k Dê kostbare V Woensdag 13 Februari 1307. 62e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. ITo. 13, Feuilleton. V Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. l zier, hem de vaas te schenkenIk lachte hem in ’t ge zicht uit. Kan je begrijpenantwoordde ik lachend. Als ik op de lieve Sofie zoo heette het meisje verliefd was, deed ik het denkelijk ook. Maar waarschijnlijk ook dan nog niet. Mijn vaas is me voorloopig dier baard'. dan zes Sofies zooiets begrijp jij echter nLU Helder zag me strak en verachtelijk aan. Bar baar, zei hij en toen ging hg weg, om zijn dagelijksche visites te maken. De oude heer had in dezen tijd een zeer prachtvollen schotel opgesnord, echt antiek en fijn uitgevoerd —de kroon van zijn geheele verzameling. Maar de mensch is nu eenmaal niet anders hij wist, dat er nog een tweede, daarbij passende schotel moest bestaan en sedert liet zijn verzamelaarsziel hem geen rust. Hij doorzocht alle winkels van antikwiteitenhandelaars, hij schreef, telegrafeerde, maar hij kon nergens een spoor van ’t begeerde voorwerp ontdekken. Een week voor Sinterklaas waren m’n vriend en ik ’s avonds weer bij de familie op bezoek. De oude heer begon dadelijk weer opnieuw met zijn klaagzangDaar heb je nu zoo’n schotel, zei hg smartelijk, ik weet dat er een tweede hij behoort, en eiken dag erger ik er mij over, dat ’t ding steeds zoo alleen op z’u plaats blijft Zou men er geen tweede bij kunnen laten maken sloeg mijn onzalige vriend schuchter voor. De oude heer zag hem vijandig aan. Beste dokter, u moet zich niet met dingen bemoeien, waarvan u absoluut geen verstand heeft, zei hij met een uitdruk king van koude verbittering. Ten eerste kan geen mensch zooiets maken en dan wat voor waarde heeft een nieuw exemplaar voor mij? Toen tegen mij: ziet ge, beste vriend, wie mij zoo’n vaas brengt, heeft Onlangs schreef ik in een mijner brieven over de bekende strafzaak tegen Le Fèfre de Montigny en De Geer, die voor verschillende feiten, welke bewezen konden worden, (er wa ren nog meerdere onbewezen geachte feiten!) tot enkele jaren gevangenisstraf veroordeeld werden. Toen het vonnis op dien bewusten Zaterdagmorgen bekend werd, en ieder kon uitrekenen, dat Montigny slechts drie maan den minder, doch De Geer zelfs drie maan den meer dan den eisch gekregen had, toonde het rechtsgevoel van het volk, van de groote massa, zich niet onvoldaan. Wel is tijdens den langen duur van het rechtsgeding door velen gezegd of gedacht: Ja, als je een brood steelt, dan krijg je heel wat; maar steel je bij dui zenden en nogmaals duizenden, dan wordt er de hand zoo’n beetje mee gelicht. En dan ook: Groote honden bijten elkaar niet. En nog zoo veel. En toen de eisch bekend werd, dacht men O, daar komt nog heel wat af. En daarom was men in zeker opzicht te vreden, dat er niets afging. Het gaat gewoonlijk met dergelijke zaken aldus: Is de misdaad pas bekend geworden, dan eischt ieder, onder den indruk van ’t ge beurde, zware straf; vooral hij, die belangheb bende is, die schade lijdt. Is er een afgrijselijke moord begaan, of op duivelachtige wijze vergiftigd of zoo iets, dan zouden de plaat sgenooten haast wel op z’n Amerikaansch de lynchwet willen toepassen. Gelukkig, mogen we zeggen, wordt die wreede, onbeschreven wet, hier niet toegepast en gelukkig ook zijn de vonnissen niet meer zoo streng als voorheen. We willen hier niet beoordeelen, of degenen gelijk hebben, die meenen, dat er thans te zacht gestraft wordt; ook niet, of men zou moeten toegeven aan den wensch van dezulken, die het afschaffen van de doodstraf betreuren; evenmin den staf breken over de kalme Denen, die in sommige gevallen de straf van rotting slagen weer in toepassing brengen, maar alleen enkele voorbeelden aanhalen uit den goeden ouden tijd; hoe men toen te Amsterdam de strafzaken berechtte. En dan laten we reeds vooraf het beant woorden der volgende vraag aan den lezer ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Maar wat geeft het Deze uiting viel bij m’n vriend als een vonk in een kruitvat. Van dezen avond af kwelde hij mij met de dringende bede hem den schotel te bezorgen. Zijn levensgeluk hing er van af, want dat was de eenige manier om een wit voetje bij den ouden heer te krij gen. Matuurlijk was al ons zoeken vergeefsch en von den wij geen tweeden schotel. De Sint Nicolaas-avond kwam nader en was eindelijk daar, t Hoofdbreken, dat we gehad hadden we wa ren beiden bij den ouden heer uitgenoodigd had zich opgelost in het schenken vaneen bloemenmand voorde moeder en een fraaie handschoendoos voor de dochter. Onze gaven zouden eerst laat op den avond ver schijnen, opdat ze niet zoo dadelijk zouden beschouwd worden als dankoffer voor de uitnoodiging. De eenige, die bij de cadeaux was overgeschoten, was de oude heer zelf. Hij had slechts pleizier in ra riteiten en curiositeiten en ik gaf daarvan niets uit mijn handen. Van vrouw en dochter had hij al van alles gekregen: een mooie leunstoel met zijleuningen, door zwanen gevormd en nog veel meer. Ik stond met m’n ouden mededinger bij de tafel en beschouwde, bewonderde en benijdde zoo warm en woordenrijk, ten eerste uit overtuiging en ten tweede, opdat mijn vriend zich achteraf bij de andere geschen ken met de dochter kon bezighouden. Zoek eens zoo’n vriend als ik! kan ik nog heden met trots zeggen. Niet tevreden met deze rol, was ik ook nog bezig het pad voor m’n vriend bij den oude te effenen, maar de hoop scheen gering te zijn. ’t Is mogelijk, ’t is allemaal mogelijk! bromde de oude heer, als antwoord op mijn geestdriftige lofrede nen, maar die mensch heeft nu juist geen verstand een streepje bij me voor dat kan ik je wef zeggen, van ’t geen mij pleizier doet. Dat maakt hem bij mij Trijn van Hamburg, alias Trijn Peters, werd eveneens twee en dertig maal in hechtenis geno men; achtmaal uithoofde van zwangerschap met een strop om den hals aan de galg ten toongesteld, verschillende malen gegeeseld, vijf tienmaal gebrandmerkt, beide ooren afgesneden, totdat ze eindelijk den voorlaatsten dag van ’t jaar 1617 haar leven aan de galg eindigde. Voorzeker vele misdaden uit die dagen wa ren barbaarsch, maar de straffen niet minder. Het ging toen alles ruwer toe dan thans. We willen hier eenige voorbeelden aanhalen, ontleend aan een oud boekje van ’t jaar 1706. Celitje Cornelsz. van Amsterdam, oud 22 jaar. Haar man op de Vaart zijnde, heeft zij een vrouws persoon op een Tneetje verzogt, en bij die gelegenheid haar kans waarnemende, heeft zij dezelve vermoord, en het lichaam in een kleer- mand stekende, zocht zij ’tzelve in verborgen heid weg te zenden; is daarop agterhaald; daar over geworgt en ’t lichaam op een rad, met een mand boven haar hcofd gehangen. (Bij de be paling der scherpe straffen ziet men in dien tijd nog telkens de zucht, om niet alleen de straf tot afschrik van anderen te doen strekken, maar ook in verband te brengen met den aard an de misdaad.) Van 1711. Kathrijn van Wijk, van Apel doorn, oud 33 jaar, dienstmeid, over het ver moorden van haar kind, dat zij in ’t secreet had gestoken, geworgd en haar lichaam aan een paal, op ’t galgenveld, met een zoogenaamd stilletje boven haar hoofd gehangen. Van 1716, 12 Septembris. Pieter Hendriksz., alias Klein of Mooi Pietje van Coeverden, oud 27 jaar, schoenlapper: wegens verscheidene moorden, huisbraken, diefstallen en het vast binden van veler menschenhanden en voeten, levendig zonder een slag op het hart gerad braakt. Hij zoude, volgens het vonnis, zóó hebben moeten blijven liggen, totdat de geheele justitie afgeloopen was; maar om zijn vreese- lijk kermen en schreeuwen is hem op verzoek van de heeren predikanten, nadat twee van zijne makkers geradbraakt waren, het hoofd af gekapt. Voorts zijn ligchaam op ’t galge- veld door een ijzeren pen gespit en ’t hoofd op een pen daarboven geplaatst. Van 1720. Jacomijntje Jasperse, van Am sterdam, oud 30 jaar, lakennopster, wegens het op den Overtoomschen weg met een hamer op het hoofd slaan van zekere vrouw, die zij I vervolgens begroef, doch nog wonderbaarlijk gered werd; met een hamer het hoofd ingesla gen, daarna geworgd en begraven. Dat minder ernstige vergrijpen echter ook ontzettend zwaar gestraft werden, leeren ons verschillende gevallen, o. a. het volgende: In 1722 werden Paulus Huysman, oud 20 jaar, en Meijnderd Buijs, oud 23 jaar, beiden Amsterdamsche diamantslijpers, wegens straat schenderij, waarbij zij echter niets profiteerden, desniettegenstaande gehangen, doch begraven. Doch begraven! In den regel toch wer den geëxecuteerde misdadigers, nadat zij bin nen de stad waren ter dood gebracht, naar buiten, dat is naar de z.g. Vogelwijk, aan de overzijde van het Y gebracht, waar hunne lijken werden opgehangen om in lucht te »consumeeren« of tot aas der vogels te ver strekken. Zou men deze tijden terugwenschen? De voorbeelden, die we hier aanhaalden, zijn nog niet zoo eindeloos lang geleden. Doch gaat nu eens meer eeuwen in de oudheid terug. Hoeveel ruwer, dierlijker ging ’t er toen niet toe. Alles was veel barbaarschef. Van humaniteit had men zoo geen begrip; het leven van den evenmensch telde weinig hoo- ger dan dat van een dier. Ja, ik geloof, dat men thans over ’t algemeen beter voor de die ren zorgt dan toen voor de menschen. Een edelman, die, met dienstmannen te voet, ten strijde trok, vertrapte soms met zijn ros die eigen medestrijders, als hij daardoor beter den edelman-tegenstander kon bereiken. En wat nu betreft het openbaar uitvoeren dier vreeselijke vonnissen, zou dit wel zoo op voedend en afschrikwekkend gewerkt hebben op de belangstellende toeschouwers? Misschien wel eenigszins, maar die toeschouwers, meer malen de onnoodige getuigen van de gruwe lijkste martelingen, zouden ze ook niet eenigs zins vertrouwd raken met, gewend aan het zien van al dat vreeselijke? Leest men niet dat het volk van Rome, dat schreeuwde om brood en spelen, zóó dikwijls in de arena’s, de am phitheaters en ’t Coliseum dieren- en menschen- bloed zag vloeien, ten laatste geheel verstompt werd en geen mededoogen meer kende? En thans vooral, nu de zeden zooveel zachter zijn geworden, zou ’t bij wonen van zelfs de gewoonste doodstraf voltrekking voor velen zoo zenuwschokkend werken, dat ze er het eigen leven door bedorven of verkort zagen. over; Valt, nu men in alles zachter, milder is geworden, een vergelijking van de vroegere rechtspleging met die van tegenwoordig niet in het voordeel van de laatste uit? Wanneer wij bijv, tusschen de jaren 1693 en 1767 in de destijds oneindig veel minder bevolkte hoofdstad 342 misdadigers, als offers van de toenmaals heerschende gestrengheid dikwijls den meest barbaarschen dood zien sterven, zou dan de humaniteit van den tegenwoordigen tijd gelaakt moeten worden? Wanneer destijds alleen aan straf, en dan uiterst zware, gedacht werd, aan gerechtelijke wraak dus, zou men ’t dan niet prijzen, dat thans ook aan mogelijke correctie van den boosdoener gedacht wordt? Wanneer destijds de gevangenissen pestho- len waren, zou men ’t dan verkeerd vinden, als men nu ook voor de hygiènie ten opzichte der gevangenen zorgt? Doch genoeg vragen gesteld. Ieder zal be kennen, dat er vroeger vreeselijke straffen gegeven werden. De beschuldigden werden gebannen, gegeeseld, gebrandmerkt, verminkt, hun afgehouwen hoofden werden tot afschrik van anderen op de poorten der stad gesteld, hunne lijken, hangende aan de galg, den voge len tot voedsel gegeven. Zelfs kinderen wer den niet gespaard. Nog in 1712 werd alhier een zestienjarige knaap geradbraakt. En ook voor den ouderdom geen verzach tende omstandigheden. Een gewezen kapitein, vijf en tachtig jaren oud, die een moord had begaan, werd levend geradbraakt; daarna werd hem het hoofd afgehakt en dit op een pen ge stoken, waarna het lichaam op een rad werd tentoongesteld. En vraagt ge of dit strafsysteem den schrik er inbracht? (Dit is immers een der argumenten tot we derinvoering van de doodstraf.) Uit de geschiedenis van het Amsterdamsche strafrecht zou men opmaken, dat zulks niet, of liever niet altijd het geval was. Van zeker man staat geschreven, dat hij binnen vier jaar tijds zesmaal gegeeseld en vijfmaal gebrandmerkt werd; een ander werd binnen drie jaar achtmaal gegeeseld en vijf maal gebrandmerkt; een derde binnen één jaar elfmaal gegeeseld en viermaal gebrandmerkt. Is ’t niet om van te rillen? Een zekere Griet Andries viel twee en dertig maal in handen der justitie. En de beruchte onmogelijk. Ia, als u ’t was, beste vriend! Ik lachte helder op. Ja, waarde heer, zei ik, daar tegen zijn twee bezwaren uw dochter houdt ten eerste niet van mij en ten tweede houdt ze van een ander Dat zijn geen hechte grondslagen voor een gelukkig huwelijk? De oude lachte en trok zijn schouders op. Neen, u kan me gelooven of niet, ’t geeft niets. En laten we de zaak nu maar rusten hij zal zich weten te troosten. Een menseh kan toch niet alles krijgen wat hij wenscht? Hoe lang heb ik al niet verlangd naar dien schotel! En hij ging weer naar de tafel en speelde met zijn geschenken als een kind van zestig jaar. Op dit oogenblik trad mijn vriend naar de tafel van den ouden heer om ’t terrein een beetje te verkennen. Hij nam de geschenken een voor een in de hand en zei, zonde, eenig gevoel van begrijpen prachtig bekoorlijkallerliefstterwijl de oude zijn bewegingen met argusoogen volgde. Ongelukkig treedt Sofie op de groep toe en van schrik en liefde stoot de beklagens- waardige minnaar een kostbaar vaasje, dat hij in de hand houdt, tegen de juist opengaande deur en houdt de scherven in zijn hand. Men stelle zich op dit moment den ouden verzame laar voor. Ik geloof, dat hij zijn gast ’t liefst aan stukken had gescheurd, hij weende bijna van woede en ik kon er mij indenken. Deze Sinterklaasavond kon recht aangenaam worden! Sofie kreeg eerst een rood hoofd en toen roode oogen; mama zat stom voor zich uit te kijken. De ongelukkige Helder zat door zijn stommiteit tot gruis verpletterd in zijn stoel. Ik trachtte de conversatie wat op te vroo- lijken, maar niemand had ook maar de schaduw van een lach om zijn lippen. (Slot volgt.) 2). (Vervolg.) Hoe het zij, ik speelde de rol van schutsengel voor de verliefden. Ik bracht Helder bij den ouden rente nier in huis en terwijl wij oudheidkenners met onze nieuwe aanwinsten bezig waren, kon hij zich een wit voetje maken bij moeder en dochter. Ofschoon Helder den meesten menschen als schoon zoon zeer welkom zou zijn geweest, kon hij toch den ouden heer niet bevallen. Deze vond hem droog, ver velend, houterig en wat al niet meer en boven alles de vrijer had in ’t geheel geen gevoel voor de oudheden van den rentenier. Dokter Helder stond stom en zon der belangstelling voor de oude leuningstoelen en dronk even graag uit een dikke kom, die er uitzag, alsof zij direct van ’t stationskoffiehuis was gekomen, als uit het sr oonste en fijnste porseleinen kopje, dat ooit op een jrlijk voetje gestaan heeft. Zoo was het te begrijpen .at hij niet kon opschieten met den man, dien hij zich nu eenmaal tot schoonpapa had uitgekozen, en deze niet met hem. De oude heer, dat moet ik op den voorgrond stellen, had ’t nooit kunnen verduwen, dat ik hem met den koop van de vaas zoo leelijk in de wielen gereden had. Als hij bij mij op m’n kamer kwam, stond hij onophoudelijk voor ’t kostbare voor werp te draaien, zeggende op de toon van gekrenkte onschuld De vaas moest van rechtswege eigenlijk aan mij toebehooren waarop ik steeds weer antwoordde Hjj is echter van mij 1 en de zaak bleef bij het oude. Helder zei bij zulke gelegenheden dikwijls tot mij Als ik in je plaats was, deed ik den ouden heer ’t plei- mms-1 iiimmmiD i i I I j- JURANT. io» sim ffl mu. 1 I'- i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1