich behagelijk naast zijn vrouwtje in een hoek der sopha en begon: Zooals je weet, waren wij met ons vieren thuis. Wij verloren vroeg onze goede moeder en in hare plaats bestuurde Brigitta Snavel onze huishouding, om welke papa, die met het beheer van zijn landgoed de handen vol had, zich weinig, misschien te weinig bekom merde en alles aan zijne plaatsvervangster overliet. Mejuffr. Snavel echter, een jongejuffrouw van 45—48 jaar, was geen aangename dame. Zij was hard en scherp als haar naam en maakte zich bij ons, kinderen, dan ook niet zeer bemind. Ook het dienstpersoneel had veel van haar minder liefelijk karakter te verdu ren en kon zij er zich dientengevolge in verheugen een mij) in den omtrek de meest gehate persoonlijk heid te zijn. Mijn jongere zusters, Elsa en Hedwig, even als ik, verdroegen de liefdelooze behandeling van deze schrik van het huis met berusting, maar Truida, onze oudste, leefde in voortdurende vijandschap met de huishoud ster, over wie zij zich onophoudelijk bij papa, echter zonder gunstig gevolg, beklaagde, daar Brigitta hem, met uitgezóchte zachtmoedigheid en opmerkzaamheid behandelde, zoodat hij absoluut niets van Truida’s woorden over het boosaardige karakter zijner steun ge- looven wilde. Natuurlijk, bromde niet zeer eerbiedig onze oudste, toen weer eens een harer aanvallen op Brigitta was afgewezen, papa wordt door haar vertroeteld. Hij is nog een flink weduwnaar, en xij hoopt! Maar zoo lang ik leef, zal ’t niet gebeuren wis en zeker niet Waarop mej. Snavel hoopte en wat niet gebeuren zou, was toen voor ons kinderlijk begrip een raadsel desniettegenstaande haatten wij Brigitta sedert deze verdachte toespelingen des te meer omdat zij hoopte. Alles te zamen genomen leden wij een onpleizie- rig bestaan. En nu verloren wij ook nog onze laatste steun onze Truida. Zij werd te Berlijn op een instituut gebracht om daar voor hare toekomstige po sitie als huwbare grondbezittersdochter afgeslepen en fijn gepolijst te worden. Wij waren na haar heengaan aan de luimen van onzen huisdraak overgeleverd en hadden slechts een paar uur rust, wanneer zij zich in hare lievelingsbezigheid verdiepte de lectuur van een dergelijke roman, als bij voorkeur sentimenteele keukenfeeën en portiersvrouwen ter bevrediging van hunne letterkundige behoeften lezen. En ook thans bestudeerde mej. Snavel een dergelijk boeiend werk, getiteldDe koude doodenhand of het yeestenbexoek te middernacht, waarover zij menigen avond met gloeiende blikken gebogen zat. Toen na en meest e raadslieden aan zijn kiezers verplicht hunne schrijfstiften niet vasthouden; de pu blieke tribune lachte zoo luidkeels, dat de renteniers, die voor de gezelligheid daar hun dutje komen doen, wakker schrokken. Bij «Onderwijs*, artikel schoolartsen, gebruik te de heer De Vries den bijbeltekst: «Niet zij, die gezond zijn, hebben den geneesheer noodig, maar zij, die ziek zijn*, en laat daar onmiddellijk op volgen: «Deheer Vliegen zal wel weten, waar dat staat!* Natuurlijk dave rend succes. Dezelfde spr. was even daarna weer oorzaak van een homerische lachbui. Hij zei nl.«Wilde men werkelijk waken te gen besmetting in de scholen, dan had wel el ke school een afzonderlijken arts noodig*. «Maak daar een amendement van*, riep een grappenmaker. De heer Fabius vond het geneeskundig toe zicht in de school tdch eigenlijk verkapte ar menzorg: «Men ontvihg gratis medisch advies.* Daarop antwoordde de wethouder-medicus Jitta: «Als een gratis medisch advies armen zorg is, dan heb ik in m’n leven heel wat aan armenzorg gedaan. Maar dat kan de ge achte spreker toch niet meenen. Want als ik hem aanraad de heer Fabius spreekt al tijd heel vurig zich niet zoo op te winden, omdat dit niet goed voor hem is, dan is dat een vriendenraad, maar geen armenzorg*. (Na tuurlijk groot gelach.) Maar Fabius repliceert en neemt aan ’t slot er den wethouder tus schen: «Aan mij is de raad gegeven, me niet op te winden, wijl dat nadeelig is voor m’n gezondheid. Welnu, de wethouder, die den raad gaf, wordt blijkbaar voor niets meer warm. In hem schijnt de mensch volkomen te zijn ondergegaan in den medicus.* (Nu moet u weten, dat Jitta als spreker je volmaakste tegenstelling is van Fabius; ijs-ijzigkoud zijn de woorden van Jitta; vol vuur en actie is Fabius. Jitta spreekt als een automaat en men is blij als hij eindigt; zijn harde, mono tone stem pijnigt je muziek-ooren. Ik behoef dus niet te zeggen, of de Raad genoot!) Wanneer de heer Simons warm vechter van goedkoop gas tracht voor rekenen, dat zijn voorstel zelfs voordeel aan de gemeente zal brengen, zegt wethouder Heemskerk, zulks uitvoerig berekenend, dat ’t voorstel-Simons een groote schadepost zou brengen. En ter algemeene vermaking zegt hij nog (Simons wordt in den Raad geksche rend een liefhebber van rekensommetjes ge in m’n vorigen brief schreef ik over den Raad van onze stad. Vergun me nog even hier mee voort te gaan. Doch ik wil nu alleen de zaak van de komische richting bezien en dit lijkt me ook het geschiktst. Ik stel me voor, hoe de lezers van deze brieven me links zouden laten liggen, me reeds bij een eersten brief voor meer dan droog gingen overslaan, wan neer ik geregelde verslagen gaf van »’t offici- eele* uit de hoofdstad. En daar houd ik zelf ook niet van. In m’n vorigen brief dan noemde ik onzen burgervader een heele kraan, die aardig met de 45 raadsleden weet om te springen. Een man, die z’n gewichtige betrekking precies anders om als een sinecure beschouwt. Een man, die op de hoogte is van alles, wat «des ge- meentebestuurs* is, zooals men dat zelden ziet. Die daarom ook de debatten van onze 45 vroe de vaderen beheerschen kan en die zich weet te doen gelden. ’t Is een baantje, zoo’n beetje regel en tem pering in den debattenstroom te houden. Want o, er wordt zooveel gepraat, dat even goed achterwege had kunnen blijven. Maar zoo gaat ’t altijd. Op iedere slaak wordt zout gelegd ongeluk is, dat de zich zelven en aan meent te zijn, een behoorlijke portie op het arme dier neer te ploffen. Gelukkig komt de geestigheid wat afwisse ling brengen. Vliegen zet een bijbeltekst op den kop. Nolting, de heer Piet Nolting, praat van «zwijn- derij* en als de chr. hist, heer De Vries het zelfde woord gebruikt om, zooals hij zegt, «in de terminologie te blijven van den heer Nol ting*, dan is deze handig genoeg om uit te roe pen: «Jongens! (uitbundig gelach) nu heeft een christelijke het woord «zwijnderij* gebezigd; nu is het parlementair.» Een ander begint zijn speech aldus: «Mijnheer de voorzitter, in onzen Raad heerscht de loffelijke gewoon te, dat een ander nooit herhaalt, wat door een vorige spreker reeds goed is gezegd*. Het duurde zeker tien minuten, eer de leuke spreker zijn rede kon voortzetten: een onbedaarlijk gelach deed de magistraten op hunne zetels schudden; de persmannen konden van pret noemd): «Er zijn enkele berekeningen, die er wel nauwkeurig uitzien, maar waarvan toch iedereen dadelijk voelt, dat ze onjuist zijn. Bijvoorbeeld Simons spitst de ooren men zegt volkomen terecht, dat tweemaal één 2 is, maar daarom is tweemaal eendracht toch nog geen tweedracht.* ’t Ging ook over de prostitutie. Geen ding om te lachen. En toch schaterden de vroede mannen. (Men weet dat Amsterdam verwoed strijdt tegen de huizen van De burgemeester zei o. a. onrechte, dat bij de verordening de prostitutie verboden is. Dat is natuurlijk niet moge lijk. Maar tegen de prostitutieAmzera wordt streng opgetreden. Steeds, want in deze materie kan men geen 14 dagen werkeloos blijven. Immers, de hui zen van ontucht verdwenen en er kwamen in enkele wijken sigarenwinkels voor den dag. De politie deed in de laatste twee weken niet minder dan 15 van die winkels verdwijnen en nu veranderen zij zich in strijkinrichtingen.,.* De Raad proestte en de burgemeester werd boos. «Maar heeren, daar valt toch niet om te lachen; me dunkt Toen de burger vader den Raad eens rondkeek en zag, hoe welbehaaglijk men ginnegapte, schoot hem te binnen, hoe ons volk, de domsten niet uitge zonderd, met bliksemsnelheid een geestigheid, of wat daar voor door mag gaan, snapt, een woordspeling voelt, zoodra ze geuit wordt op «terrain défendu.* Naar aanleiding van de bekende onveilig heid in het Vondelpark nachtelijke over vallen van jeugdige paren, en nog veel meer, werd het denkbeeld geopperd, om het Vondelpark met den lichtbak (natuurlijk een weinig gemoderniseerd) af te jagen. Ook dit bracht veel hilariteit. Doch laat ik op deze wijze niet doorgaan. Een enkele lezer zal me misschien een weinig «unfair* vinden, maar ik schrijf dit alles, om meteen een ideetje te geven van wat er al niet in onzen vroeden Raad ter tafel komt. Nu over wat anders. Verlegen om de noodige stof tot schrijven behoeft men waarlijk niet te zijn. Ik heb het al een paar malen gehad over de uitspanningen der Amsterdammers. Zoo’n beetje over de zomer-divertissements. Ik zou echter ook een heel boekje kunnen vullen over de minver makelijke zijde van ’t «Amsterdammer-zijn*. eerd ienu 11 lijksch werk guLWra*«j Jofu I ten te gaan. Waar dat naar toe moet? Reeds lang werd ’t gezegd, dat de hooz stad des rijks tot de hulpbehoevende gem<,'.ne ten begon te behooren. Het is er, in groote stad zoo’n duur huishouden en dan men de lieden met geld niet missen! Gelukkig, dat we thans geen malaise-j? hebben! De handel bloeit, al is ’t geld cA. duur. De scheepvaart gaat flink vooruit. De diamantnijverheid blijft een rijk bestaan ge ven aan duizenden. Over ’t algemeen mag men werkelijk de huidigen ceconomischen toestand prijzen. Maar er zijn toch enkele zwarte punten. Daar hebt ge bijvoorbeeld op de «Eilanden*, de Kattenburger, Wittenburger en Oostenbur ger wereld. Daar woont een talrijke bevol king, die hoofdzakelijk bestaat van de ijzer en staal-nijverheid, van de Koninklijke fabriek van Werktuigen en Spoorwegmateriaal, de Marinewerf en de groote Werf. En die Werf ziet zich nu genoodzaakt volk af te danken. Het is dezelfde werf, waarop onlangs de «Rem brandt* gebouwd werd (ge kent de ellende, die Amsterdam ondervinden moest, toen ’t schip uit z’n gevangenis moest vertrekken!) dezelfde werf, waarop de «Vondel*, een even groot schip, ook voor de maatschappij «Ne derland* gebouwd wordt, en welk schip weer dezelfde droevig-komische uittocht naar ’t Y zal maken. Nu, diezelfde groote Werf heeft thans ge brek aan nieuw werk en de inschrijvingen der directie op groote aanbestedingen wilden in den laatsten tijd geen succes hebben. Een goede honderd werklieden worden er nu ontslagen en, als er geen nieuw werk komt opzetten, zullèR er nog veel meer volgen. En dat tegen ‘den winter! Zeer onprettig voor de eilanders. We willen hopen,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 355