MMS- ES 1IIÏEMT1EBLAD IWIl 8JIM ES OBïllEffi. woensdag 6 Maart 1907. 62e Jaargang. No. 19. F V Feuilleton. Hel geheim van zijn verlooide. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. i Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar plaatsruimte. behaalde de overwinning. Hij, de knappe, vroolijke jongeling, met zijn schoone krachtige gestalte en helder, doordringend verstand, die alles wist door te zetten wat hij wilde. Zulke mannen, die stoutmoedig alles wagen, vero veren dó harten der vrouwen in een oogenblik. Heel spoedig had hij dan ook zijn doel bereikt en Elly werd zijn vrouw. Hoe ik te moede was, zal ik u niet ver tellen, maar ik bezat zelfbeheersching genoeg om mijn smart niet te verraden. Eenige jaren gingen voorbij. Voor ’t oog der wereld was het een zeer gelukkig huwelijk, leefden zij samen op eene wijze, als men zich niet schooner kan denken, maar i k, die door jaloerschheid werd gekweld, zag dieper. Hans, die een bloeiende zaak van zijn vader had geërfd, begon te speculeeren. Het eentonige leven van den man van zaken beviel hem niet; hij was van nature een speler, die liefst alles op één kaart zet om veel te winnen of alles in één slag te verliezen. Zoo ging het ook in zijn huwelijk. Elly bezat een beminnelijke natuur en hield veel van haar man, maar deze had niet genoeg aan ’t kalme huwelijksleven, hij maakte zijsprongen, die hem dikwijls in de grootste verlegenheid brachten. En op zekeren dag was Hans Berg verdwenen. Zijn ongelukkige vrouw was ontroostbaar. Reeds na eenige dagen kwamen schuldeischers en verlangden geld. In dezen nood riep Elly mijn hulp in, maar hoe zou ik helpen, waar geen hulp mogelijk was! In weer wil van al onze pogingen en die der politie, welke natuurlijk door de talrijke schuldeischers aan ’t werk was gezet, kregen we in verscheidene maanden geen bericht van Hans. Eindelijk kwam ei een korte brief van hem uit Amerika. Hij smeekte zijn vrouw De oude Tobias de Wit was een rijke vrijgezel, die zich reeds sedert lang uit zijn zaken had teruggetrokken. Sneeuwwit was zijn haar, want hij had de zeventig reeds achter den rug. Maar zijn geheele leven had hij bijna onafgebroken in onze vaderstad doorgebracht. Daar hij ’t kind was van welgestelde ouders, had hij altijd in ruime omstandigheden geleefd en daarbij was hij steeds gezond, levenslustig en van opgeruimd humeur. Daar om verbaasden de menschen zich er over dat hij nooit getrouwd was, maar steeds eenzaam door ’t leven was gegaan. In vroegere jaren had wel menigeen hem aan een meisje willen helpen, later had hij soms last van de onbescheiden nieuwsgierigheid zijner lieve mede- menschen, maar hij antwoordde nooit op de vragen, die men hem deed. Voor ’t overige was hij spraakzaam en yroolijk en bijna dagelijks aan de stamtafel in de sociëteit het middelpunt van een gezelschap, dat met hem oud geworden was. Ik, die wel eenige jaren jonger was, ging toch veel met hem om en scheen mij in de bijzondere gunst van den ouden heer, die een vriend van mijn vader was geweest, te mogen verheu gen. In de laatste tien jaren was ’t aantal stamgasten aanmerkelijk kleiner geworden en soms zaten Tobias en ik alleen aan de oude eikenhouten tafel in de be- rookte zaal. Juist in dezen tijd werd Tobias nog eenmaal ’t onderwerp van de babbelpraatjes in de stad. Op zeke ren dag was een oude dame, zekere mevrouw Havel- Amerika werken om haar spoedig te doen overkomen. Voorloopig moest hij de plaats van zijn verblijf ge heim houden. Op dezen brief volgde eenige maanden later een ambtelijk schrijven uit de stad Indianapolis, dat Hans Berg in ’t stedelijk ziekenhuis aldaar aan longontsteking was overleden en dat 't geld, dat men bij hem gevonden had en de opbrengst van zijn bezit tingen juist voldoende waren geweest om daarvan de kosten der begrafenis te bestrijden. Elly nam ’t bericht van ’t overlijden van haar man wonderlijk kalm op. Geen hard woord kwam haar over de lippen, maar ook geen uiting van smart. Met mijn hulp bracht zij hare zaken in orde. Een klein kapitaal, dat ze van haar ouders geërfd had, stelde haar in staat om in stille afzondering te kunnen leven. Ik weet niet, of ze tot op dat oogenblik vermoed heeft, hoe innig lief ik haar had, maar eer er een half jaar was verloopen, kon ze niet meer in twijfel ver- keeren omtrent mijn liefsten wensch. Nieuw leven, nieuwe hoop bezielden mij en alleen de eerbied voor den gebruikelijken rouwtijd weerhield mij, haar dadelijk hart en hand aan te bieden. Maar ook deze tijd van Wachten ging voorbij. Ik deed haar mijn voorstel en werd verhoord Twee maanden duurde deze gelukkigste tijd van mijn leven en toen kwam er een slag, welke plotseling al mijn hoop, al mijn geluk vernietigde. Op zekeren avond bespeurde ik een eigenaardige verandering bij mijn verloofde. Ze was verstrooid, zag me niet vaak aan, toonde zich zeer onrustig, maar wilde mij niet zeggen wat er aan scheelde. Zoo ging het eenige dagen ach tereen. Toen moest ik noodzakelijk voor zaken naar Berlijn en toen ik terugkwam, was Elly verdwenen maar had een brief voor mij achtergelaten, die mij station gehaald- Daarna had hij een geschikte woning voor haar gehuurd en bracht hij haar eiken middag een bezoek. Ook zag men beiden, als het mooi weer was, dikwijls samen een eindje wandelen. Booze men schen zeiden dat ze wel eens een paartje zouden kun nen worden, maar weldra verstomden deze praatjes. Men behoefde de beide oudjes,die zoo deftig naast elkan der liepen, maar wat nader te beschouwen om de verkla ring vj>\ Tobias te gelooven, dat mevrouw Havelberg de rouw van een der vrienden uit zijn jeugd was ge weest, voor wie hij nu* op haar ouden dag moest zorgen. En toch was deze vrouw de oorzaak geweest, dat Tobias de Wit nooit in het huwelijk was getreden. Ik vernam dat acht dagen na den dood van mevrouw Ha velberg. Nooit nog had ik den ouden heer zoo weemoe dig en droevig gestemd gezien als in de dagen van haar sterven. Het scheen alsof met haar een geheim was ten grave gedaald, dat Tobias alleen kende en dat hem zwaar op het hart lag. En misschien was dit ook de aanleiding dat hij mij op zekeren namiddag de zon derlinge geschiedenis vertelde van zijn eerste en eenige liefde. Ik beloofde hem zijn geheim te zullen bewaren, tot hij zelf onder de groene zoden rustte. Een half jaar geleden hebben we den ouden vriend begraven, dat wil zeggen, eigenlijk was ik de eenige, die zijn lijk volgde, want al zijn oude vrienden waren hem reeds voorgegaan. Wat hij mij op dien middag vertelde was ’t volgende: Thans kan ik vrijmoedig spreken over de liefde mij ner jeugd en over den levensloop van mijn aangebeden Elly, want er leeft, behalve ik, niemand meer, die zich door mijn gebabbel gekrenkt zou kunnen gevoelen. Elly was een schoon meisje, tenminste in mijne oogen en in die van mijn vriend Hans Berg. Wij beiden waren op van dat echte Amsterdamsch. Het is hier net mee in ’t klein, als in ’t groot met de Vereenigde Staten van Noord- Amerika. Er mogen daar tien of meer mil- lioen Duitschers, tien millioen Negers, eenige millioenen Ieren, Italianen, enz. wonen, alles te zamen is doorpekeld met den echten Yan- kee-geest. De Polen bijv., die in massa van hun land verhuisd zijn naar het industriegebied in West-Duitschland, die zelfs bij de laatste ver kiezingen in het district Barmen den Centrums- candidaat deden vallen en een der hunnen naar den Rijksdag afvaardigden, blijven daar, wat ze zijn, blijven echte Polen, ten spijt van alle pogingen, van de brutaalste pogingen der Duitsche regeering om hen te germaniseeren. Doch in Amerika wordt hij Pool af en ver andert in een lid der Yankee-wereld. Zoo ook hier in onze stad. Wel is er onderscheid tusschen de echte Amsterdammers en degenen, die van buiten kwamen, maar ook in die laatsten wordt een groote-stadsgeest gebracht, komt iets Amster damsch, iets, dat niet nader te omschrijven is en toch bestaat. Amsterdam vertegenwoordigt in zoowat alle opzichten geheel Nederland. Den Haag is nu eenmaal de stad a-part; daar is iets Haagsch, dat verschilt van het Ne- derlandsch; daar is een ietwat vreemde geest; daar doen de hoogere kringen en wat zich daar liefst bij aansluit, veel aan Fransch, daar zit een beetje hoflucht in de menschen; daar is men liefst officieel en voornaam. Rotterdam is een opmerkelijke stad. Daar heeft men ’t te druk om zich met zaken te bemoeien, waar men buiten kan. Daar werkt men, handelt men, fabriceert men. Daar klopt met druk gedoe de polsslag van den wereld handel. Daar zit een beetje Yankee-geest in de menschen. Men bemoeit zich alleen met z’n eigen zaken, maakt fortuin en let alleen op de zaken daarbuiten, voor zoover daaruit eigen bedrijf kan groeien. Men heeft ’t er te druk om jaloersch te zijn op Den Haag, dat al de voorrechten geniet, verbonden aan ’t zetel-zijn van de hooge tegeering, afgunstig op Amsterdam, waar de Koningin ten minste nog eenige dagen per jaar komt vertoeven, omdat het zoo behoort, omdat Zij zich dit aan de hoofdstad des lands verplicht acht. Neen, Rotterdam is alleen de zakenman, die al ’t andere overslaat. Utrecht is een stad van bijna 120 duizend zielen, ligt beter dan elke andere stad in het juiste centrum des lands; is ’t middelpunt van ons spoorwegnet; heeft een drukbezochte hooge- school en toch Utrecht blijft een provincie stad, is stijf, ouderwetsch, stug. Maar Amsterdam is Nederland. Daar zit een geest in, om steeds in alles het geheele land te vertegenwoordigen. Amsterdam gaat liefst voor, gewoon als ’t is, dat de anderen dan wel zullen volgen. In Amsterdam waart nog rond de fiere geest der kooplieden van de 17e eeuw, die zich de koningen van ons land rekenden en met Nederland een stuk wereld historie beheerschten. Rotterdam en Antwerpen mogen op scheep vaartgebied onze stad verre overvleugeld heb ben, (te Rotterdam komen per jaar wel vier maal zooveel zeeschepen binnen als te Amsterdam,) toch is veel wat in Rotterdam aangevoerd wordt, voor rekening van Amsterdamsche kan toren. Al bezit Den Haag het meeste geld, toch is hier de effecten-beurs; hier is de koffiehandel; hier doet men in 't groot, heel in ’t groot in suiker, tabak en meer koloniale waren. In Amsterdam is iets, dat den Nederlander aantrekt; iets, dat groote-stads-idee geeft, on danks het eigenaardig kleine, klein-burgerlijke, dat ’t Nederlandsche karakter kenmerkt en ook den Amsterdammer bijblijft. Onlangs, met de vreeselijke ramp aan den Hoek van Holland, was ’t Amsterdam dat na tuurlijk weer vóórging in ’t brengen van stof felijke hulde aan de kloeke menschenredders. Op de Amsterdamsche beurs waren reeds duizenden guldens bijeengebracht, toen men in het grootste deel des lands nog niets wist van ’t redden der overlevenden op het wrak der Berlin*. Iets eigenaardigs is ook, dat in onze stad evenveel Israëlieten wonen als in ’t geheele overige deel des lands. De Israëlieten vormen hier een belangrijk deel van echt-Amsterdam en we zouden ons de hoofdstad niet kunnen denken zonder eenjodenwijk. Iets eigenaardig Amsterdamsch is ook de dia- mant-industrie, die alleen de gelijknamige in dustrie van de overige wereld evenaart of overtreft. Geloof gerust, dat die gezamenlijke slijpe- een stuk Drente. Dat er hier een heel groot stuk Friesland is, behoeft haast geen betoog. In de buiten wijken vindt men heele buurten met alleen of bijna alleen oud-Friezen. Op straat gebeurt ’t me dikwijls, Friesch, echt Boeren-Friesch te hooren spreken en die sprekers of spreeksters gevoelen zich steeds aangenaam verrast, als men in ’t voorbijgaan laat bemerken dat men ook een Fries is. Hier zijn geheele wijken, waar men beslist niet het eigenlijke Amsterdamsch hoort spre ken, zooals dat in de echte wijken der oude stad gesproken wordt, die leelijke Amsterdam sche taal, die bijv, de y of ei in eene a of minstens in eene ai verandert; die eigenlijk alleen door een geboren Amsterdammer, en dan nog wel geboren in de echte wijken, kan gesproken worden. Ik zet ’t u bijv, om in een half jaar, of zelfs in een heel jaar te leeren, hoe zoo’n Jordaner het woord man uitspreekt. Reeds in dit opzicht dus biedt onze stad een staalkaart aan van alle deelen des rijks, terwijl toch op dat alles den stempel gedrukt wordt Op de lagere school leert men steeds, dat Amsterdam de hoofdstad van Nederland en ’s-Gravenhage de residentie-stad is. Daarmee krijgt het kind echter een zeer on volmaakt idee van beide begrippen: hoofdstad en residentie-stad. Aan hoofdstad toch ver bindt men de gedachte van regeeringsstad, ze tel van het rijksbestuur en dat is Amsterdam in ’t geheel niet. ’s-Gravenhage, dat is de hoofdstad des rijks; daar zetelt de rijksregeering in haar vollen omvang; daar zijn de ministers met hunne departementen en al den nasleep van dien: daar komen de Kamers bijeen; daar wonen de diplomaten der vreemde mogendheden. Denk maar eens aan de justitie, waarbij op klimming bestaat van kantongerecht, arron- dissements-rechtbank en gerechtshof tot den Hoogen Raad. Rotterdam, de tweede stad des rijks, de overdrukke handelsstad, brengt het slechts tot een arrondissements-rechtbank, die voor de stad alleen natuurlijk reeds werk ge noeg heeft. (Men vergete niet, dat de Rotte- stad meer inwoners heeft dan heel Friesland.) Amsterdam, de hoofdstad en grootste stad des rijks, heeft bovendien één der vijf gerechtsho ven. Maar Den Haag heeft bovendien ook nog den Hoogen Raad. En verder is er nog zooveel in den Haag. Dat Den Haag onze residentie-stad heet, kan er ten minste nog mee door. Er staat een koninklijk paleis, van buiten onaanzienlijk, eigenlijk te min voor een koninklijke woning, doch van binnen weelderig, vorstelijk en bo vendien vorstelijk door een traditie van eeuw’en. Nu weet ieder, dat ons Vorstelijk Huis het grootste deel des jaars op Het Loo woont of elders vertoeft, maar het paleis in het Noord- einde blijft toch met dat op Het Loo de ko ninklijke woning. Hoe geheel anders in onze stad, waar ’t oude bouwgewrocht van Jacob van Kampen, onmiddellijk na den vrede van 1648 begonnen en in 1653 als Stadhuis voltooid, door Ko- ning Lodewijk Napoleon als paleis betrokken, sedert het Paleis genoemd wordt, doch ge woonlijk nog geen volle week per jaar door de Koningin betrokken wordt. Wil men het kind op de school ten minste nog eenige verklaring geven van de gewoonte om Amsterdam de hoofdstad des rijks te noemen, dan zegt de onderwijzer er gewoon lijk bij, dat de Amstelstad de grootste stad is, door de Grondwet de Hoofdstad genoemd wordt en dat een nieuwe vorst of vorstin er ge huldigd, gekroond wordt, hetgeen inde laatste honderd jaren dus precies vier malen gebeurd is en dus heel weinig beteekent. Niemand zal ’t bijv, in Duitschland in z’n hoofd krijgen, Koningsbergen de hoofdstad van Pruisen te noemen, omdat de traditie wil, dat de Pruisische vorsten daar gekroond worden. Zoo geeft ook voor onze stad die kroning van een nieuwen vorst volstrekt geen hoofd- stads-idee. Neen, we zijn hier niet in de hoofdstad. Den Haag, dat is de hoofdstad, de regeerings stad en de residentiestad; en meteen ook de rijkste stad des lands. En toch in vele opzichten blijft onze stad, ondanks dat alles, de hoofdstad. Wel zijn hier niet de paleizen der regeering en der gezan ten, wel vindt men hier niet de talrijke amb tenaren der ministeriëele departementen, maar hier voelt men den polsslag kloppen van het geheele rijk. In Amsterdam is een stuk Limburg, evengoed als een stuk Groningen, Zeeland zoowel als een deel van T N U RA NT, -J

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1