MKLWS- Ki AIITOfflBLil)
IOOK SBH Mi «’KM.
ftutteztyke liefde.
Woensdag 80 Februari 1807.
68e Jaargang.
No. 15.
h
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
en z’n
eene
W
maar
y -
i-
zij
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
doorsnapte en zich gelukkig nog juist intijds herinnerde
dat hij in zijn studentenjaren wel eens op de schonken
van een afgedankt molenpaard in ’t hippodroom was
rondgedraafd een verliefd mensch heeft een merk
waardig optimistische opvatting van vele levensvraag
stukken Bram antwoordde
Ja zfker, meneer
7uo, dan kunnen we verder praten, bromde het on
der den ouden snorbaard. Hoe heet u en wat doet u
en wat wou u
Hij moest zijn coup d’essai leveren, spoediger dan
hij had durven vreezen. Toch zou ’t coup d« maitre
zijn daar stond zijn eergevoel hem borg voor.
Nog denzelfden middag dat hij was toegelaten, sloop
hij naar de manége van Krüger en had zijn eerste les.
Van af dien zag men hem daar minstens tweemaal per
dag een rossinant beklimmen.
Hij begon dan ook al een zeer rudimentair begrip te
krijgen van de edele rijkunst, de ruiterlijkste van alle
kunsten, toen zijn meisje hem acht dagen later ’s mid
dags aan tafel eens vroeg, met een steelschen blik
naar haar vader, of ze den volgenden ochtend niet eens
een wandelingetje te paard zouden doen.
Dat is een uitstekend idee, viel haar vader in dan
kan jij Edel vrouw van me krijgen, Bram. Ik kan zelf
niet mee, tot mijn spijt maar misschien gaan jelui
ook liever tête-k-tête hé de rij grijze stoppels, die
zijn rechter wimper moest verbeelden, kromde zich in
een vriendelijk knipoogje. Je zult eens zien wat
een overheerlijk paardje Edelvrouw is.
Schoonzoon gaf echter bescheiden te kennen, dat hij
liever zijn eigen paard zou berijden.
Je eigen Heb je dan een paard vroegen Emma
en haar vader tegelijk, met een blijde verwachting
popelend in hun oogen.
Neen, nou ja, ik bedoel het paard, dat ik altijd bij
Krüger heb. Ik ben zoo aan het beest gewend
O Nu, zooals je wilt.
Den volgenden ochtend vroeg hij aan de manége met
nadruk het makste en oudste paard dat ze hadden,
liet zich met behulp van den rug van den stalknecht
daar boven op duwen en stapte fier de straat op.
Het kleine eindje naar het huis van schoonpapa ging
het best. Het paard draaide werkelijk de hoeken om
welke hij het aangaf en voor het huis hield het met
pleizier stil. De kolonel was gelukkig uit en dus hoefde
Bram geen andere opmerking over zijn ros te slikken
dan van zijn meisje, dat zei
Wat een aardig, mak dierHij lijkt me al oud, is
't niet, Bram
Ik rijd er al vijftien jaar op repliceerde Bram
overmoedig.
Een klontje suiker, dat Emma voor het beest had
meegebracht, liet ’t goedig vallen, zonder de minste
moeite te doen om het op te rapen. De knecht trok
achter den rug van zijn meesteres een gezicht tegen
een groenboer, die met zijn kar daverend voorbij kwam
rollen.
Ik zal maar blijven zitten, zei Bram, terwijl het zweet
hem uitbrak bij de gedachte alleen dat hij eigenlijk
van zijn paard hoorde te klimmen hoe oud hij ook
is, hjj is toch nog altijd een beetje lastig om op te
komen weet je. In zijn jeugd hebben ze er eens een
ander op laten rijden, niettegenstaande ik het verboden
had; die heeft hem bedorven.
Ze stapten voort; Bram rechts, links dorst hij zijn
knol niet te voeren; overigens ging het bedenkelijk
goed.
Het eerste avontuur viel voor op het Nassauplein.
Ze hadden al ’n minuut of tien zonder bijzondere
geraakt, die stemmen deed opgaan om het
kort en goed te sloopen. Anderen waren er
voor, het met de omliggende terreinen af te
staan aan het Rijk, onder voorwaarde, dat de
Regeering daarheen het onvoldoend ingerichte
Ethnographisch Museum, thans te Leiden ge
vestigd, zou overbrengen.
Noch van het een, noch van het ander is
tot dusverre iets gekomen. Integendeel: het
oude Buitengasthuis (het stond vroeger geheel
buiten de stad, terwijl thans het nieuwe Wil-
helmina-gasthuis, dat toch een eind verder
naar buiten ligt, geheel in de stad ligt) is thans
behoorlijk gerestaureerd en doet in zijn tegen-
woordigen toestand volstrekt niet meer aan
een bouwval denken.
De heer T. Jonker, bekend om zijn bemoei
ingen ten behoeve van onbehuisde mannen,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
ontmoetingen gereden, toen ze langs het Nassauplein
op weg waren om door de Bankastraat de Boschjes in
te gaan. Op ’t Nassauplein hadden ze evenmin een
bijzondere ontmoeting, maar om de een of andere on
mogelijk te doorgronden reden bleef Bram ongeveer
op de grens van de Bankastraat plotseling staan.
Wat doe je? riep Emma, achterom ziend.
Ik weet het niet. Hij blijft in eens staan 1
O, hemel! dacht Bram, terwijl het zweet hem weer
uitbrak nu zal het beginnen. En als een wanhop >e
klakte hij met zijn tong, hakte met de sporen, gelijk
de pikeur hem geleerd had, en riep
Hallo! Vort bles I
Maar of bles koppig was, of dat het hem verveelde,
of moe, of dat hij hier vroeger eens wat had gehad
hij verdraaide het verder een been te verzetten.
Met hun *weeën, naast Bram het trottoir en achter
Emma, die dwars over den weg stond, een bloemperk,
versperden ze daar de straat. Achter hen naderde een
begrafenisvoor hen kwam van de hoogte een wagen
van Van Gend a Loos naar beneden rollen.
Kom, ga je mee! inviteerde Emma ongeduldig, met
een hoofd als vuur.
Jij hebt gemakkelyk praten, dacht Bram; en hij
verzuchtte hardgrondig bij zich zelf Wat ben ik
begonnen! Wat ben ik begonnen! Het paard wei
gerde beslist verder te gaan en stond zoo stijf als een
muur. Naast hem stond een lantaarnpaalBram dacht
er aan daar maar in te klimmen. De begrafenis wachtte
werd ook ongeduldig.
Kom, Bram! smeekte Emma, kan je nou niet een
beetje op zij gaan die stoet kan er niet doorZij
zelf was al uit den weg gegaan, maar Bram stond in
het midden.
Toen nam de koetsier achter hem, vloekend onder
zeer veel gedaan. Natuurlijk zijn hier bekwa
me medici genoeg, specialiteiten op elk ziekte-
gebied.
En dan we hebben de stedelijke univer-
siteit met z’n groot aantal professoren
kostbare laboratoria en operatiezalen.
We hebben hier het Binnengasthuis midden
in de stad bij de Doelenstraat.
Voorheen hadden we het oud Buitengast
huis, waarvoor het nieuw of Wilhelmina-gast-
huis in de plaats kwam. De Roomsch-Katho-
lieken hebben het Onze-Lieve-Vrouwe-gast-
huis bij het Oosterpark.
Het (stedelijk) Wilhelmina-gasthuis vooral is
een zeer grootsche inrichting, waarin geregeld
honderden patiënten op uitnemende wijze be
handeld worden. Voor verschillende operaties
kan men nergens beter terecht dan daar. De
gelegenheid kan niet beter ingericht worden,
de geneesheeren kunnen niet bekwamer zijn.
Toen in 1893 dit Wilhelmina-gasthuis inde
Helmerstraat, in het Zuiden der stad, wer-
waarts de vele patiënten uit het oude Buiten
gasthuis verhuisden, geopend werd, stond het
laatste eenzaam en verlaten te midden van
het dichte groen, dat het omhulde en gedeel
telijk aan de oogen der omwonenden onttrok.
Het kreeg iets spookachtigs, het oude massieve
gebouw met z’n enorme afmetingen en zijn
eentonige, zware gevellijnen. Zenuwachtige
menschen hadden voor geen geld van de we
reld een voet gezet binnen de ruimte van het
sombere »Pesthuis.«
En ’t was er ook inderdaad niet pluis! Wie
zich binnen waagde, hoorde op de zolders een
onheilspellend gestommel en gekraak en
veel fantasie was er niet toe noodig, om zich
deze zolders bevolkt te denken met booze gees
ten, die er hun rendez-vous hielden en er in ’t
kostlijk duister feest vierden.
Heel veel verschilde de fantasie niet van de
werkelijkheid. Booze geesten waren er in groo-
ten getale: geesten met vier pooten en lange
staarten en listig glurende oogjes; geweldige
ratten, die bij legers van duizenden op de zol
ders huisden en er een leventje leidden van
Jan Plezier; die er knaagden en braken en
vernielden en een leven maakten, volmaakt
onevenredig aan de onaanzienlijkheid harer af
metingen.
Maar bij deze booze geesten bleef het niet,
er waren er ook met twee beenen en zonder
staart, hoewel ook met glurende, listige oogen.
vrouwen en kinderen en indertijd in dienst
van het Leger des Heils, in welken werkkring
hij 20 jaren lang in aanraking kwam met de
onderste lagen der maatschappij, ontving voor
ruim twee jaar van Burg, en Wethouders ver
lof het Buitengasthuis in te richten als asyl
voor onbehuisden, onder voorwaarde, dat hij
het van te voren in behoorlijken staat zou
brengen.
De vrijgevigheid was te prijzen maar
de voorwaarde moeilijk te vervullen. Een kwart
ton was er al gauw mee gemoeid! Doch in
Amsterdam is voor een goed doel gelukkig
altijd nog wel geld te krijgen en zoo kwamen
de noodige f 20,000 ook weldra bij elkaar.
Het gebouw werd dus gerestaureerd, nadat
reeds vroeger een drijfjacht was gehouden op
de legers ratten, waarbij onderscheidene fox-
terriers onschatbare diensten hadden bewezen.
En thans staat daar het oude huis als toe
vluchtsoord voor een paar honderd schipbreu
kelingen der maatschappij, die er dak en voed
sel vinden.
Een bezoek aan het voormalig «Pesthuis*
is leerzaam en aandoénlijk tevens. Leerzaam
voor zoover het een blik doet slaan in een
wereld van rampzaligheid en ellende, waarvan
we het bestaan nauwelijks vermoedden; aan
doénlijk, waar we de troostende barmhartigheid,
belangelooze liefde en reddende toewijding mo
gen opmerken o m rampzaligen te behouden en
ellendigen op te beuren.
Wijd staan de poorten geopend van de toevlucht
voor onbehuisden en met liefde worden ze ont
vangen, de uitgestootenen der maatschappij,
die nergens troost, nergens steun, nergens
brood vinden dan hier, in ’t oude Pesthuis.
Zeker, velen van hen, die hier een toevlucht
vinden, gaan gebukt onder het verpletterend
gewicht van eigen schuld; doch geen verwijt
treft hun oor bij hun binnentreden in het
huis der barmhartigheid. Hier is ’t alleen: geef
den arme brood om te eten en kleederen tot
bedekking van het verkleumde lichaam, om
ring hen met troost en liefde en poog te be
houden, wat te behouden is.
En er wórden er behouden.
Met blijdschap kunnen de heer Jonker en
zijne energieke echtgenoote er van getuigen.
En toch zijn ze niet voldaan.
Ruim 200 menschen worden er verpleegd
en er is wel plaats voor 400!
Plaats maar geen geld 1
In een groote stad als Amsterdam heeft men
in ’t groot, wat kleinere plaatsen er in ’t geheel
niet, of slechts klein op na kunnen houden.
De bezoeker uit de provincie zal zich bijv, ver
bazen over het aantal schouwburgen, variété’s
en dergelijke vermakelijkheden, die het ge-
heele jaar door voorstellingen geven. Alleen
de eigenlijke schouwburgen houden er nog een
zomervacantie op na, die al hoe langer hoe
meer ingekrompen wordt, maar een inrichting
als «Flora* speelt steeds 364 dagen in het jaar.
(Op Goeden Vrijdag is nergens iets te doen).
En men verwondert zich er over, dat al die
feestelijke gelegenheden steeds grooter massa’s
publiek trekken.
’t Is waar, elk tooneelstuk trekt niet even
veel volk. Vaak beleeft een stuk, al is ’t ook
de echtste draak*, tien, twintig, vijftig, of
zelfs meer opvoeringen, maar dikwijls ook slaat
een stuk niet in. De volijverige critici der
groote bladen keuren ’t af; het publiek komt
slecht op en de directie is gedwongen, zoo
spoedig mogelijk een nieuw stuk in te laten
studeeren; want het is om het lieve geld te doen.
Meen echter niet, dat hier alleen maar voor
vermaak gezorgd wordt.
Het lijkt wel zoo, als men enkel de drukke
straten en pleinen bezoekt: volle koffiehuizen,
honderden vóór die bierkasteelen, als ’t
weer zulks toelaat, honderden naar de voor
stellingen.
Maar wie Amsterdam beter kent, weet, dat
misschien nergens meer en beter ook voor an
dere zaken gezorgd wordt.
Voor de armen en behoeftigen bestaan, bui
ten de gewone vereenigingen en genootschap
pen nog tal van andere vereenigingen, terwijl
ook van particuliere zijde veel gedaan wordt.
Natuurlijk is het uiterst moeilijk, ja onmo
gelijk, in een stad als Amsterdam, door middel
der liefdadigheid allen te bereiken, die hulp
noodig hebben.
Denk er hierbij ook nog aan, dat nergens
meer armoede naar toetrekt dan naar de hoofd
stad; dat zich nergens beter wijken van ellende
en zedenbederf kunnen vormen, waar de cha-
ritas slechts met moeite en weerzin kan door
dringen.
Voor de lijdende menschheid wordt hier ook
Maar zij hielden zich nog wat hooger op dan
hunne vierpootige en langstaartige collega’s;
op het dak, vanwaar de jeugdige dieven het
lood en het zink wegpakten, om zich op ge
heimzinnige wijze uit de voeten te maken,
wanneer de politie blijken gaf, dat ze het niet
oorbaar achtte, de gemeente Amsterdam
ongestoord te laten bestelen.
Zoo werd het oude «Pesthuis* allengs
ruïne.
Behoorlijke ruiten zag men er niet meer;
ze waren gevallen als offers van de verniel
zucht der beminnelijke Amsterdamsche straat
jeugd, die zich zou geneeren er niet een inge
schapen en ingekankerden afkeer op na te
houden van ongeschonden vensterglazen in
onbewoonde gebouwen, minstens een graadje
erger dan de spes patria die in alle andere
plaatsen koestert.
Regen en wind hadden alzoo vrijen toegang
tot het gebouw.dat meer dan twee en een halve
eeuw had gediend tot verpleging van zieken
aanvankelijk van pestzieken en bij een
tocht door zijne zalen en gangen kon de be
zoeker het zonder regenscherm niet al te best
stellen.
Een goed werk deed het Amsterdamsche
gemeentebestuur, door het groote gebouw tij
delijk af te staan aan de «Vereeniging tot ver
schaffing van loonenden arbeid aan werkloozen*,
die een gedeelte er van inrichtte tot werk
plaatsen voor haar verpleegden.
Ze bleef er eenige jaren gevestigd,
toen ze het in 1897 verliet, was het solide
zeventiende-eeuwsche bouwwerk in een staat
deed opgaan om
Anderen waren
De aanstaande familie was heel aardig, alleen
hadden één stokpaardje, dat hem (in beide beteekenis"-
een) nog wel eens duur te staan zou komenschoon
zoon moesteen goed ruiter wezen. Schoonpapa inspe,
verwoed cavalerie-officier, was op het punt het paard
gedecideerd maniak. Wie niet reed, die deugde niet
volgens hem en hoe steviger men in ’t zadel zat,
des te vaster was men ook van karakter als mensch.
Hij had zoo z’n heel eigen en eigenaardige theorieën
omtrent de ruiterlijke dingen; en met een stormram
liep je ze niet omver. Dit stond dan ook bij hem als
een paal boven water, zijn schoonzoon moest een goed
ruiter zjjn, een waardig meester eenmaal voor zijn
paarden en aan iemand, die niet uitstekend reed, zou
hij zijn eenige dochter nooit geven. Zijn vrouw, goed,
ja-en-amen huissloofje, ging natuurlijk ook hierin geheel
met hem mee.
Zijn zoons, zooals zich begrijpen laat, allebei cadet,
hadden al vanaf hun vijfde jaar op een paardenrug
gezeten en zijn dochter Emma, nu, het is duidelijk, dat
die ook rijden kon.
Bram vrijde naar Emma de jongelui waren dol
van elkander.
Kan je rijden vroeg schoonpapa in de allereerste
plaats, toen hij solliciteeren kwam dat was immers
een condito sina qua non. Als hij dat niet kon, dan
behoefden ze niet langer te praten.
Bram, die de importantie van de vraag onmiddellijk
t
V
o
i
1
OURANT.