MMS- EN llllEliTEïïlEI’LlIl
VOOR SNEEk Ei OIS'MEN.
k,
=11,
Zij
De goede zijde van rampen.
HET JUWEEL.
r/
Zaterdag 9 Maart 1907.
ITo. 20.
62e Jaargang.
n
R
TTTT
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel,
Sneek.
Feuilleton.
90.
50.
die zich met 1 APRIL
9 op dit Blad abonneeren,
ontvangen de tot dien datum
verschijnende nummers gratis.
▼WTWTWTWVWVWTWTWTWVWVWV
dam.
5
■R
EC.
F
t.
O
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
zij
.E),
Docu-
□k-
or-
ide
l.
>re
m-
L-
Sinds lang was papa zoo goed niet geluimd geweest.
Onder het middageten was hij zelfs vol grappen en
kwinkslagen, zoodat Truus en Lena bijna niet konden
uitscheiden van het lachen. Bovendien had hij zich
zoo chic mogelijk gekleed. Hij moest bepaald iets in
zijn schild voeren.
De meisjes gierden het uit.
Dokter Schiebeek scheen de vroolijkheid zijner doch
ters bijzonder naar den zin te zijn. Ja kindertjes,
zeide hij eindelijk, je hebt werkelijk reden om vroolijk
te z\jn. Het is vandaag een geluksdag.
Wat is er dan toch eigenlijk, papaatjevleide
Truus, de oudste, die aan zijn rechterhand zat, terwijl
zij haar arm om zijn hals sloeg.
Zeg het mij eerst, papaatje, zeide Lena op het
zelfde oogenblik, terwijl zij papa’s linkerarm begon te
bombardeeren.
Schei uit, kinderend Je wurgt me bijna 1 Van
mij verneem je toch niets.
Twee teleurgestelde gezichten en vier neervallende
armen waren het resultaat van deze wreede woorden.
Heb maar een uurtje geduld, ging de dokter voort,
ik zal bet juweel zelf naar je toe sturen. Van avond
zal er iemand bij je komen, die het je vertellen zal.
Met deze woorden stond papa op, nam stok en hoed
en maakte zich gereed om uit te gaan.
Bij de deur keerde hij zich echter nog eens om en
trad op zijn oudste dochter toe.
Zal je hem goed ontvangen, die iemand, dat ju-
Een erg ouderwetsch onderwerp! We had
den als titel van dit opstel even goed kunnen
plaatsen: >Het nut der tegenspoeden*, en dan
had het ons kunnen vergaan als de bekende
declamatrice in »De familie Stastok*, (Camera
Obscura van Hildebrand), die een gedicht
hierover wilde voordragen, waarop een spot
vogel meende, dat ze ’t over ’t nut der regen
hoeden zou hebben. Doch genoeg hierover.
Geachte lezer, gaat ’t niet allen op de vol
gende wijze: Lezen we een boek met een
roerend verhaal, dan leven we mee met den
held van ’t stuk, met hem of haar, die zwaar
lijdt of strijdt voor een edel doel. We weten,
dat alles verdicht en geen waarheid is en toch
stellen we ons partij: We nemen ’t in ons
hart op voor de verdrukte onschuld; we zouden
den verwaten misdadiger, den verdrukker der
goeden, den verkrachter van het recht wel
eventjes mores willen leeren.
We leven mede met de tooneelen van innig
zieleleven, die in ’t verhaal beschreven worden.
Wanneer de Koningin ons gewest bezoekt
en we hooren de duizenden, die de lieftallige
hooge verschijning toejuichen, dan voelen we
toch een aparte snaar in ons gemoed trillen.
Als na een reuzenstrijd voor de vrijheid des
volks een Christiaan de Wet, een Louis Botha
en een Koos de la Rey ons land bezoeken,
dan gaan we mede met de gróote menigte, die
de helden omringt en we willen in deze groote
mannen het volk eeren, dat van ons bloed is
en dat zooveel er voor over had om vrij te
blijven van vreemde overheersching. We voe
len mede met dit volk, dat streed, hopeloos
streed voor ’t dierbaarste, voor de vrijheid. En
ook jubelt ons hart bij ’t zien dier mannen,
die de dapperen uit hunne natie voorgingen,
die den kamp streden tegen een tienvoudige
overmacht. En dan trilt er, beken ’t gerust,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
hem op, dat hij uit het hier klaarblijkelijk plaats
hebbende misverstand munt kon slaan en haastig ver
volgde hij daarom Ja, natuurlijk juffrouw Truus, ik
ben gezonden om u iets te zeggen.
Papa heeft een zeer goede cpinie over u, zei
het jonge meisje op nog zachteren toon dan zooeven,
zonder haar oogen op te heffen. Hij heeft u zelfs een
juweel genoemd.
Een juweelbevestigde het bakvischje.
De gelukkige Wouter werd hoe langer hoe verbaas
der, maar bleef in zijn rol, die hem zoo duidelijk werd
aangewezen. Dat was immers een formeele uitnoodi-
ging tot een liefdesverklaring
En u zelf, juffrouw Truus vroeg hij teeder, maar
op zoo gedempten toon dat alleen zijn bekoorlijke buur
vrouw hem kon verstaanHoudt u mij ook voor een
juweel
Inplaats van terstond te antwoorden, wendde Truus
zich tot haar zuster met de vraagLeentje, zou je
wel zoo goed willen zijn een glas water voor mij te
halen? Het is hier zoo warm.
Het bakvischje, dat zeer goed de bedoeling van Truus
begreep om eenige oogenblikken met Wouter alleen
te zijn, nam haar poes in den arm en zeide in het voor
bijgaan met een ondeugend knipoogje Zeker, zusje,
maar zooals je weet is de waterleiding niet in orde.
Je zult dus een poosje geduld moeten hebben, eer ik
je het verfrisschend vocht kan brengen.
Nauwelijks was de deur achter het jonge meisje ge
sloten of Wouter Berger, die eveneens Truus’ water
manoeuvre zeer goed had begrepen, viel zijn aangebe
dene te voet en terwijl hij haar handen met kussen
bedekte, zeide hij: Truusje lief, eenig Truusje, wil je
dan werkelijk een beetje van mij houden
Maar, ik heb alleen maar van papa stamelde
Als geëlectriseerd sprong Truus op van haar stoel,
vloog het bakvischje in de armen en fluisterde, terwijl
ze haar gloeiend gelaat aan de borst harer zuster
verborg
O, Lena als je eens gelijk had
Truus was namelijk tot over de ooren verliefd op den
jongen man in kwestie en vergiste zich volstrekt niet
in de veronderstelling, dat ze door hem met evenveel
vuur werd bemind. Als nu met die iemand, die komen
zou en dien ze om der wille van papa zou liefhebben,
werkelijk eens Wouter werd bedoeld Zouhij misschien
om haar hand hebben gevraagd Deze mogelijkheid
werd in Truus haar verliefd hoofdje in een oogwenk
omgezet in een onomstootelijke zekerheid. Papa had
immers zelf gezegd dat ze die iemand, die verwacht
werd, reeds kende. O, het was heerlijk
Terwijl Truus zich nog met deze diepzinnige over
wegingen bezig hield, was Wouter Berger met diepe
buigingen binnengetreden.
Het verheugt mij, juffrouw Truus, dat u zoo
vriendelijk zijt mij ondanks de korte afwezigheid van
uw papa te ontvangen, zeide hij, zich regelrecht tot
zijn aangebedene wendende, terwijl hij, met de zelfzucht,
die allen verliefden eigen is, eenvoudig deed alsof Lena
heelemaal niet aanwezig was.
Heeft papa u dan niet gezonden vroeg Truus
zacht met neergeslagen oogen.
Gezonden antwoordde Wouter Berger, die zijn
stoel vlak naast die van Truus had geschoven, terwijl
hij haar verwonderd aanzag.
Nu ja u u had mij toch iets te zeggen
hielp het jonge meisje haar een weinig bedeesden aan
bidder op streek.
Ik had u iets te zeg Wouter Berger was
geheel verbluft. Plotseling kwam het denkbeeld bij
waarde lezer, een gevoelige snaar in ons ge
moed. We voelen ons hart week worden.
Als een drama door goede tooneelspelers
weergegeven wordt, dan leven we mede met
den held van ’t stuk. We doen nu eens moeite
om een traan tegen te houden, dan weer is er
drang in ons om een nobel, een verheven ka
rakter toe te juichen.
Toen onze grootste tooneelspeler, Louis
Bouwmeester, voor eenige jaren een tournee
door ons land maakte, bij gelegenheid van zijn
40-jarig jubileum als «komediant*, en als decla
mator het bekende «Werkstaking* weergaf,
geraakte weer iets weeks in veler gemoed in
beweging. Velen hadden last bijna van te veel
aandoening.
Toen verleden jaar en nog eerder de gewel
dige natuurkrachten losbraken, waartegenover
we machteloos zijn; toen aardbevingen dood
en vernieling, verschrikking en angst brachten
in Italië, te San Francisco, Santiago en Ja
maica, lazen we met een beklemd gevoel de
elkaar opvolgende telegrammen, die een zwak
beeld trachtten te geven van ’t vreeselijk lijden,
dat daar geleden werd. We gevoelden de
menschelijke kleinheid tegenover zulk na
tuurgeweld en we leden mede met de duizen
den, die daar omkwamen, of ongelukkig ge
maakt werden door ’t verlies van naaste bloed
verwanten, van bijeenvergaarde rijkdommen,
van eigen huis en haard.
Wanneer we, om maar weer een bekend
voorbeeld te nemen, de »Max Havelaar* lezen
van Multatuli en we zijn gekomen tot het aan
doénlijk verhaal aan Saidjah en Adinda; we
zien het verdrukte volk den eenen buffel na
den anderen afstelen door hebzuchtige districts
hoofden of regenten, dan komt ons gemoed in
opstand tegen die verdrukkers der onschuld
en we zouden van ganscher harte willen
medewerken om ze eens mores te leeren en
den verdrukten vaders van Saidjah en Adin
da de hun zoo noodige trekdieren terug te
geven.
Toen onlangs de ramp aan den Hoek van
Holland gebeurde, zagen we, vóór de vlugge
photografie ons instantanée’s gaf van wat daar
te zien was, zagen we toch niet in onze ver
beelding die mailboot, brekende op de harde stee
nen der pier; die geweldige golven, spottende
met menschelijke krachten en gewrochten;
die geredden, liefdevol verpleegd in een hos
pitaal; die lijken, aanspoelend met verminkt
weel? vroeg hij, terwijl hij haar hoofd tot zich opbeurde
en haar met een warmen blik aanzag.
Het juweel? vroeg Truus verwonderd.
Ja zeker, het juweellachte de dokter. Je kent
het al en dat bakvischje kent het ook wel met het
bakvischje bedoelde hij Lena, die pas 15 jaar was
maar je zult het nog nader leeren kennen. Truus
als oudste en wijste beveel ik het in ’t bijzonder aan.
Niet aar, je zult veel, heel veel van het juweel hou
der., om mijnentwil
Truusje bloosde, zohder eigenlijk te weten waarom.
De dokter scheen dit voor een afdoend antwoord te
houden, want hij streek zijne dochter zacht over het
golvend bruine haar en ging toen werkelijk heen.
Een half uurtje ongeveer was voorbijgegaan, toen
het dienstmeisje een bezoek aankondigde.
Wouter Berger, boekhouder, las Truus op het
kaartje, terwijl haar gezichtje zich donkerrood kleurde.
Zullen we hem hier ontvangen, vreeg zij, met
een blik op haar zuster.
Natuurlijk, antwoordde deze, zonder haar spel
met de poes te staken. Voor Wouter behoeven we
toch geen bijzondere drukte te maken.
Laat mijnheer binnen komen, zeide Truus, zich
tot het dienstmeisje wendende.
Hoe dikwijls heb ik je gezegd, dat je hem in
tegenwoordigheid van het dienstmeisje geen Wouter
moet noemen, voegde Truus daarop haar zuster toe,
terwijl haar voorhoofd zich even rimpelde.
0antwoordde Lena, terwijl ze dreigend den
vinger ophief. Hoh je nu maar niet zoo ik weet
heel goed-Heviel ze zich zelf in de rede, mis
schien is Wouter het juweel
te worden.
Juichtet ge met de eenvoudige helden der
zee ook Prins Hendrik niet toe en begrepen
we ’t volk niet, dat hem op zijn terugtocht
naar het Paleis te ’s-Gravenhage geestdriftig
toejuichte?
Kwam er toen geen idee van vaderlands
liefde bij ons boven en waren we niet trotsch
er op, vooruit te weten, dat een volk als het
Engelsche onze belden, Nederlandsche zeerob
ben, zou eeren en danken.
Toen de vreeselijke ramp te San Francisco
gebeurde, een groote, prachtige stad door bo-
venmenschelijke krachten bijna geheel vernield
werd, toen de honderden een vreeselijken
dood stierven en de duizenden vluchtten,
toen waren er nog dieren, roofdieren in men-
schengedaante, die in dit oord van jammer en
ellende er op uitgingen om te rooven en te
plunderen, om desnoods de lijken van hen, die
daar pas nog leefden, te ontdoen van wat ze
van waarde bij zich hadden. De gendarmerie
moest met geweld optreden om deze men
schelijke hyena’s te verjagen of neer te schie
ten, als schurftige honden te verjagen, als
bloeddorstige tijgers te dooden.
Kwam ons geheele gemoed niet in opstand
tegen de handelingen van zulke onmenschen?
Bejammerden we niet, dat zulke wezens ook men-
schen waren als wij zelf? Zouden we niet
willen, dat voor altijd de aarde van zulk ge
boefte verlost was?
De lezer begrijpt, waarom we hierboven
plaatsten: «De goede zijde der rampen.*
Altijd voorspoed, altijd geluk, dat maakt
den mensch niet beter. Ja, we willen ’t gaarne
bekennen, we houden niet van rampen, van lij
den, van ziekte en dood. We zouden wel steeds
al onze ondernemingen met een gunstigen uit
slag bekroond willen zien, het succes onze da
den volgen, het geluk onze schreden vooruit
gaan. Maar dat voortdurend geluk maakt
overmoedig, maakt ongevoelig voor ’t leed van
anderen, maakt koud en harteloos. Het is wel
mooi, telkens geluk te hebben, maar steeds ge
lukkige indrukken te krijgen, maar dat voort
durend geluk staalt den moed niet, maakt, dat
men mogelijk komend leed niet kan verdragen.
Beproevingen stalen den mensch, sterken de
zenuwen, geven veerkracht.
En als we ten minste maar weten, dat, al
gaat het ons zelf voor den wind, zoovele an
deren lijden door ziekte of ontbering, door
gelaat en een trek van lijden op dat gelaat;
hoorden we niet dien loeienden stormwind, die
telkens weer, telkens weer terugdreef de ranke
notendopjes, waarin de eenvoudige helden, wier
namen nu voor allen in Nederland en voor
honderdduizenden daar buiten bekend zijn, al
tijd opnieuw hunne pogingen herhaalden om
de menschen, die men nog levend meende te
ontwaren op ’t onaanzienlijk wrak van ’t pas
zoo fraaie vaartuig, altijd herhaalden, maar ook
altijd te vergeefs. We zagen die arme schip
breukelingen, erger dan de dood lijdende,
bibberend en. verkleumd, doornat, honger en
dorst lijdende, zich zoo dicht bij de veilige ha
ven ziende en telkens den dood voor oogen
hebbende; ze zagen de hopelooze pogingen
der bemanning van de reddingsvaartuigen;
iederen keer als die redders naderden, kwam er
weer een sprankje hoop, dat aanstonds ver
dween als weer 't ijdele der poging bleek.
Daar werd vreeselijk geleden. We zouden
mee willen doen om te redden. Er was me
delijden schoon woord in Nederland,
in Engeland, in Duitschland en elders. Ons
aller hart brak, bij de wetenschap, dat daar
menschen leden een nameloos leed. We zou
den ons halve bezit willen geven om die on-
gelukkigen te redden van zoo wreed een dood.
We zouden die echte mannen der zee willen
bijstaan met raad en daad om toch maar de
schipbreukelingen te bereiken, als we ’t niet
al te goed wisten, dat daar alles, wat men
schen konden doen, gedaan werd voor den lij
denden evenmensch.
We verslonden de telegrammen en allengs
gevoelden we, dat alleen de dood een einde
kon maken aan dit vreeselijk drama.
Maar toen kwam plotseling ’t verheffende
nieuws van de redding.
Lezers, beken ’t ronduit, dat ge iets voeldet
opwellen in uw gemoed, dat ge slechts met
moeite keerdet. Ge zaagt ze daar gaan, de
alles durvende redders, ge zaagt Klaas Ree
daar op den pier, midden in ’t koude zeewater
den paal omklemmend. Doch waartoe
heel dit roerend tooneel nog weer te schilde
ren, terwijl het nog zoo levendig voor uwe
oogen staat?
Wij allen, we zouden de hand willen druk
ken dier kloeke redders. Met aandoening zien
we ze, in onze verbeelding, eerst de elf red
den en met niet minder aandoening ook de
drie, die te zwak waren om met de elf gered
X
jfd
OU RA NT.