SlfflWS- ES AIIVERTESTIEBL.W
ÏWR S8EEE Eli OMSTREkEJ.
De tweede vrouw.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
c>
Een praatje
over Vaderlandsche Kunst
r
klassieke
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Naar het Duitsch.
Niet waar, je wenscht me veel geluk met de betrek
king van zondenbok Die uitdrukking, »die ons aller
zonden draagt», heeft me getroffen. De geheele brief
is grillig van stijl. Herhaalde malen heb ik die paar
regels overgelezen om ze goed te begrijpen, er spreekt
öf berouw öf nieuwe hoop uit die wooiden.
Ik ben verlegen om een gepast antwoord te vinden,
maar dralen helpt niet. Dus met flinken moed de
pen opgevat en geschreven, al is het voorloopig een
kladproef. Geen Koert of zoo iets aan het begin, dat
zijn we nueenmaal niet gewoon. Vooruit dus.
«Of ”ij uwe reisbeschrijvingen willen lezen? Heel gaar
ne. Wij zullen de dagen tellen, tot wij ze ontvangen.
Ik schrijf «wij*, want Armgard en ik zijn nu één in
onzen ijver, om dat schoone land te leeren kennen.
Je moet je dochter eens zien, als zij vol ijver de kaart
van Noorwegen bestudeert, gedurende de aardrijkskun
dige les. Zij weet zeer goed, dat de Noord-
poolcirkel over Kaap Kunnen gaat en alle belangrijke
plaatsen kan zij mij aan wijzen, ja over den handel enz.
weet zij ook reeds iets te zeggen. Ik overlaad haar
hoofdje niet, doch zoo ongemerkt komt het een na het
ander aan de beurt en zij onthoudt alles flink. Dat doet
me juist genoegen, omdat zij in den beginne weinig
lust toonde.
»Armgard neemt veel beweging in de buitenlucht.
Wij spelen met elkaar als goede kameraden in het park,
doch de gehoorzaamheid wordt daarbij niet geheel uit
zeker. »Hoort ge dat aan Ach hemelde goede man
leest de gevaarlijkste passages met zoo’n volmaakt on
schuldig gezicht, dat het zelfs mevrouw Kaulfuss niet
hinderde. Blijkbaar denkt zij nu ook minder kwaad van
de verhouding tusschen mij en Bauer.
«En geeft hij daarbij soms uitleggingen zult ge
vragen. Natuurlijk, maar zoo beschroomd, als een man
al'* Bauer alleen kan doen. Intusschen heeft hij als
dokter meer beteekenis. Zijn methode, om Armgard
van de bleekzucht te genezen, blijkt voortreffelijk te
zijn. Dat bemerkt zij zelf en stelt nu meer vertrouwen
in haar nieuwe mama. Ik heb het reeds zoover gebracht,
dat zij aan mij alle snoeperijen uitlevert, die zij van
haar grootmama krijgt, niettegenstaande de dokter
herhaaldelijk heeft aangetoond, hoe schadelijk die zoe
tigheden op de zwakke maag van de kleine werken.
Gisteren kwam mevrouw Kaulfuss onverwacht bij ons,
juist toen ik van Armgard weer een doosje snoeperij
in bewaring had gekregen. Zij zag het wel, maar zij
hield zich, alsof zij daarvan niets had bemerkt. Een
paar uur later kwam Armgard echter snikkende bij me
en stamelde bewogen«Grootmama schreit, grootmama
schreit al door, omdat ik aan u overgeef, wat zij aan
mij heeft geschonken en omdat ik aan u meer gehoor
zaam ben, dan aan haar.*
Ik stelde het bedroefde kind gerust, zoo goed ik kon.
Mijn toon van spreken moest hier alles doen, want met
redeneeringen kon ik niet beginnen, ik kon den tempel
der kinderlijke liefde niet afbreken, dien zij in haar
hartje heeft opgericht voor haar grootmama.
Zoover had ik geschreven, toen ik wegens de komst
van den postbode naar beneden ging. Wat doet de ge
woonte niet ik kan het geluid van zijn voetstappen
dadelijk herkennen.
Hjj bracht mjj een brief van Tiefort, dien ik hier voor
13). VI.
Gisteren ontving ik van mevrouw Ruscheweyh een
lieven, langen brief, met eenige regels van haar doch
ter Francisca er bij.
Zij wenscht mij in ieder opzicht genoegen en geluk.
Het schrijven van Francisca is kalmer van toon. Maar
wat zijn beiden toch goedhartig en beminnenswaardig.
Het verheft mij in mijn eigen oogen, dat ik op haar
voortdurende, vriendelijke belangstelling mag rekenen.
Om mij te wreken op je korten brief, moest ik hier
den mijne maar eindigen, doch ik kan het niet. In je
laatsten brief vraag je naar dokter Bauer. Je bent
nieuwsgierig om te weten, hoe hij zich later gehouden
heeft en ge schijnt te twijfelen aan de goede uitwerking
van mijn openhartig gesprek. Je kunt gerust zijn, hij
houdt zich voorbeeldig.
Twee avonden komt hij elke week bij ons doorbren
gen. Hjj leest mevrouw Kaulfuss en mjj voor uit boeken,
die zij daartoe uitkiest.
»Wat zijn dat voor boeken zal je vragen en je ver
wacht, dat ik de verslagen van Engelsche en Duitsche
zendelingen zal noemen of andere werken van gods-
dienstigen inhoud.
Maar dan vergis je je erg. Het zijn werken van
Dumas-fils enz., tot Zola incluis, met de meest gewaag
de uitdrukkingen. *En leest hjj dat voor vraagt gij
je overschrijf, omdat je deelneemt in mi, ,;ef en leed.
De brief is alweder op een blaadje uit eei titieboekje
geschreven. Hij luidt
«Wij bereiken vóór zonsopgang de met sneeuw be
dekte Lofodden. Gedurende de vaart van Trondhjem
naar hier hadden wij niets dan een vochtigen zwaren
nevel en donkeren nacht, terwijl de zee dreigend om
ons schip bruiste.
Maar nu die zonsopgang" op de Lofodden, Marie.
Welke pen kan dat beschrijven? Voor ons ligt Oost-
Vagöe. Hier stijgen de spitsen van Hindoe omhoog,
daar glinsteren de gletschers van Tjellöe ons tegen.
Met vlammende stralen boort de zon door den wolken
sluier heen. Als door een tooverwoord stort zij haren
goudvloed over de onmetelijke rotsen, de bochten en
eilanden zonder tal.
Het is dag gewerden. Uw blik reikt twintig mijlen
ver over land en zee. Aan alle kanten ziet ge donkere
rotsen van verschillende kleur en gedaante, zoo hoog
en scherpgekant, dat geen menschenvoet ze ooit betre
den heeft. De adelaar en eenige valken en meeuwen
fladderen er om heen.
De golven bruisen tusschen de klippen, alsof zij zich
van allen dwang willen bevrijden en huilend slingeren
zij hun schuim tegen de rotsen. Meeuwen, zeeganzen
en gieren verlevendigen het tooneel. Ik sta er bij en
gevoel mij nietig en klein, terwijl ik naar den blauwen
hemel het oog opsla.
De lucht is frisch en scherp, dat maakt ons wakker.
Zich wijdende aan den dienst der wetenschap, zwerven
mijne vrienden vroolijk rond, terwijl ik dweep en ver
baasd sta. Bij de blauwe meertjes der Jókuln denk ik
aan u, Marie
Uit de verte zendt papa zijn hartelijken groet aan
Armgard en duizend groeten aan u, Marie, die ons aller
V ARIA.
Een dappere.
Eene jonge, knappe dierentemster is bij een leeuw in
het hok en laat zich door het wilde dier een stukje
suiker uit den mond nemen.
«Dat kan ik ook!* roept een der toeschouwers.
«Wat! Zoo’n min ventje als gij?*
«Zeker. Ik kan het net zoo goed als de leeuw!* was
het antwoord.
Laat jongelieden vrij domheden begaan. Domhe
den zijn de beste grondslag voor latere wijsheid. Er is
weinig zoo hinderlijk als jonge wijsneuzen.
Isolde Kurz.
Men moet handelen, vóór een zaak zich voor-
doet, en orde instellen vóór de wanorde is begonnen.
Lao Tsz’.
zonden draagt. Als ik in Tromsöe bericht van je ont
vang, zal ik waarschijnlijk een paar vel dicht in elkan
der beschreven reisbeschrijvingen zenden. Wil mijne
vriendin die aannemen
Uw man,
Koert Tiefort.*
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
rik Sienkiwiecz, den Poolschen schrijver, werd
in vele talen overgezet.
Het is moeilijk, thans reeds te bepalen,
welke plaats de tegenwoordige letterkundigen
eens in de oogen van 't nageslacht zullen in
nemen; hoe hoog zij bijv, geschat zullen wor
den in vergelijking met de letterkundigen der
17e eeuw.
Zeer opmerkelijk is de hoogte, die het Ne-
derlandsche volk op musicaal gebied ingenomen
heeft.
Er valt nog veel te verbeteren, vooral op
’t gebied van den volkszang en met lof mogen
de pogingen gesteund worden, door de school,
door vereenigingen tot veredeling van den
volkszang en door nog zoovelen aangewend
om hierin verbetering te brengen. Doch vast
en zeker valt hier vooruitgang te constateeren.
Het eigenlijke volk doet thans aan vocale en
instrumentale muziek. Tot zelfs in vrij kleine
dorpen zijn zangvereenigingen, in de kleinste
zelfs vindt men harmonie- of fanfarecorpsen, in
talloos vele gezinnen, ook buiten de steden,
vindt men piano of harmonium.
Wat een verschil bij vroeger, enkele tien
tallen jaren geleden, toen rondreizende Duit-
schers de eenigste blaasmuzikanten waren.
In onze groote steden heeft de muziek eene
schitterende hoogte bereikt. Het Concert ge-
bouw-orchest, thans onder de leiding van Willem
Mengelberg, behoort tot de allerbeste van ge
heel de wereld. Ook in kleinere steden geeft
men goedverzorgde uitvoeringen van
en meer moderne muziek.
Onder onze solisten zijn er vele goede, en
ook meerdere, die zich in ’t buitenland voor
de meesteischende kunstkenners mogen laten
hooren, solisten op allerlei musicaal gebied.
Jammer, dat de meesten daarvan, en juist
de allerbesten het vaderland verlaten, omdat
het buitenland beter hunne gaven loont, hun
een meer onbekommerd bestaan verzekert. We
noemen slechts enkele namen, die in 't buiten
land een gevierden naam hebben: Willem
Kes, Antoon van Dijk, Johan Messchaert, Jos.
Tijssen, Jac. Urlus, en zoo voort, want er zijn
er zoovelen.
Op dit gebied is kunst nog te weinig >re-
geeringszaak.*
We mogen echter ééne gewichtige verande
ring constateeren; Het is nog niet zoo lange
jaren geleden, dat de Nederlanders zeiden en
dachten: Onze taal is niet geschikt om gezon-
ze niet te noemen, Rembrandt en al de andere
groote namen; ook niet de mannen, die hunne
voorgangers en wegbereiders waren.
Later kwam er kwijning.
Doch zie thans! Sedert meerdere tientallen
jaren is er herleving gekomen, schitterende her
leving. We kunnen roemen op eerste kun
stenaars, die óf nog in leven zijn, óf reeds
overleden; op Jozef Israëls, den «kleinen groo-
ten man,» op de Marissen, op Anton Mauve,
die zoo juist de eigenaardig Hollandsche kleur
effecten wist weer te geven en waarvan on
langs. te New-York, een stuk voor ongeveer
een ton gouds verkocht werd, op den Leeu
warder schilder Bisschop, op Mesdag, op nog
zoovele anderen.
Niet alleen hebben zij eene nieuwe Hol
landsche school gevormd, die naam heeft over
heel de beschaafde wereld, maar door hunne
echt-vaderlandsche kunst is de aandacht der
buitenlandsche schilders op onze wazige luch
ten gevallen en op het ouderwetsche, dat nog
in enkele visschersdorpen is bewaard geble
ven. Te Volendam komen jaarlijks bijv, dui
zenden, die de werkelijkheid willen zien, nadat
ze deze reeds zoo vaak hadden bevroed op de
prachtige stukken onzer schilders, die deze
werkelijkheid, aangekleed door hun kunste-
naarspenseel, hadden doen bewonderer. En ge
regeld ziet men er buitenlandsche schilders, die
er hunne studie’s maken.
Een uitlooper is onze oud-Fries, de schilder
Alma Tadema, die zich vermeit in ’t scheppen
van antieke, classieke stukken, geheel buiten
den Hollandschen geest, en die daarmee in
Engeland triomphen vierde.
Op letterkundig gebied zijn we ook sterk
vooruitgegaan. Onder de dichters en schrij
vers van vóór 1880 zijn er, die een goede va
derlandsche naam verwierven. Toen kwamen
de jongeren, de mannen van ’80, de Nieuwe-
Gidsmannen, waarvan sommigen ook buiten
Nederland genoemd werden, waarvan enkele
werken ook in andere talen werden over
gezet.
Toch durven we niet beweren, dat deze
auteurs met de groote schrijvers van Noor
wegen en Denemarken, Rusland en Polen,
om andere landen maar over te slaan, op één
lijn zijn te stellen.
De werken van Björnsterne en Björnson,
van Henrik Ibsen, van Leo Tolstoi zijn univer
seel bezit geworden. «Quo Vadis* van Hen-
er in
Hoe vaak is het niet aangehaald, het ge
vleugelde woord, dat door onzen grooten minis
ter Thorbecke gezegd zou zijn, toen hij als
eerste minister de teugels van het Rijksbe-
wind in zijne vertrouwde handen had: «Kunst
is geen regeeringstaak.*
Gezegd, of niet gezegd, wie zal ’t uitmaken?
Wel mogen we thans met genoegen con
stateeren, dat kunst in ons land toch wel
eenigszins regeeringszaak is, voornamelijk op
bouwkundig gebied.
Na den Franschen tijd hield men er hier
weinig kunst op na. De officiëele stijl, de
z.g. Waterstaats-stijl, was er eene van ’t aller
geringste soort.
Eerst in de tweede helft der 19e eeuw kwam
daarin verandering.
Er verrezen kerken en openbare gebouwen,
die stijl hadden. Ook de particuliere gebou
wen, woningen, winkels werden beter, sierlij
ker en in stijl gebouwd. Onze architecten
mochten en mogen vooral thans er zijn. Men
moge verschillend denken over den ’t meest
hier gangbaren stijl, velen mogen meer ge
voelen voor ’t lichtere, moderne Fransche bouw
werk, wij bouwen nu toch in stijl.
Verder zorgt de regeering voor restauratie
der oude bouwwerken en in meerdere steden
zijn de oude kerken, stadhuizen, kanselarijen of
hoe ze verder mogen heeten, geheel hersteld
of men is bezig ze te herstellen. Neem ver
schillende kerkgebouwen, zooals de St. Jans-
kerk te ’s-Hertogenbosch, regeeringsgebouwen
zooals in Den Haag, de Kloostergang, den
Domtoren te Utrecht, de Kanselarij te Leeu
warden, de stadhuizen te Franeker en Bolsward,
om maar eenige te noemen.
In onze groote steden verrijzen winkels,
kantoorgebouwen, heerenhuizen, daar buiten
villa’s, die mogen gezien worden.
We mogen dus constateeren, dat
ons land in de laatste halve eeuw aan ware
bouwkunst gedaan wordt, nadat lang een be
droevende stilstand op dit gebied geweest was.
Ook op het gebied der schilderkunst valt in
Nederland een groote kracht te aanschouwen.
In de gouden eeuw van Frederik Hendrik
leefden de groote meesters, die een we
reldnaam verworven hebben. We behoeven
gen te worden; Duitsch, dat is de zangtaal.
En thans begrijpen we, dat ook de Neder-
landsche taal, op muziek gebracht, de innigste
en ook de verhevenste muzikale gedachten tot
voertuig kan strekken.
Een voornaam deel der kunst vormt de too-
neelspelkunst en hier vooral moge gedacht
worden aan Thorbecke’s «Kunst is geen re
geeringszaak.*
Even als onze groote musici gaan ook onze
allergrootste tooneelspelers naar buiten. De
Amsterdamsche Stadsschouwburg, waar de
Koninklijke vereeniging «Het Nederlandsch
Tooneel* haar schepter zwaait, waar Koninklij
ke subsidie en de gunst van Maecenassen goede
uitvoeringen mogelijk maken, is de aangewe
zen toevlucht voor alle groote geesten op too-
neelgebied.
En wat zien we? Onze eerste speler, Louis
Bouwmeester zoekt ’t op zijn hoogen leeftijd
in Indië, Royaards is geheel Duitscher ge
worden en tracht de hoogste sport van de Ber-
lijnsche tooneelwereld te bereiken. De Vries
trekt door Engeland en Amerika.
Terwijl het groote publiek bijna al z’n uit-
gaansgelden besteedt in variété’s en aan ’t zien
van kluchten en draken, die trekken door ’t
pikante, maar die met verheven kunst weinig
hebben uit te staan, kan de kunst cm brood
gaan.
Neen, in dit opzicht kunnen we van het
buitenland nog heel veel leeren.
Toch, alles en alles te zaain genomen, mogen
we in Nederland bij een fermen stoffelijken
vooruitgang ook groote, zeer groote vordering
op het kunstgebied in zijn velerlei uitingen
constateeren en dit wenschen we «steeds excel
sior* toe.
-j
SNEEKERCOURANT