Zijn groote mannen eeren.
De tweede vrouw.
■W8- Eil ADVEkTEVriEBLAD
10(111 SU Hl 01ST11M.
No. 8.
Feuilleton.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
-
alleen
VARIA.
Naar het Duitsch.
«Lieve Marie 1
Vermaak u wat met dokter Bauer, ondanks de nijdige
ergernis van mijne schoonmama. Je bent jong en kunt
niet als een non leven. Maak je leven zoo prettig mo
gelijk. Dat ge mijn naam rein houdt en trouw voor
Armgard zorgt, weet ik.
droefd. Wij worden ook altijd daar getroffen, waar
wij zulks het minst verwachten en gelooven nog aan
geluk en durven er soms op roemen, alsof Salomo, en
alle wijzen voor en na hem, niet bestaan hebben.
Juist den dag, nadat ik je mijn vorigen brief zond,
kwam Armgard met roode wangen zuchtend in mijne
kamer.
»O, mama, wat moest ik daar een langen brief schrij
ven.* Vermoeid zette zij zich naast mijneer, en vertelde
mij, dat grootmama aan papa had geschreven, en haar
ook had laten schrijven, niet wat zij zelf wilde, maar
grootmama had haar alles voorgezegd, wat zij schrijven
moest.
»Het ging veel te snel, ik schreef slecht,* zei ze
ernstig. «Papa zal niet in zijn schik zijn.*
Die woorden troffen mij smartelijk; droevig zag ik
Armgard aan.
«Vlekken heb ik niet gemaakt,* troostte zij mij, «en
het is ook niet waar, dat het uw schuld is, dat ik lee-
lijk schreef. Ik kan veel beter schrijven.*
Hoe gemakkelijk kon ik Armgard uithooren, doch dit
stootte mij tegen de borst. Ik streek met mijn hand
langs haar volle blonde lokken en sprak er niet verder
over.
Maar toen het kind de kamer uit was, bestormden
mij allerlei gedachten. Nog nooit had mevrouw Kaul-
fuss mij naar Tiefort’s adres gevraagd, nooit had zij
met mij een woord over mijne correspondentie met hem
gesproken. Wat beduidde dit nu? Hoe wist zij het adres?
Waarom schreef zij Ik had daarop honderden ant
woorden kunnen vinden en vond er toch geen enkel.
Mijn kalmte was weg.
Veertien dagen later kreeg ik een brief van den baron.
Ditmaal was hij op een vel postpapier geschreven met
inkt, alzoo met kalm overleg.
Stel u voor: midden onder mijne beslommeringen en
zorgen, ook voor Armgard’s opvoeding, bekruipt mij
soms de lust, om die frissche lucht van het Noorden in
te ademen, evenals hij. Ook ik ben heel nieuwsgierig
geworden naar hetgeen die landen betreft. Alle oude
romans van Zweedsche en Noorsche acteurs, die ik
machtig kan worden, snuffel ik na, om er de natuur
beschrijvingen uit te verslinden. Merkwaardige reis
beschrijvingen vooral trekken me aan en daarvan vindt
ik overvloed in Tiefort’s bibliotheek.
Die bibliotheek is mijn Eldorado geworden, waar ik
vele uren in doorbreng. Sedert de baron op reis is,
blijven de groene gordijnen neergelaten; alleen aan den
hoek bij den vleugel open ik een raam, om Gods vrije
lucht te kunnen genieten. Zoo is het daar aangenaam
halfdonker, dat werkt gunstig op mijn verontruste
zenuwen.
Wat heb ik dikwijls reden om mij te ergeren! Om
den baron genoegen te doen, streef ik er zonder op
houden naar metterdaad deel te nemen in de huishou
ding doch tevergeefs. Mevrouw Kaulfuss is zoo listig
als een slang; zij heeft de dienstboden geheel onder
haar macht. Het is mij onmogelijk ingrijpend te han
delen, hoe ik mij daarvoor ook inspan. Alzoo blijft
Armgard mijn eenige troost. Enfin, ik ben er toch
tevreden mee. Op het kind heb ik meer invloed dan
zij en daardoor kan ik veel goeds tot stand brengen.
En daar het goede te doen, des levens grootste vreugde
is zoo ben ik gelukkig, Therese.
Vele groeten van uw trouwe vriendin,
Mabie.*
Corlswald, 21 Nov.
«Lieve Therese!
Ik heb in langen tjjd niet geschreven, ik was te be-
Betaald.
Een zeer dikke dame worstelt zich in een tram.
«Ik had altijd gedacht,* zei een grappige heer,
«dat de tram niet voor olifanten gemaakt was.«
«De tram is een tweede ark van Noach,* zei de
dame, «zoowel olifanten als ezels worden daarmede
vervoerd.*
Koekt Tiefoet.*
Als een zinnelooze liep ik heen en weer. Zoo iets
tegen mij, terwijl ik mij zoo heldhaftig tegen Bauer ge
houden en alles vermeden had, wat het verleden in zijne
herinnering kon terugbrengen. En Tiefort weet, dat
zij üegt.
Ik dacht er over na, den baron de geschiedenis van
mijn eerste liefde en mijn toevallig samentreffen hier
met dokter Bauer te melden. Mijn trots verzette zich
daar echter tegen; dat was ik hem niet verplicht. Wat
ging het hem aan, wien ik vroeger beminde Tusschen
ons was nooit spiake geweest van liefde; uitdrukkelijk
had uij mij gezegd, dat daarvan nooit sprake kon zijn.
Dus behoefde ik mij ook niet te rechtvaardigen.
En dan de woorden «dat ge mijn naam rein houdt*
Dat moet mij herinneren aan onze afspraak op het
balkon bij mevrouw Ruscheweyh mij herinneren, mij,
die het eenmaal gegeven woord voor heilig houdt
«Zoo nauwkeurig kent hij je nog niet zult ge zeg
gen, maar dat geldt hier niet. Zóó moet hij me kennen,
anders handelde hij gewetenloos, toen hij me koos tot
moeder voor zijn kind.
Ik beantwoordde dien brief niet en sprak er ook met
niemand over. Om mevrouw Kaulfuss te misleiden,
deed ik me juist heel vroolijk voor. Tevergeefs hoopte
ik op een nieuwen brief van den baron, er kwam
er geen tot nog toe.
(Wordt vervolgd.)
De oorlog met Spanje verplaatste de ener
gie van Zuid- naar Noord-Nederland en Am
sterdam werd de roemrijke erfgenaam van
Antwerpen’s handel en scheepvaart.
De rijkste sappen van den Belgischen tak
gingen over in den Hollandschen tak des Ne-
derduitschen booms.
En terwijl voor menig, veel grooter natie,
een oorlog als wij tegen Spanje voerden, alle
energie zou vereischt hebben, was die krijg
hier slechts het hulpmiddel om op elk gebied
den hoogsten sport te bereiken.
Dat was de tijd van Neêrlands grootheid, de
tijd van onze groote mannen.
En thans, drie eeuwen later, schitteren ze
voor onzen geest in ééne doorluchte, lange rei.
Krijgshelden te land en ter zee, staatslieden
van den eersten rang, dichters, schrijvers, schil
ders, beeldhouwers, bouwmeesters, musici, ge
leerden, ontdekkers en uitvinders.
Legeraanvoerders als Maurits, Frederik Hen
drik, Willem III en Johan Willem Friso.
Zeehelden, een lange reeks zeehelden, die
aantoont, dat ons volk in de eerste plaats
een volk van de zee is. Namen als Michiel
Adriaanszoon de Ruyter en Tromp zijn we
reldnamen, die bij elk beschaafd volk bekend
zijn. Doch wij bewaren er in ons hart nog
zoovelen buiten De Ruyter en zijn zoon,
Maarten Harpertszoon Tromp en zijn beide
zonen. Wij roemen op de Evertsens, op Van
Galen, Kortenaer, Piet Hein, en zoo voort.
Wij roemen ook op onzen bekenden Frieschen
admiraal Tjerk Hiddes de Vries, wien de hel
dendood (in den vierdaagschen zeeslag, 1666)
verhinderde, de grootsche verwachtingen te
verwezenlijken, die men nog met recht van
hem mocht koesteren.
Oost-en West-Indië roepen alleen reeds een
groote reeks van beroemde, kloeke, durvende
mannen voor den geest. Van mannen, die
niet desespeerden als Jan Pieterszn. Koen, van
zeevaarders en landontdekkers als de Gronin
ger Abel Tasman, naar wien nog steeds het
Australische eiland Tasmanië genoemd wordt,
van mannen met zielenadel als Antonius
Hambroek.
Staatslieden als Oldenbarneveldt en de ge
broeders De Wit, als Van Beverningen en Van
Beuningen.
Dichters en Schrijvers als Vondel en Hooft,
om ’t maar bij deze twee te laten.
Schilders, die een school vormden, de Hol-
14). VI.
Verleden week ontving ik de beloofde reisbeschrij
vingen. Zij zijn werkelijk van beteekenis en zij ver-
toonen iets oorspronkelijks. Ze zijn echter te lang
om ze voor u af te schrijven en van de origineele stuk
ken kan ik niet scheiden. Ge weet hoeveel ik houd
van goed gestyleerde beschrijvingen en hoe ik altijd
belang stelde in vreemde landen en volken. Hier geef
ik de weinige woorden weder, die de geestige reisin
drukken vergezelden
«De mededeelingen over uw leven doen mij met ver
langen uitzien naar het vervolg daarvan. Wees zoo
goed uw brief naar Hammerfest te zenden. Van uit
de noordelijkste handelshaven der Oude Wereld gaan
wij naar het eiland Mager met de Noordkaap. Wij
maken de terugreis door Zweden. In Stockholm zul
len wij wat langer vertoeven en vandaar gaan wij lang
zaam terug naar het vaderland. Begeef u dus nu met
Armgard naar Zweden, heve, en wees niet boos op
uwen Koert Tiefort.*
Niet waar, dat is lakonisch genoeg, en toch frisch en
opgewekt. Ik weet niet meer, wat ik daarop geantwoord
heb, maar het ging zonder eerst een proef te maken.
Naar ik geloof, zijn wij goede vrienden geworden; er
zit veel in hem, wat mij aantrekt en achting afdwingt.
Gelukkig het volk, dat zijn groote mannen
weet te eeren, heeft een wijze gezegd.
Hierin steekt voorzeker veel waars. Een volk,
dat zijn groote manngn eert, voelt voor 't werk,
’t strijden, ’t genie, ’t edele dier mannen; voelt
dus voor iets grootsch. In het hart van dat
volk wellen dus edele gedachten op en daar
door verheft het zich, wordt het zelf edeler
en grooter.
We zouden hierbij kunnen voegen: Geluk
kig het volk, dat vele groote, waarlijk groote
mannen bezat, die geëerd kunnen worden.
Want dit bewijst veel voor dat volk zelf.
Het bewijst, dat in dat volk krachten zijn of
gewekt kunnen worden, die iets grootsch tot
stand weten te brengen. Het bewijst, dat dit
volk er mag zijn, meetelt in de wereldge
schiedenis en in de geschiedenis van beschaving
en kunst.
Gaan we hiervan uit, dan mogen wij, Ne
derlanders, ons gelukkig prijzen.
Onze Koningin-Moeder heeft het in 1898
zoo juist gezegd; zij wenschte, dat Haar volk
groot mocht zijn in datgene, waarin een klein
volk groot kan zijn.
Wij zijn thans een klein volk, dat zich in
talrijkheid op verre na niet meten kan met
de toonaangevende rijken, met de groote mo
gendheden; doch dat mede staat aan de spits
der beschaving, behoort tot de eersten in de
voorste rij der volkeren op velerlei gebied. En
daar kunnen wij trotsch op gaan.
Doch, daarenboven kunnen wij wijzen op een
verleden, zoo grootsch als slechts weinige,
zelfs groote volken en staten er een hebben
geboekt in hunne historiebladen.
Reeds in de oudheid bloeide Stavoren en de
legende plant nog dien roem voort tot in ’t
verre nageslacht. Later, veel later, kwamen in
Vlaanderen en Brabant de machtige steden op,
die legers van koningen versloegen. (De Spo
renslag bij Kortrijk in 1302.)
Vervolgens begon ook Holland op te komen
en zette de traditie voort van’ de oude Staver-
sche heerschappij ter zee.
Geheel Nederland bloeide door landbouw en
veeteelt, handel en visscherij.
Dit was de voorbereiding voor ons gouden
tijdperk, voor de eeuw van Frederik Hendrik.
Een hoofd met hersens er in.
Dienstmeisje (bij den vleesohhouwer): Hebt u een
kalfskop?
Vleeschhouwer (eerst driftig willende worden, doch
zich dan bedenkende en goedig): Neen, jongejuffrouw,
wel een menschenhoofd.
Meisje: Nee, dat moet ik niet hebben; er moesten
hersensin zijn, zei mevrouw.
De wijste.
«Noem mij den wijsten man, die ooit bestaan heeft,*
zei de gouvernante.
«Salomo,* zei Jantje.
«Goed; en nu de wijste vrouw.*
Na eenig nadenken zei hij: «Ach, juf, als ik zeg u,
dan zal Ma boos worden, en zeg ik Ma, dan wordt u
boos.*
En thans staan we aan den vooravond der
De Ruyter-feesten.
Nu ja, het volk, de groote massa wil feest
vieren op zijn manier, ’s Lands wijze, ’s lands
eer, enfin! Maar we gelooven toch, dat men
van de Rembrandtfeesten geleerd heeft en
zorgt dat de hulde, aan onzen grooten De
Ruyter gebracht, zeer veel waardigsch zal be
zitten.
Gelukkig leent zich een De Ruyter daar ook
beter voor dan een Rembrandt.
Laten wij het ’t volk niet al te euvel dui
den, dat het de macht van Rembrandt’s penseel
niet goed genoeg kan begrijpen.
De Ruyter echter, dien begrijpen zij. De
Ruyter, de man, die op de zee zijn grooten
roem oogstte, wordt begrepen door ’t volk van
de zee. De Ruyter, kind des volks, die ’t van
’t touwslagerswiel bracht tot «grootste admi
raal der geheele wereld*, wordt door de kin
deren des volks begrepen. Heldendaden, ver
richt aan ’t hoofd van reuzenvloten, worden be
ter gevat dan penseel-tooverwerk.
Zelfs de meest vadzige voelt toch een fiere
snaar trillen in zijn gemoed als hij leest en
hoort van De Ruyter’s overwinningen. Als
hij daarvan leest, voelt hij iets in zijn binnen
ste, dat zegt: Dat deden de mannen van ons volk,
dat deden uoij!
landsche school, waarvan het vergeefsche
moeite zou zijn, den roem te schetsen. Met
Rembrandt, den reus aan ’t hoofd, doemt daar
voor onzen geest op een breede rei van kun
stenaars met het penseel, toovenaars met licht
en donker, zooals de wereld er geen tweede
naast kan stellen. Laten we niet trachten, alle
namen te noemen, maar hen allen verheerlij
ken in den éénen, den grooten, in Rembrandt,
die alleen reeds in staat is een volk een wereld
naam te verschaffen, een eereplaats in der vol
keren rij.
Beeldhouwers en bouwmeesters als Hendrik de
Keyser en Jacob van Kampen.
Musici, geleerden, uitvinders. Wat al groote
mannen op elk gebied!
En thans, nu we weer ontwaakt zijn uit een
tijd van verslapping, nu weer ons volk in vele
zaken groot is, nu herinneren we ons, dat drie
eeuwen geleden die groote mannen geboren
werden of leefden.
Er zijn er zoo vele, dat alleen voor de
allergrootsten een eenigszins waardige gedach
tenis kan gevierd worden.
In 1906 hebben we Rembrandt’s geboorte
feest herdacht.
Was het zijner waardig? Gevoelde het
volk, het eigenlijke volk, de groote massa van
de Nederlanders eenigszins voldoende, wat het
in dien naam moest eeren?
Doch laten we daarover zwijgen. Het feest
had edeler, waardiger kunnen zijn en in het
buitenland, waar zijn naam schittert als een
ster van de allereerste grootte, had men groot-
scher viering verwacht van den zoo algemeen
vereerden lichttoovenaar.
Niettegenstaande al het banale, dat bij de
feestviering viel op te merken, mag men toch
beweren, dat de Nederlanders door dit herden
ken beter zijn geworden.
Vooral in de scholen werd door de onder
wijzers getracht in der kinderen zielen een
gering idéé te prenten van de grootheid des
meesters.
Na ’t zien van veel banaals, deed het ons
goed, eenige dagen na de feesten, een heele
rij schoolkinderen van buiten te zien, die, op
gewekt door hunne opvoeders, het Rembrandt-
plantsoen te Amsterdam opzochten, zich even
schaarden om het standbeeld, hunne hoofdjes
ontblootten en driewerf «hoera!* riepen.
Dat werkt opvoedend! Dat deed ons aan!
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2 7, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
I
\i
k