MEOWS- EN ARVERTEMTIEBLA» VOOR SNEEK EJ MSTUUL JOSEPHINE. L Woensdag 17 April 1907. 62e Jaargang. Ho. 31. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. I ons op- Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Bewerkt door AMO. HOOFDSTUK III. 6). (Vervolg.) »Het is mogelijk, maar aangezien wij vandaag eerst den 5den October hebben, komt mij dit niet waarschijn lijk voor. Zulk een repertoire vermeldt welke uren de tooneelspeler in den schouwburg moet zijn; het is voor hem zoo gewichtig, dat hij het niet gemakkelijk zal wegwerpen, voor dat de tijd verstreken is, waarvoor het geldt. Met tamelijk veel zekerheid mag ik daarom onderstellen, dat de eigenaar het verloren heeft, terwijl hij een ander voorwerp uit zijn zak haalde. Dat ander voorwerp kan heel goed de revolver geweest zijn, waar mee mevrouw Sieveking werd doodgeschoten en al rust dit vermoeden ook op zeer zwakke gronden, toch hechtte ik er aan.« »Daar hebt ge goed aan gedaan,zei de commissaris vriendelijk, «en mocht later blijken, dat uw vermoeden juist is, dan zal het niet aan bewonderaars van uw scherpzinnigheid ontbreken. Doch verder! Naar ik ver neem, zijn er reeds belangrijke getuigenissen afgelegd.< «In den loop van den dag hebben zich vele personen aangemeld, wier opgaven meer of minder uitvoerig in geschreven zijn. Onder die vele mededeelingen, waar van sommige met elkaar in tegenspraak zijn, komen er twee op merkwaardige wijze met elkaar overeen; beide hebben ze betrekking op het uiterlijk voorkomen van den vermoedelyken moordenaar. Zooals de toeschietende politieagenten reeds dadelijk konden verzekeren, heeft niemand den moordenaar gezien. Doch dezen morgen verklaarde de brillenslijper Grunert, dat hij omstreeks den tijd, dat de moord bij den Konstantijn-heuvel ge pleegd werd, op een bank aan de groote laan zat; na de twee schoten had hij ook gehoord, dat een vrouw gilde. Ondanks de schemering had hij toch duidelijk gezien, dat een man in een lange jas uit de richting van den Konstantijn-heuvel naar de groote laan snelde. De af stand was te groot en de tijd, dat hij hem zien kon, was te kort om zijn gelaat te kunnen onderscheiden, doch hjj kon met zekerheid zeggen, dat hij donker haar en geen baard had, en dat hij een grijzen slappen hoed met breeden rand droeg. Hij stak zoo haastig, alsof hij vervolgd werd, dwars de groote laan over en verdween in de duisternis. Grunert, die natuurlijk nog niets van den moord wist, had geen reden den vluch teling te vervolgen. Hjj begon eerst waarde te hech ten aan hetgeen hij gezien had, toen hij dezen morgen van den moord op het Prater hoorde.* «Dat is werkelijk een belangrijk getuigenis. Maar, mijn waarde Norman, ik zou u toch aanraden met die vingerwijzing voorzichtig te zijn. Het is verbazend wat de menschen in zulke gevallen hooren en zien om zich een schijn van gewicht te geven of wel om een beloo- ning te krijgen. Die man met zijn grootejas en slap pen hoed, ondersteld dat hij werkelijk bestaat, kan evengoed een onschuldig voorbijganger als de moorde naar van mevrouw Sieveking geweest zijn.* «Dat hij bestaat is voor mij buiten twijfel en aan zijn onschuld kan ik nauwelijks gelooven, nadat een tweede getuige hem niet alleen gezien heeft, maar ook een revolvér in zijn hand bemerkte.* «Oh, dat is van meer beteekenis Laat eens hooren Norman sloeg een andere bladzijde van zijn boekje op en zeide «Een half uur na het vertrek van den brillenslijper kwam de koopvrouw Frederika Lehmann op mijn bureau en verhaalde, dat zij gisterenavond omstreeks tien uur, in de groote laan van het Prater, niet ver van het Fürst theater, in bijna volslagen duisternis, tegen het lijf werd geloopen door een man, die plotseling tusschen de boomen uit kwam en in groote haast naar de stad liep. In haar ontsteltenis heeft zij ook by na niets van zijn gelaat kunnen zien, maar overigens beschrijft zij zijn uiterlijk voorkomen precies zoo als de brillenslijper, van wiens getuigenis zij geen kennis droeg. Die groote grijze jas en dien slappen hoed heeft zij goed onthou den. Over de kleur van zijn haar en of hij een baard of geen baard had, wist zij niet met zooveel zekerheid inlichting te geven als de brillenslijper, maar wat zij als haar vermoeden uitsprak, kwam toch tamelijk wel overeen met wat de brillenslijper verklaard had. Intus- schen stelde ik dadelijk veel belang in haar bewering, dat die man een lang glinsterend voorwerp in de hand had, dat zij op het eerste gezicht voor een pistool hield. Gisteren avond heeft zij reeds met haar buur vrouwen over haar onzachte ontmoeting gepraat en toen dezen morgen de moord bekend werd, hebben die men schen haar aangespoord om die vreemde ontmoeting aan de politie bekend te maken.* «Komaan, dat is nog wel geen tastbaar bewijs, maar toch een vingerwijzing, die wij niet gering mogen achten. Ik zal deze verklaring zonder verwijl naar den rechter zenden. Maar ik bemerk, dat ge nog meer op het hart hebt. Heeft uw bezoek ten huize der vermoor de dame nog iets opgeleverd «Ik moest mij beperken tot het ondervragen der dienstboden en huisgenooten, want mijnheer Sieveking weigerde mij alle inlichtingen en de zuster van zijn ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. vrouw was vandaag ziek door de hevige aandoening; zij kon niet in verhoor genomen worden. Alles wat ik vernam is: dat mevrouw Sieveking niet gewoon was ’s avonds alleen uit te gaan en dat zij gisteren den geheelen dag droevig gestemd en zeer in spanning was. Het kamermeisje beweert, dat zij haar meesteres heeft zien schreien, korten tijd voor zij het huis ver liet en de vrouw van den concierge bemerkte dat mevrouw er zeer schuw en bedrukt uitzag, toen zij de deur voor haar opende.* «Zoo? En hebt ge niets vernomen omtrent de oor zaak van die droevige stemming?* Met blijkbaren tegenzin antwoordde Norman na eenig dralen: «Een der dienstmeisjes heeft gisteren morgen een hevigen twist gehoord in de slaapkamer der echtgenooten; mijnheer Sieveking moet daarbij zeer heftig geweest zijn, maar behalve eenige onsa menhangende woorden heeft het meisje in de aan grenzende kamer niets van het gesprokene kunnen ver staan.* De commissaris streek zich langs het voorhoofd en na een poosje nadenken vroeg hij met gedempte stem: «En heeft de heerSieveking u alle inlichtingen geweigerd? Welke indruk heeft die weigering op u gemaakt? Als hij ’s morgens een hevigen twist met zijn vrouw had, waardoor zij den geheelen dag droe vig gestemd was, dan dringt zich onwillekeurig de vraag op, of Sieveking misschien zelf de moordenaar van zijn vrouw kan zijn.* «Die vraag heb ik mij zelven ook voorgelegd, maar op grond van mijne information meen ik dat het ant woord hierop ontkennend moet zijn. Een enkel uur uitgezonderd, weet ik van den geheelen dag nauw keurig, waar mijnheer Sieveking zich heeft opgehou den, ik twijfel er niet aan of hij was op het oogenblik maar iets zoo goed mo- Wat zijn we vroeg in voorjaarsstemming ge komen, dit jaar. Wie had dat kunnen den ken? Eerst zoo bitter koud in Februari. Wel hadden we hier nog, geregeld door, een paar graadjes minder vorst dan bij u, maar we kon den ’t er mee doen; ’t was echt koud. Ge hebt in de couranten kunnen lezen, hoe op sommige plaatsen het plaveisel gesprongen was tot groot tijdelijk ongerief in ’t verkeer. En voor z’n paar zomersche dagen zorgde Februari ook al niet. Doch Maart heeft vergoeding gebracht. Wie had kunnen denken aan zoo’n geweldige ver andering? Weinige weken na een half-Sibe- rische koude een aantal ideale Mei-dagen Mei-dagen in Maart. Dagen als den Goeden Vrijdag en den eersten Paaschdag, men wil ze niet in Maart te huis brengen. Het gaf dadelijk in onze goede stad een heele verandering. De deuren en ramen gin gen open; de tochtschermen werden geplaatst om daarmee meteen ’t rechtvaardige deel van de straatruimte af te bakenen; en stoelen en tafeltjes werden buiten gezet. Bij honderden zaten de koffiehuisbezoekers weer vóór de café’s en ’t was, alsof men er eens extra van wilde profiteeren, reeds zoo vroeg buiten te kunnen zitten. We hebben mooie Paaschdagen achter den rug. Er werd veel, buitengewoon veel gereisd. Natuurlijk de gewone Paaschreizigers, die va- cantie hebben of deze beide dagen geschikt vinden, om familie en vrienden te bezoeken. Maar bovendien ook de ééndagsvliegen, die men alleen met mooi weer ziet; de menschen, die er eens eenige uren tusschen uit gingen met boot of tram of trein. Zulke dagen zijn heerlijk, omdat ze boven de verwachting gaan. En toch er mankeert iets aan. Het kan in April en zelfs in Mei veel frisscher zijn dan het in ’t laatst van Maart was, maar één ding heeft de Meimaand voor: dan is ook de natuur herleefd. Het moge hier een ietsje minder koud zijn dan bij u ’t verschil is te gering doorgaans, om ’t te observeeren; in 't Zuiden van ons land gaat dat beter; doch ’t is hier niet als in Frankrijk, waar de kastanjeboomen reeds hun zomergewaad aantrekken en nog minder als in Italië, waar April misschien de schoonste maand des jaars is. Doch bij ons is toch in Mei alles ontloken en uit de botten te voorschijn gekomen, of ’t is daarmee juist bezig. En dat is ’t heerlijkste van het voorjaar. Het is waar, we zagen in onze parken en op de velden buitende stad reeds de zoo heer lijk teere kleur van 't nieuwe gras; de win- ter-lijkkleur was van de velden af. Maar boo men en struiken stonden nog kaal als in ’t midden van den winter; alleen waren de knop pen reeds flink gezwollen. En nu moge men in een groote stad als Am sterdam niet zoo geregeld denken aan de vrije natuur, omdat men er niet zoo geregeld door omgeven is, toch is ook voor ons de eerste lentedos iets overheerlijksch. Het eerst genieten we van de bloembollen in de buurt van Haarlem, in de streek tegen de duinen aan, van Leiden tot Alkmaar. Talrijk zijn de Amsterdammers, die deze heerlijke velden, waar de bodem gebroeid wordt door de warme stalmest en beschut is tegen de zeekoude door de duinenrij, elk jaar moeten zien. De meesten gaan met spoor of tram naar Haarlem en dan verder per pedes apostolorum, doch velen doen de tocht of van Haarlem uit óf zelfs van Amsterdam uit per fiets. En dan is de vaste gewoonte, dat men met een tuiltje versche bloemen terugkeert. Het is werkelijk een keurig gezicht. Die rijkdom van de fijnste kleuren in de bekoor- lijkste afwisseling. Men wordt niet moede, ze telken jare en eiken dag te bewonderen. Een vorig jaar ging ik geregeld eiken dag met de electrische of per trein naar Zandvoort heen en terug, juist in den tijd dat de bollen begonnen te bloeien en ook juist tot den tijd, dat het drukste badseizoen te Zandvoort was aange broken. Met hoeveel genoegen staarden we naar de bollenvelden. We wisten uit 't hoofd, hoever of al de velden waren. Hier reeds bloei, ginds een begin, op een andere plaats nog slechts hier en daar een uitloopend kleurig blaadje. En ik kon spoedig de opmerking maken, dat de duinen werkelijk een beschutting vor men. Tusschen Haarlem en Zandvoort zijn de duinen ongeveer een uur breed. In ’t mid den zijn velden, waar slechts een zeer geringe golving op te merken is; aan den zeekant rijzen ze dadelijk een tiental meters hoog uit het vlakke strand op; doch de hoogste duinen zijn het verst van de zee af. Blinkert en Blauwe Trappen, beide omtrent 60 meter hoog, liggen drie kwartier van de zee. Na tuurlijk moest er voor den aanleg van trein en tram naar de steeds drukker wordende badplaats (die toch slechts een dorp is, bij Scheveningen vergeleken!) heel wat zand ver graven worden. Maar men kan opmerken, dat het aan den binnenkant en in de hooge duinen vol staat met geboomte. Met den trein ziet men te Vo gelenzang, met de tram te Aerdenhout alle maal groen. Doch verder op naar de zee wordt ’t min der. Men ziet naakte duinen, kale velden en slechts hier en daar wordt een poging gedaan om, met behulp van veel mest, aardappelen te verbouwen. En te Zandvoort-zelf! Het lijkt wel, dat er belasting staat op ’t hebben van boomen. Die zijn daar contrabande. Het is, alsof te Zandvoort alle natuurgenot verbannen is om alleen de zee te kunnen genieten met het zan dig strand. Men kan ook per fiets van de hoofdstad naar de zee gaan. De weelde-menschen per auto. Dan heeft men een weg, die slechts voor een gering gedeelte mooi is te noemen. Tus schen Amsterdam en Haarlem is 't heelemaal niets gedaan. Een onbeschutte weg. In plaats van boomen ziet men aan weerszijden de pa len en bogen en draden, voor de geleiding der electrische kracht. Naast den weg ligt de vaart, die niet buitengewoon druk gebruikt wordt en aan de overzijde der vaart ligt de spoorbaan. Verder ziet men, zoover ’t oog reikt, niets dan grasvelden. Alleen bij Halfweg kan men een lange strook met bol len ontdekken. Men merkt dadelijk op, dat niet, zooals bij u in Friesland, de wegen en de spoor wegen vrij hooge dijken vormen. Neen, hier ligt alles even laag, hooger dan ’t water, dat altijd gelijk op peil wordt gehouden. Is men echter Haarlem door, dan komt ’t natuurschoon, dat men reeds van verre ver moedde. Nauwelijks Halfweg gepasseerd, zag men in ’t wazig verschiet reeds den donke ren duinzoom, die bosch deed veronderstellen en pas is men de bloemenstad door, of men is in de mooie streek. Vooral te Aerdenhout is ’t mooi. Tal van villa’s, rijk en minder kostbaar, mooi en ordinair, verrijzen er tusschen ’t groen en ’t is hoofdzakelijk een Haagsch consortium, dat poogt z’n groot grondbezit in een uitgestrekt villa-oord te veranderen. Door Aerdenhout, dat bovendien zoo mooi ligt, omdat de electrische tram er midden door heen gaat, zoodat men er slechts elf minuten van de zee, en eveneens elf minuten van Haar lem verwijderd is, is de veel te smalle Zand- voortsche laan aangelegd. Veel te smal! Als ’t geen seizoen is, dan gaat 't nog. Komt er een wagen aan, dan wijkt de wandelaar ge woon uit naar 't zand aan den kant. De fiet ser doet gewoonlijk ’t verstandigst, even af te stappen en ook buiten den weg te gaan. Doch in den zomer is de weg bepaald veel te smal. Maar even breeder dan voor een wagen of auto noodig is en moeten elkaar een paar tufs pas- seeren, dan zijn ze gedwongen beide een stuk van ’t zand te nemen. Die smalle straatweg is dan bepaald onaangenaam. Hoopen zandig stof worden opgejaagd. Haastig maken fietser en wandelaar, dat ze aan den kant komen. Hard wordt er gejaagd door de auto’s, die na ’t passeeren niet meer te onderscheiden zijn uit de geweldige stofwolken. Verleden jaar is er tweemaal een ongeluk op dien weg gebeurd, beide malen door de haastige auto’s veroor zaakt. Bij ’t eene met doodelijk gevolg. Een jongeling uit Oostzaan, die per fiets den weg naar de badplaats bereed, weifelde eenigszins bij ’t naderen der zware auto en dit was z’n ongeluk. Ware de weg breeder geweest, dan was dit ongeluk niet gebeurd. Deze weg naar Zandvoort geeft duidelijk den invloed der zee aan. In de hooge duinen en er achter, het verst van de zee, vindt men het prachtigste geboom te; daar laat de zee z’n frisschen adem niet over gaan. Doch hoe meer men Zandvoort nadert, hoe kleiner en onaanzienlijker de boomenrij wordt. Eindelijk zijn ’t geen boomen meer; 't zijn geraamten van boomen. Hetzelfde kan men in Friesland ook merken. Doch behalve ter beschutting tegen de fris- sche zeelucht dienen de duinen nog tot meer. Ik wil hier niet aanhalen, dat ze de groote Hollandsche steden van heerlijk water voor zien, maar ze keeren ook den nevel, den mist. Meermalen gebeurt ’t, dat ’t op en aan de zee mistig is, terwijl Holland binnen de duinen het helderste weer heeft. Zooals ge ziet, lezer(es), verwijl ik in m’n ge dachten alweer in den a.s. zomer en denk aan uit vluchtjes naar zee. Doch zoover is ’t nog ti R COURANT, 3 i i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1