MU W S- KI MKfflTBliD VOOR SJIEEK ES MSTllEEEl De visites van een enqel. ■O? No. 17. Woensdag 27 Februari 1907. 62e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sn eek Amsterdamsche Brieven. L. n, Feuilleton. den- eenmaal bij het groote- van het groote-stads- Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. delijk, dat hij niet onverschillig was voor de menschen uit de buurt. Na een half uurtje keerde hij terug en daar hij op den terugweg alleen de spitsroeden van de straat had moeten verduren, kwam hij met een uitdrukking op zijn gezicht terug, die juffrouw Jobbling haar mond deed houden. Ik heb haar in de tram gezet, zeide hij eindelijk. Haar naam is Robinson. Juffrouw Robinson. Zoo zei zijn vrouw. Het lijkt wel een aardig meisje, zei Jobbling onver schillig doende. En ze is erg op jou gesteld. Zeer vereerd, antwoordde de vrouw. En en daarom heb ik haar maar gezegd, dat ze je van tijd tot tijd maar eens moest komen opzoeken, vervolgde Jobbling, onderwijl met groote zorg zijn pijp stoppend. Dat zal je wat opvroolijken. Juffrouw Jobbling beet zich bijna de lippenstuk, maar zei niets, ofschoon ze nooit in d’r heele leven zich zoo welbespraakt gevoeld had. Haar man stak de pijp aan en na haar van ter zijde met een snellen blik opgeno men te hebben, nam hjj een oude krant op en begon te lezen. Den volgenden dag verraste hij juffrouw Jobbling met een geranium in vollen bloei. Eerst vergat ze door hare verbazing hem te bedanken, maar toen bedankte ze hem toch tamelijk vriéndelijk en na eenig nadenken besloot ze den pot in de slaapkamer te zetten. Maar dat was een leelijke streep door de rekening van Jobb ling. Ik dacht dat je haar in de voorkamer zoudt zet ten, zeide hij eindelijk. Boven voor krijgt ze meer zon, zeide zijn vrouw. Zij nam den pot in haar armen mee en verdween. Maar hare verbazing, toen zjj weer beneden kwam en Jobb ling bezig vond de meubels te verplaatsen en eenige 2.) —o- Ik wou, dat ik ook zoo sterk was, zei deze, terwijl ze lief glimlachend Jobbling aankeek. Toen ik nog een paar jaren jonger was, zei de gevier de man, was ik zoo sterk, dat ik, zooals men wel eens zegt, mijn eigen kracht niet kende. Bij het spel deed ik ieder pijn, zonder het te willen en het was of een beer ze liefkoosde, als ik de meisjes eens aan haalde. O, door zulk een arm eens omvat te worden, zei het meisje. Ik bedoel, hoe pijnlijk moet dat zijn, voegde zij er haastig by, toen zij de glans in de oogen van de sprakelooze juffrouw Jobbling opving. Ja, als een beer zoo sterk, herhaalde Jobbling hoogst voldaan over den indruk, dien hij blijkbaar op haar maakte. En ik ben nog aardig sterk. Er zijn weinig menschen, die ik niet staan kan. Hij boog den arm en bevoelde nadenkelijk de biceps en juffrouw Jobbling dacht een oogenblik, dat zij door den grond zou zinken toen zij het meisje zich voorover zag buigen en Jobbling’s arm zag bevoelen. Jobbling was ook verbaasd, maar hij boog den anderen arm nu toch ook. Verbazend, zei het meisje. Zoo hard als steen. Wat zou u een goede beroepsworstelaar zijn. Hij behoeft geen beroeps worstelaar te zijn, zei juffrouw Jobbling geprest. Dat past hem niet, hjj is een ge trouwd man. Jobbling schudde het hoofd alsof hjj die gedachten Wilde verdrijven. Ik ben nu te oud, merkte hjj op. Doch dit behoort nu stadsverkeer, is een deel leven. Zoo’n tentoonstelling van automobielen» is natuurlijk zeer bevorderlijk aan den bloei van ’t automobilisme en dit nieuwe isme, nog in z’n eerste kinderjaren, zal niet nalaten tot bloei te komen; iets, wat niet te keeren is. beeldjes en poppetjes uit de keuken voor neer te zet ten, was zoo groot, dat het hem niet ontgaan kon. Ik was het al lang van plan, merkte hij op- Juffrouw Jobbling verliet de kamer en streed een hevigen strijd met zich zelve in het bijkeukentje. Ze kwam terug met een bleek gelaat en met een glans in de oogen, die haar man door al de drukte niet opmerkte. Het zal toch nooit netjes worden voor we een nieuw haardkleedje hebt en, zeide zij het hoofd schuddend. D’r ligt er een bij Jackson dat hier juist zou passen; en ze hebben d’r ook nog een paar prachtige, roze vazen, die heel mooi op onzen schoorsteenmantel zou den staan. Ze gaan vandaag nog voor een prikje. Jobbling verzonk in een diep gepeins en vroeg na eenig brommen en knorren naar den prijs. Tien minuten later reeds vertrok juffrouw Jobbling met het geld in de hand in een toestand van half woede en half blijd schap. Een oogenblik kreeg zij hevige aanvechtingen om het geld voor iets anders te gaan gebruiken en met een nieuwen hoed op en een nieuwen mantel aan voor Jobbling te verschijnen. Maar het bleef bij aanvechtingen, want haar 25-jarig huwelijks-leven had haar wel ge leerd rekening te houden met Jobbling’s humeur. Juffrouw Robinson kwam den volgenden dag, toen zij aan de thee zaten. Jobbling, die weer in zijne hemds mouwen zat, had nog juist tijd genoeg om weg te komen. Zijn vrouw liet haar binnen en na eenige opmerkingen over het weer gewisseld te hebben, zat ze met een grimmig genot te luisteren naar de pogingen van Jobbling om zijn jas te krijgen. Ein delijk vond hij hem onder een stoelkussen en kwam met een rood gezicht de kamer in om de bezoekster te groeten. Het gesprek vlotte eerst niet. De oogen van het meisje namen de geheele kamer aandachtig op en bleven toen met blijkbare bewondering rusten ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Hij is zeven en veertig, zei zijne vrouw. De mooiste leeftijd voor een man, zei het meisje. Zij zijn dan juist in den bloei van hun jaren. En boven dien, een man voelt zich net zoo oud, als hij zelf wil. Jobbling knikte instemmend en zei, dat hjj zich somtijds voelde alsof hij nog maar twee en twintig jaar oud was. Ik was juist twee en twintig toen ik trouwde, zeide b'j peinsend en de vrouw zes maanden Jp laat mijn leeftijd er buiten, viel zijne vrouw hem woedend in de rede. Ik houd er niet van om zoo alles maar aan vreemden te vertellen. Jij begon er anders over, zei Jobbling, toen niemand er je om vroeg. Ik zou voortaan eens wat minder vrij postig zijn. Nou, dan ben ik niet de eenige, die vrijpostig is, brieschte juffrouw Jobbling terug. Ik denk, dat de enkel nu al wel beter is wendde zij zich tot de be zoekster. V eel beter, dank u, was het antwoord. Is het nog ver vroeg juffrouw Jobbling verder. Het meisje knikte. Maar ik zal de tram nemen aan het einde van deze straat, zeide zij opstaande. Jobb ling ging ook opstaan en alles, wat hij zoo wel eens gehoord of gelezen had van etiquette liet hij de revue passeeren. Een weekblad, waarop zijn vrouw geabon neerd was, wijdde er geregeld een drie kolommen aan, maar hij herinnerde zich niet, dat er iets in stond in betrekking tot meisjes met bruine oogen en verstuikte enkels. Hij voelde echter, dat zijne plicht hem riep naar de tram en op een ietwat verlegen manier bood hij zijn diensten aan; het meisje nam ze als van zelf sprekend aan. Juffrouw Jobbling met de lippen stijf op elkaar geperst, keek ze, bij de voordeur staande, na. Het meisje, nog wat hinkend, wandelde dood kalm voort, maar uit de houding van haren begeleider sprak dui- Amsterdam moge degelijk en ferm zijn, het doet niet zoo modern als Brussel, dat zich met recht klein-Parijs kan noemen. Bij ons blijft steeds het ouderwetsch degelijke bestaan en die karaktertrek van ons volk gaat er niet zoo spoedig uit. Deze gedachten welden in ons op, toen we verleden week in het Paleis voor Volksvlijt de automobielen-tentoonstelling bezochten. We beklagen ons den tijd niet, daar doorgebracht, rondwandelende tusschen autocars van allerlei grootte, van zeer verschillende merken, doch alle van superbe kwaliteit. We hebben er Prins Hendrik gezien, die ook even per auto kwam overwippen, om een kijkje te nemen en zich te laten inlichten omtrent het nieuwe, dat er was te zien. Laten we dadelijk zeggen, dat er van eigenlijk nieuwe uitvindingen op auto-gebied dit jaar geen sprake is. De cars zijn nog weer volmaakter geconstrueerd, onder- deelen zijn nog weer een weinig verbeterd, maar eigenlijke hervormingen vielen er op dit gebied niet te constateeren. Zoo’n jaarlijksche tentoonstelling van auto mobielen geeft steeds nog heel wat beweging en ze is zelfs in een stad als Amsterdam, waar de meeste dingen niet zoo spoedig opge merkt worden, omdat ze in de massa zich ver liezen, goed op te merken. Want niet alleen in de buurt van het Paleis ziet men de prach tige vlugge auto’s voorbijsnellen, maar in de geheele stad buurten als Jordaan, Joden buurt en andere volkswijken natuurlijk niet me- degerekend trekken ze de aandacht. Nu zult ge vragen, waarde lezer, hoe of zoo’n hypermoderne zaak als een automobielen tentoonstelling me gedachten gaf van klein- Nederland. Daar wil ik dadelijk op antwoorden. Kom eens te Parijs, kom te Brussel, ge ziet er zooveel auto’s, dat ge haast begint te denken, dat ongeveer ieder Parijzenaar of Brus selaar er een auto op nahoudt. Wat een verschil met Neerlands hoofdstad. Het valt ieder, die wel eens in het buitenland geweest is, op, dat hier zoo weinig auto’s zijn. Nu moet ge niet denken, dat ze er hier in ’t geheel niet zijn of dat we nu juist benieuwd opkijken, als ons een automobiel passeert. Neen, deze beweging is hier bekend genoeg. Niet alleen, dat de gemeente z’n electrische wagens heeft voor ’t tramverkeer, het schoon vegen en pekelen der weg. Ook vele handels- en andere ondernemingen kunnen ’t niet zonder een auto stellen. Dagbladbureaux als »Het Nieuws van den Dag< en »Het Handelsblad», winkeliers als sommige in de Kalverstraat, firma’s als Dake, Blikman en Sartorius, om maar een paar van de vele te noemen, kunnen voor de uitvoering van de talrijke orders en voor de geregelde expeditie de snelle auto niet missen. Boven dien is zoo’n tuf voor hen een pakkende recla me, die beter helpt bekendmaken dan de beste en grootste advertentie. Verder zijn er natuurlijk nog al vele rijke particulieren, die, behalve hunne paarden en gewone rijtuigen, er ook een automobiel op nahouden, die zich mag laten zien. Natuurlijk kunnen zich alleen rijke men schen die weelde veroorloven, want een mooie autocar vertegenwoordigt nog steeds een klein- burgerkapitaaltje. Men moet ook niet vergeten, dat zoovele gegoede Amsterdammers den geheelen zomer buiten wonen en dan hunne rijtuigen mede- nemen. Maar, alles bij elkaar genomen, is in onze hoofdstad de auto-sport nog niet zoo buitenge woon ontwikkeld als in sommige hoofdsteden van het buitenland. Wat we hier ook nog missen, dat is de auto-omnibus. Te Londen, te Berlijn ziet men die auto-bussen in alle richtingen de stad doorkruisen en tegen een vast tarief duizenden personen vervoeren. Die auto-bussen hebben veel voor boven de ge wone huurrijtuigen. Even als deze zijn ze niet aan een vasten weg, een bepaalde route ge bonden, maar ze rijden sneller, veel sneller, vooral als er ruimte en niet te groote men- schenbeweging is. Boven de trams hebben ze voor, dat ze niet aan rails gebonden zijn. Doch ze hebben ook iets tegen. Zoowel electrische trams als auto bussen zijn gevaarlijk voor ’t personenver keer per pedes apostolorum. Maar voor de trams kan men zich wachten; men weet, als men buiten de rails blijft, dat men daar ten minste geen last van heeft en voor gewo ne automobielen en autobussen is men nergens veilig. Het zoo gejaagde leven, het zoo drukke verkeer wordt er nog gejaagder en gevaarlijker door, vergt nog meer van onze zenuwen, die hier toch reeds genoeg kans heb ben om geprikkeld te worden. We zitten hier reeds zoo flink in de schouwbur gen, zoodat men zou mogen denken, dat er vooreerst geen behoefte aan nieuwe kan be staan. En toch wordt er nog weer een ge heel nieuwe zaal bijgebouwd. Naar men ver neemt, heeft een consortium enkele panden aan 't eind der Reguliersbreestraat, tusschen de Land van Beloftensteeg (Duivelshoek) en het Rembrandtsplein, in handen gekregen en zal daar een zaal met een 800-tal plaatsen komen, waarin cinematografische voorstellingen zullen gegeven worden. Zooals ge ziet, lezer, gaat ’t weer in de richting van het lichtere genre. Geen zaal voor ernstige comediestukken. Daar loopt men niet zoo hard naar toe. Neen, men moet lichtverteerbare kost hebben: variété’s, vroolijke muziek, acrobaten, wondermenschen, vroegrijpe genieën, wonderkinderen, goochel kunst en al wat zich daar verder bij aansluit. En nu dus cinematographic als hoofdschotel. Deze schijnt opgeld te doen. Oscar Carré (eigenlijk Frits van Haarlem) en Flora ver smaden ze ook niet ter afwisseling van andere sensatie-nummers. Ook heeft de heer Frede- rik Keijzer, zeker bij u ook wel bekend, op overtuigende wijze aangetoond, dat daar een broodje in zit. Gaf hij toch eerst meermalen voorstellingen met z’n lichtbeelden in de zaal van het O-deon, op den Singel, dezen winter ging hij ’t hooger bezoeken. Hij nam de zaal van ’t Paleis voor Volksvlijt en wijzigde den aanhef zijner advertentiën volgenderwijs: Keijzer Frederik komt in ’t Paleis en zoo voort. Intusschen heeft de directeur Max Gabriël van het Rembrandt-theater reden om over »pech< te klagen. Hij heeft stukken gehad die niet voldoende trokken, zorgde tijdig voor ’n nieuw répertoire, engageerde buitenlandsche celebri- teiten of liever, die er voor door moesten gaan en heeft 't de laatste dagen al heel slecht getroffen. Stel u voor: Influenza maakte en kele spelers bedlegerig; Malkowska ging weg; de haar vervangende Irma Untch, een heel In vele opzichten schijnt ons land klein, als men ’t vergelijkt bij andere landen. Wij ko men steeds achteraan in alle moderne zaken. Nieuwe uitvindingen worden reeds druk in ’t buitenland in de praktijk gebracht, voor men er in ons land een proef mee neemt. Toen George Stephenson in 1829 de eerste locomo tief liet rijden in de buurt van Manchester (Engeland), volgde België reeds in 1832 met de eerste Belgische lijn, terwijl onze Zuide lijke broeders destijds wel aan andere dingen te denken hadden, want pas was immers de afscheiding van Noord-Nederland een feit ge worden en het Nederlandsche leger lag nog op de grenzen. En Nederland begon eerst in 1839 z’n eerste lijn aan te leggen tusschen Amsterdam en Haarlem. Wij, Nederlanders, kijken eerst den kat eens uit den boom, laten anderen een zaak uitvin den, in praktijk brengen, verbeteren, en ken er dan ook eens over, die vreemde nieu wigheden in te voeren. Met de electrische trams waren we ook niet van de eersten en met meer dergelijke zaken. Gelukkig mogen we hier als tegenhanger bijvoegen, dat we, als we eenmaal iets doen, dit goed doen; dat we van degelijk werk hou den. Ook, dat we op scheepvaartgebied in ’t geheel niet achteraan komen. Dat we, al is onze krijgsmarine nietig, in vergelijking met die van andere landen, ook op dit gebied er mogen zijn. Aan de internationale werk plaatsen voor torpedo-inrichtingen enz., in de buurt van Triëst, waar officieren en ingenieurs van alle landen werkzaam zijn en toezicht houden op de vervaardiging van die oorlogs- hulpmiddelen, gelden de Nederlanders onge veer voor de bekwaamsten. En vooral op waterbouwkundig gebied heb ben we een wereldberoemden naam en staan we geheel vooraan. Maar toch in vele opzichten schijnen we klein. Onze goede stad Amsterdam moge zich een wereldstad noemen, toch is ze niet te ver gelijken met de wereldsteden, met Londen, Parijs en Berlijn. Zelfs haalt ze niet bij Brus sel, dat toch ook maar de hoofdstad van een klein land is. RCOURANT r ct.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1