ft
IWR SIM 1.1 MSTIllMt.
Bij flit No, bekoort een Bijvoegsel.
f
9HKDWS- ES 1IIÏEETESTIEELJ1I
DE TBSSCHENPERSOOlF
No. aa
i
Landverhuizing.
62e Jaargang.
Zaterdag 16 Maart 1607.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
S op dit Blad abonneeren,
ontvangen de tot dien datum
verschijnende nummers gratis.
▼WTWVWVWrWVWTW^WTWTWVWT
X 1
Feuilleton.
H-
Ie
4
f
pï)
I
1URANT
toe.
I
e
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
AA&AA,
Zij
i AA AA AA A A AA AA AA AA
die zich met 1 APRIL
rechtuit wat je wilt. Je meent, dat ik
En met die meening heb je groot
i met zoo’n erbarmelijk figuur als ik,
l
In de oude tijden hadden er volksverhuizin
gen plaats. In de laatste tijden bijv, van het
West-Romeinsche rijk, in de 4e en 5e eeuw,
gingen geheele volken hunne woonplaatsen
verlaten om andere op te zoeken. De Hun
nen kwamen uit het hart van Azië en nood
zaakten de Gothen, Alanen en andere in
Rusland en Germanje wonende volken, mede
een andere plaats op te zoeken.
Gaan we nog meer eeuwen terug, dan krij
gen we de tijden, dat groote deelen der aarde
nog onbewoond waren, dat langzamerhand die
deelen door een zich vermenigvuldigende be
volking bezet werden. De Germanen kwamen
o. a. omstreeks ’t jaar 800 voor onze jaartel
ling in Germanje en breidden zich daar lang
zamerhand uit. Er was plaats genoeg en als
om een of andere reden een volksstam z’n
woonplaats niet geschikt vond, dan trok men
er van door. Zoo vertelt men van onze voor
ouders, de Bataven, dat zij hooger den Rijn
op woonden, in de buurt van Mainz, daar last
hadden van hunne naburen, de Katten, en er
van doorgingen naar ons land.
Zulke volksverhuizingen hebben tegenwoor
dig niet meer plaats, waarvoor de reden ook
gemakkelijk te vinden is. Immers, voorheen
waren de volksstammen veel minder talrijk.
En dan ook: men was toen meer natuurmensch,
vond overal ruimte om zich te vestigen en kon
er leven van wat de bodem opleverde. Men
behoefde toen geen woningen van waarde, geen
dijken, wegen, enz. in den steek te laten.
Neen, thans geen volks-maar landverhuizing.
Dit laatste woord is duidelijk genoeg, om
dat er maar ééne beteekenis aan te hechten
is, maar toch niet zoo goed samengesteld als
’t eerste. Volksverhuizing is verhuizing van een
Hoor eens, Vredemannetje, je kunt me een groot
pleizier doep. Je staat op zoo’n onschuldig-vriendschap-
pelijken voet met de jonge dames. Je ze nu, ik
meen
Zeg maar i
ongevaarlijk ben.
gelijk. Een man
is inderdaad ongevaarlijk en komt slechts als goede
vriend in aanmerking.
Halt, zoo moet' je dat nu niet opnemen; ik meende
alleen bemerkt te hebben datje nog nooit verliefd bent
geweest, en derhalve schijn je mijderhalve geloof
ik, je kon
Ik kon Vooruit dan, wat is er
Bij de dame,die ik liefheb, de tusschenpersoon zijn!
Je tusschenpersoon Maar dan moet ik toch
eerst weten, wie de dame is. Dan kunnen we er verder
over praten.
Het is Renate Moorbach.
Zoo Renate Moorbach neen, werkelijk, dat
kan ik niet, dat gaat niet; Renate zou, als ik haar goed
beoordeel, ’zoo iets niet verdragen. Een zoo fijn gevoe
lend meisje Waarom spreek je zelf niet met haar
Een man als jij bent, kan dat toch niet moeilijk vallen.
Het valt me wel moeilijk. Ik ben in die zaken
wat eigenaardig. Een blauwtje dat zou ik eenvoudig
niet verdragen. Ik geloof, dat ik gek zou worden.
Maar Renate heeft mij nu eenmaal ingepalmd, ze moet
mijn vrouw worden. Ik heb haar boven alles liefEn
dat de oude een mooien hoop geld bezit, is immers ook
geen bezwaar. Renate is, zooals je moet toegeven, beslist
het mooiste en verstandigste meisje in den geheelen
omtrek.
Denk je, dat ze jou ook liefheeft
Natuurlijk geloof ik dat. Zonder grootspraak, een
kerel als ik kan toch overal wel aankloppen, ’k Ben
overtuigd dat ze innerlijk voor mij gloeit. Maar ze
heeft nu eenr.aal niet de handigheid dat te toonen en
daarom w^et jij haar eerst eens polsen. Ik geloof wel
niet d .i. het noodzakelijk is, maar je kunt uit onze oude
vriendschap een goed wóordje voor mij doen. Ik weet,
Renate luistert naar jou oordeel, ’t Is wel wat eigen
aardig, dat geef ik toe, maar ik ben dan wat zekerder.
Je doet me dat pleizier, nietwaar
Hm, ’t is een zonderlinge boodschap.
Hoezoo Je hebt er toch de beste gelegenheid
Werk je niet elke week bij den oude
Zeker
Nu Je hebt ’t eigenlijk drommels goed, oude
vent! Voor ons jongeheeren houdt men zijn dochters
angstig verborgen, opdat zij niet in opspraak komen;
jij hebt overal permissie om aan te kloppen, voor jou
staan alle huizen open.
Ja, juist omdat ik niet gevaarlijk heet. Geloof
je eigenlijk, dat ik zoo benijdenswaardig ben? Het zou
toch ook kunnen zijn dat ik op de gedachte kwam, ver
liefd te worden
Jij Nu, Vredemannetje, dat is werkelijk te
malHahaha ik moet wezenlijk lachen, alleen bij
de gedachte: Jij en verliefd zijn Weetje, dat is een
idee, dat heelemaal nietnietnu zand er over
Dus, nietwaar, zoo spoedig je weer bij den ouden
Moorbach komtzeg eens, is Renate er altijd bij
Als we werken, komt ze nu en dan in de kamer.
Je weet, dat zij sinds den dood barer moeder de huis-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
ook bloost en wat voor een gezicht ze zet.
Ze zal gelukkig wezen natuurlijk.
Ik verheug me reeds op je verslag van de zaak en
ik dank je bij voorbaat. Dat zegt men van iemand, die
men om een dienst vraagt. Dus, ik dank je bij voor
baat, oude Vredeman. Zeg eens, hoe zijn je ouders
eigenlijk op ’t idee gekomen, je zoo te doopen? Vre
deman... zoo heet toch geen ander mensch.
Mijn moeder had een jongen broer verloren, die
dien naam droeg en van wien ze zeer veel hield.
Daarom denk ik
Ah zoo, een gevoelskwestie dusMaar ze had
toch moeten bedenken, dat de naam iets vreemds, iets
komisch heeft, vooral in verbinding met je familienaam.
Ik, hm, als ik Vredeman Kalistra heette, ik geloof, dat
ik me doodschoot. Denk eens aan, voor een verloofde
bijvoorbeeld Lieve Vredeman, of lieve Kalfstra
neen ’t is te komisch Je trouwt echter toch niet,
daarom hindert het niet veel.
Neen, ik trouw niet.
Zeldzaam zwaar klonken die woorden van den leeraar
Vredeman Kalfstra, die naast zijn vriend dr. Werner
Howald door het park slenterde- Men noemt het immers
vriendschap als twee menschen samen op de schoolban
ken hebben gezeten, al kunnen ze ook niet best met
elkaar overweg. Innerlijk hebben immers de beide
jonge mannen even weinig gemeen als uiterlijk. Een
grootere tegenstelling als tusschen den grooten, slan
ken dokter met zijn prachtigen Romeinschen kop en
den kleinen, smal-geschouderden taalkundige was niet
licht denkbaar. Goede, verstandige oogen had de leeraar,
en menschen, die de taal van zulke oogen verstaan,
vonden de anders enorme leelijkheid van den man niet
zoo onaangenaam. Maar zulke menschen zijn schaarsch,
(Slot volgt.)
houding waarneemt. Ze ziet toe, dat alles in orde is
en na den tijd drinken we geregeld in haar kamer thee
en babbelen een uurtje.
Heeft ze je wel eens iets over mij gezegd
Niet, dat ik weet. Of halt, toch, onlangs heeft
ze je nog eens genoemd. Ze ze lachte om je nieuwen
hoed, ’t was zoo’n komisch model. Neem me niet kwa
lijk, maar ze zei het werkelijk.
Fameus Dat zei ze maar alleen, om van mij te
kunnen spreken, dat is duidelijk, zoo’n schijnbare spot;
maar daarachter verbergt zich een diepere belangstel
ling bij de jonge dames. Dat weet ik van mijn zusters.
Dus Vredemannetje, den volgenden keer, niet waar,
dan vertel je me, hoe ’t is afgeloopen. En je maakt
haar duidelijk, wat voor een fameus mensch ik ben, en
dat mijn praktijk nu, schitterend is ze nog niet, maar
’t begin is er toch. De oude Moorbach zal zich overi
gens niet lang verzetten, hij heeft immers slechts één
kind. En dat ik zoo’n gemoedsmensch ben en zoo be
deesd tegenover vrouwen en dat je hebt bemerkt, dat
ik slechts aan haar dacht, en dat een vrouw met mij...
nu zoo iets. Daarvoor moet je echter met haar al
leen zijn. De oude behoeft niet van te voren zijn neus
in deze zaak te steken.
In den regel ben ik bij de thee eerst met haar
alleen. De professor kan nooit zoo gauw van zijn ge
liefde boeken scheiden.
Eigenlijk kolossaal, zoo’n bofferij! Zoo iets over
komt ook jou alleen. Jammer om die mooie gelegen
heid! Bij lui als wij zijn... is dat gewoonweg buiten
gesloten. Is te gevaarlijk! Wij mogen de jonge da
mes nooit alleen spreken.
Nu, ik hoop, dat je spoedig zult gewaar worden,
hoe ze over mij denkt, en dan ’kan ik het wel eens wagen
een beetje forscher aan te pakken. Pas goed op of ze
is, dat Fransch in vele landen de hoftaal en
bijna uitsluitend de taal der diplomaten is.
Men herinnert zich zeker nog de eerste Haag-
sche vredesconferentie, waarvan binnenkort
de tweede editie verschijnt. Daar was Fransch
de taal en toen een Britsch gezant ’t waagde,
een rede in zijne taal te houden, volgde on
middellijk een Duitscber in zijne moedertaal,
en daarna weerklonk het welluidende Ita-
liaansch.
Het Latijn, voorheen de taal der geleerden
en de wereldtaal, heeft als zoodanig veel ter
rein verloren en zoolang het Esperanto, of wel
ke wereldtaal dan ook, geen reusachtige voi-
deringen heeft gemaakt, is een der be
staande groote talen aangewezen bij een al-
gemeene vergadering als een vredesconferen
tie is. En dezen zomer zal ’t Fransch wel
weer als de gebruikelijke taal worden aange
nomen.
Men moet zich hierover niet te zeer verwon
deren. Honderden jaren was ’t Fransch
in meerdere landen de hoftaal en de taal der
diplomaten. Fransch verstaan, spreken en
schrijven was du ton. Klaagde bijv, onze
Justus van Effen in ’t midden der 18e eeuw
niet, dat de voorname, of zich voornaam hou
dende Haagsche wereld zich hield alsof ’t
slechts Fransch en heusch geen Nederlandsch
kon spreken? En nog thans telt ’t Fransch
mee als wereldtaal en zoolang Parijs da ville
lumière*, de lichtstad blijft, de wereldstad van
moderne weelde en lusten, zoolang de Fran-
sche litteratuur in trek blijft, heeft ’t Fransch
kans een wereldtaal te blijven. Doch op den
duur moet die taal terrein verliezen.
Het Engelsch echter, dat is thans de voor
naamste wereldtaal voor handel en industrie,
al doet ook het Duitsch z’n uiterste best om
het die eerste plaats te betwisten.
Het Engelsch ia de taal in Engeland, in de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in Ca
nada, in Zuid-Afrika, ja, we denken wel aan
de taal der Afrikaanders), in Australië. En
verder is ’t Engelsch nog zoo verbreid als taal
voor handel en verkeer. Over de geheele we
reld kan men zich het best met Engelsch red
den. In alle havenplaatsen der wereld ver
staat men tenminste iets van 't Engelsch.
Het Engelsch behield in de Vereenigde
Staten de hegemonie, ja de alleenheerschappij:
Het is waar, de dertien staten, die zich onaf
hankelijk verklaarden en in 1784 als onafhan-
volk\ dat is duidelijk. Maar /««^/verhuizing is
geen verhuizing van een stuk land, doch van
personen van uit ’t eene land naar ’t andere.
Thans hebben die landverhuizingen afmetin
gen aangenomen, die gerust te vergelijken
zijn met de volksverhuizingen van vroeger, deze
eigenlijk overtreffen,
Men mag er waarlijk verbaasd over staan,
hoe sterke expansie in de laatste eeuw de
volkeren van Europa getoond hebben. Terwijl
in ’t eigen werelddeel de bevolking verbazend
toenam, gingen meteen nog millioenen perso
nen naar Amerika, vooral naar de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, naar Canada, naar
Argentinië en Brazilië, naar Australië en Zuid-
Afrika.
Zoo’n uitzettings-vermogen in den tijd van
ruim een eeuw is iets buitengewoons.
En nog hebben niet alle volken van Europa
aan die landverhuizing meegedaan. Frankrijk
deed heel weinig, of zoowat niets mee. Spanje
en Portugal ook niet veel. Die schijnen nog
steeds in te dommelen na de reeds zoo lang
vervlogen glorietijd.
Als men de verschillende verhoudingen na
gaat, dan hadden Engeland, Spanje en Portu
gal, als volk, als taalstam, het meest kunnen
profiteeren en juist Spanje en Portugal het
allermeest.
Immers, geheel Zuid-Amerika, geheel Mid-
den-Amerika en een belangrijk deel van Noord-
Amerika waren Spaansch of Portugeesch bezit.
En slechts een deel van Noord-Amerika was
Engelsch. Slechts een deel, want Texas en
andere groote gebieden in ’t Verre Westen be
hoorden aan de vrijgeworden Spaansche Ko
loniën. Canada kwam in 1763 aan Engeland,
maar de bevolking bleef voor een goed deel
Fransch, zooals ze dat nog voor een belang
rijk gedeelte is. De landen aan den beneden
loop der Missisippi behoorden aan Frankrijk.
Doch het Romaansche ras, Spanjaarden,
Portugeezen en Franschen hebben niet ge
profiteerd van de gunstige conditie, waarin zij
waren ten opzichte van rasuitbreiding en we
reldhegemonie.
Van de andere volken van Europa moet
men verbaasd staan over de voorbeeldelooze
ontwikkeling van het Angelsakserdom. Het
Fransch heeft al lang de eerste plaats, die het
eeuwen lang onder de Europeesche talen in
nam, afgestaan, al moet men toegeven, dat
Fransch nog steeds de voornaamste modetaal
kelijk erkend werden door Engeland, waren
Angelsaksisch, maar in’t Verre Westen heersch-
ten de Spanjaarden, in ’t midden de Franschen,
millioenen Duitschers, Polen, Russen, enz. ver
huisden naar de groote republiek, doch ’t En
gelsch bleef de taal en de inkomende landver
huizers van anderen taalstam verzwonden in
de massa.
De Brit heeft iets over zich, waardoor hij
niet spoedig z’n plaats in de wereld verliest;
waar een Brit is, wordt hij niet gemakkelijk
door een ander verdrongen. En vooral ook,
een Brit leert niet gauw een andere taal aan.
Een ander moet maar zorgen, zich naar hem
te schikken, zich in ’t Engelsch te kunnen uit
drukken, de Brit zal heusch geen moeite doen
in omgekeerde richting.
Dit heeft z’n voor en z’n tegen. Doordat
thans het Britsche taalgebied zoo uitgebreid is,
en een Engelsch-sprekende zich op zooveel
plaatsen redden kan, heeft hij met z’n taal
veel voor. Doch de Duitscher, op industrieel
gebied (met den Yankee) de voornaamste con
current van den Brit, trekt naar andere lan
den, leert andere talen en gebruiken en brengt
de producten zijner groote nijverheid er aan
den man.
Het kan echter bijna niet anders, of het En
gelsch moet nog steeds vooruitgaan en het
heeft werkelijk kans om de wereldtaal te wor
den, de levende wereldtaal, zooals het latijn
voorheen de doode wereldtaal was-
Men mag niet anders verwachten, dan dat
nog steeds de bevolking der Vereenigde Sta
ten zal toenemen. De millioenen van ’t Eu-
ropeesch vasteland dienden slechts om ’t An
gelsaksisch te doen groeien en ook de nu nog
komende millioenen zullen niet anders kunnen.
Laten er tien millioen Duitschers of van
Duitsche afstamming in ’t groote land zijn,
laten er massa’s Polen, Russen, enz- zijn, laat
de trek van de Italianen naar de nieuwe we
reld nog jarenlang aanhouden, zoodat zich daar
ook millioenen van die donkerkleurige, zwart-
oogige, vurige, vlugge menschen bevinden,
laten ze in sommige groote industriëele centra
heele wijken innemen en onder elkaar het
Italiaansch als voertaal der gedachte behou
den, in Noord-Amerika zullen ze met al die
Duitschers en andere volken het Engelsch als
de algemeene, de landstaal moeten aannemeh.
Laat de Duitscher ondernemend, flink en han
dig zijn, zich overal indringen, laat het Duit-