JIELWS- ffl JIIWTmiBLiD
I
5
HOR SNEEk Omiffl.
Een ontwapeningscomedie
JGSEPHINBm
Zaterdag 20 April 1207.
G2e Jaargang.
No. 32,
In
Sneek.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel,
Feuilleton.
p
o
t
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
doorbracht, dischte hem verscheiden verhaaltjes op,
zooals die menigmaal de ronde doen van tooneelspelers,
die bij de dames in de gunst staan.
De namen, die de smidsknecht zoo gaarne ook had
geweten, kwam hij niet te hooren. zoodat onze vriend na
verloop van een uur eigenlijk niets anders had verno
men dan dat Victor Garey terecht of ten onrechte bij
zijn collega’s te boek stond als een echte Don Juan.
De heerlijke sigaar was intusschen bijna opgerookt,
zoodat de smidsknecht na een duidelijke zinspeling van
den portier, hem nog een tweede aanbood. »Dat is
de laatste,* zei hij, »en nu bemerk ik, dat ik met die
sigaren heb omgesprongen, alsof ze mijn eigendom
waren. Dat is de eerste maal in mijn leven, dat ik
me een kleine oneerlijkheid heb te verwijten, maar den
koker behoud ik in geen geval. Als mijnheer Garey
van avond in den schouwburg is, zal ik aan den uit
gang op hem wachten en hem den koker teruggeven,
wanneer hij dien als eigendom herkent. Die paar si
garen moet hij maar beschouwen als een belooning voor
den eerlijken vinder.*
De portier vond deze overdreven eerlijkheid wel een
beetje belachelijk, doch hij deed geen poging om den
smidsgezel van zijn goed voornemen af te brengen.
Integendeel, hij beloofde, dat hij bij het einde der voor
stelling den smid den heer Garey zou aanwijzen, als
hij hem niet herkende, wanneer deze toevallig zijn lange
grijze jas niet aan had.
De smidsknecht ging nu heen met de belofte van
terug te zullen komen tegen het einde der voorstelling.
In het smalle straatje, terzijde van den schouwburg,
bleef de smid staan; weinige oogenblikken later kwam
de rechercheur Norman uit een schuilhoek te vooi schijn
en liep op den smid toe.
(Wordt vervolgd).
HOOFDSTUK IV.
7). (Vervolg).
De avond van dien dag was koud. Een ruwe scherpe
herfstwind joeg door de straten en nu en dan viel er
regen, zoodat niemand, dan bij dringende noodzake
lijkheid, uitging.
Voor den ruimen ingang van den schouwburg
hielden aanhoudend rijtuigen stil, die bezoekers voor
de avondvoorstelling brachten. Een portier opende de
rijtuigen en hielp de dames uitstappen; hij had daarmede
drukte genoeg; het was wel te begrijpen, dat hij met
een verlicht hart ademde, toen de schel daarbinnen den
aanvang der voorstelling aankondigde en tegelijkertijd
de stroom van bezoekers verminderde.
In een kleine, nis in den muur bij den hoofdingang,
plachten vele heeren bij het binnengaan van den schouw
burg, hun eindje sigaar neer te leggen. Met kenners
blik keek de portier naar die half en driekwart opge
rookte rolletjes tabak, om er de beste voor zich uit te
kiezen. Hij wilde juist een lucifer aanstrijken om één
der uitgekozen eindjes sigaar aan te steken, toen iemand
de hand op zijn schouder legde en op ruwen en toch
vertrouwelijken toon zeide »Gooi dat stinkende eindje
weg Daar, neem liever een sigaar van mij aan Ik
ben vandaag jarig, het kan wel lijden.*
De portier draaide zich om en in het bewustzijn van
zjjn waardigheid, zette hij een hooge borst, toen hij een
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
man in blauwe kiel voor zich zag, volgens zijn uiterlijk
een smidsknecht, die van zijn werk naar huis terug
keerde.
De aangeboden sigaar, die er zeer goed uitzag, deed
hem besluiten deze aanleiding tot een gesprek met
den man niet te laten voorbijgaan.
»Dankje,« zeide hij en beet onmiddellijk de punt van
de sigaar af. «Men moet nooit versmaden, wat uit een
goed hart wordt aangeboden. Dus een verjaardags-sigaar?
Hm hm een beste, hoor Dat zeg ik en ik heb er
kennis van.*
»Dat geloof ik ook zei de ander, die zich voordeed,
alsof hij half beschonken was. Het is een echte, die
misschien wel een kwartje kost. Rook die sigaar nu
eens met smaak, mijn waarde; zoo iets fijns krijgt ons
soort van menschen niet ieder jaar te proeven.*
Dg portier nam de zoo hoog geprezen sigaar weer uit
den mond en bekeek die aandachtig.
»Och, kom, maak dat anderen wijs,* zeide hij, of heb
je soms in de sigarenkist van den een of andere.n rijken
heer gegrepen?*
»Dat juist niet, maar als je zwijgen kunt, wil ik je
wel wat vertellen. Ken je dezen koker en hij
haalde een lederen sigarenkoker te voorschijn, veel
mooier dan men bij een smidsknecht zou zoeken. De
portier bekeek het voorwerp vluchtig, schudde het
hoofd en zei«Neen ik ken het ding niet. Waar heb
je dat gestolen
«Ho, ho, geen beleedigingen alsjeblieft. Deze sigaren
koker is niet gestolen, wel eerlijk gevonden. Als ik
hem niet had opgeraapt dan zou een ander het gedaan
hebben, die de lekkere sigaren misschien niet zoo naar
waarde wist te schatten. Maar ik dacht, dat je den
koker wel zou herkennen, omdat ik hem gisteren hier
in dit gebouw heb gevonden.*
Men weet, dat op het aanstaande Tweede
Vredescongres te ’s-Gravenhage, verschillende
voorstellen behandeld zullen worden, die strek
ken om het eigendomsrecht op zee beter te
beschermen. Ook hebben er weken lang ge
ruchten geloopen over voorstellen tot vermin
dering der al te groote weerkracht. Die voor
stellen zullen nota bene uitgaan van Engeland
en, naar ’t heet, ook van Amerika. Verder
heet ’t nog dat juist Duitschland, de groote
militaire mogendheid van Midden-Europa, te
gen elke beperking der militaire toerustingen
zou zijn.
Daarmee zou dan op de aanstaande Vredes
conferentie voor het oog der geheele wereld
zichtbaar zijn, dat Duitschland de groote spel
breker is in de vredesbeweging; al, wat anti-
militairist is, zou tegen Keizer Wilhelm
moeten zijn en dit zou nog beter strekken tot
isoleering van onze Oostelijke naburen. Enge
land zou in ’t mooie blaadje komen te staan en
nog meer dan thans zal alles zich om het
rijk van Koning Edward scharen.
Wat er van die ontwapeningsvoorstellen, of
liever voorstellen om ’t nog meer versterken
der legers en vloten tegen te gaan, te doen
ophouden, zal terecht komen op de aanstaande
Conferentie, weten we niet. De toestanden
lijken ons nog lang niet zoodanig toe, dat een
flinke gedeeltelijke ontwapening mogelijk is,
laat staan, dat ze kans van slagen heeit.
Neem de vlotenquaestie. Het lijkt ons toe,
dat Engeland daarmee comedie speelt. En
geland zegt, zoodat heel de wereld het hooren
kan: Wij verminderen de vermeerdering onzer
oorlogsvloot, nu moeten anderen dat ook doen.
En schijnbaar is de desbetreffende begroo-
ting een ietsje lager dan in het vorig jaar.
Nu is ’t zeker, dat de Engelsche vloot nog
nooit zoo geweldig versterkt is als in de laat
ste jaren. Als daar dus een weinigje afgaat,
dan is die aangroei nog geweldig. Engeland
heeft een vloot, die opweegt tegen de geza
menlijke vloten van drie andere mogendheden.
Nu kan niemand den Brit de gedachte weige
ren, dat het minstens zoo sterk moet zijn als
drie concurrenten. Engeland heeft de belang
rijkste bezittingen en Koloniën, die verspreid
zijn over alle deelen der aarde. Die Koloniën
en bezittingen houden er zelf geen oorlogs
land, dat een steeds grooter handelsvloot heeft
te beschermen en zich van ver-afliggende over-
zeesche bezittingen heeft weten te verzekeren?
Duitschland, dat ter zee tegenover zich heeft
het machtige, rijke, brutale Albion, waarvan
het de grootste concurrent is? Duitschland,
dat met recht het hart van Europa uitmaakt?
We gelooven niet, dat zulks mogelijk is.
En nu nog iets Het spreekwoord «perfide
Albion* is niet bij toe val ontstaan. Engeland’s
politiek is steeds krachtig, doch ook trouwe
loos geweest. De schijnbare minimale tempe
ring in den Britschen vlootbouw lijkt ons toe,
slechts te dienen om een nog grootere verster
king te verheimelijken.
Eigenaardig toch is, dat Engeland vermin
dering heet te willen, nu ’t na jarenlange
inspanning z’n reusachtigste schepen gereed
krijgt. Eigenaardig is, dat in de laatste weken
een paar malen berichten rondwaarden over
Zuid-Amerikaansche Staten, die meerdere
schepen bestelden op Engelsche werven sche
pen van de grootte en capaciteit van het reus
achtigste nieuwe Engelsche oorlogsvaartuig.
Wat doen, zou men durven vragen, staten van
minder capaciteit dan bijv. Nederland, wat doen
zulke staten met schepen van 25 millioen gul
pen, waar Nederland zich niet in staat acht,
schepen, duurder dan ruim 6 millioen gulden,
aan te bouwen Zou ’t niet een afspraakje zijn
tusschen Engeland en die staten: Bestel ze
maar en als ge ze niet kunt gebruiken, dan
neem ik ze vast en zeker van u over. Met
andere woorden: Gij bestelt reuzenoorlogsche
pen, die ik ontvang.
Zoo is ’t meer gegaan met Zuid-Amerikaan
sche schepen, die op Engelsche werven gebouwd
werden.
Neen, zoolang er tusschen de staten van
Europa geen beter Europeesch concert bestaat,
zal er van flinke gedeeltelijke ontwapening,
die toch zoo wenschelijk is, niets kunnen ko
men.
En dan nog, de ontwaking van het gele
ras en wie weet wat, waarover we nu niet
eens denken, kan nog alle ontwapening keeren.
En toch we hopen dat eens van de Haag-
sche Vredesconferenties kan gezegd worden:
van toen af is de groote wereldvrede beter be
tracht!
Bewerkt door AMO.
gébracht en ieder wenscht dat ze voor goed
zal geregeld worden. Met groot genoegen
mag men dan zeker ook constateeren, dat er
tegenwoordig een streven bestaat tot toena
dering tusschen de beide tegenstanders van
1870’71. En men hoopt, dat daardoor de
Marokko-zaak finaal geregeld zal worden.
Ook Duitschland heeft wel een streek, waar
’t gaarne rechten, erkende rechten zou willen
bezitten, waartegen ’t de aanspraken van Frank
rijk op Marokko zou kunnen afstaan. Duitsch
land heeft veel opgeofferd, veel gewaagd met
steeds den vriend van Turkije te blijven en
daarvoor heeft ’t verkregen, dat groote Duitsche
kapitalen geïnteresseerd zijn bij den handel en
de verkeerswegen in Aziatisch Turkije. Een
erkenning door de belanghebbende mogendhe
den van een Duitsche belangensfeer in Klein-
Azië en de landen aan den Euphraat zou voor
de Duitsche energie van zeer groote waarde zijn.
Daartegenover staat echter, dat Marokko
met Gibraltar den westelijken sluitsteen vormt
van de Middellandsche zee en dat ’t van veel
beteekenis is, wie die bezit, temeer als men
hierbij bedenkt, dat Engeland in Egypte den
anderen sleutel in handen heeft.
We zouden durven gelooven, dat de historie
eens gunstiger over keizer Wilhelm II oordeelt
dan thans zoo vele niet-Duitschers, dan en dat
ze als waar boekstaaft wat dezer dagen door
Andrew Carnegie gezegd werd in Amerika
De Duitsche keizer is steeds geweest degroote
handhaver van den vrede.
Kan men het dien keizer, die gedurende de
ongeveer negentien jaren van zijne regeering
den vrede heeft weten te bewaren, waar men
hem bij zijn troonsbestijging als een oorlogs-
keizer beschouwde, die steeds correct handelde
en zorgde voor den stoffelijken bloei zijns
rijks, kan men het hem euvel duiden, dat hij
het spreekwoord der Romeinen betrachtSi
vis pacem, para bellum (Zoo gij den vrede
wilt, bereidt u ten oorlog)
Zou men van Duitschland kunnen vorderen,
dat het z’n sterk landleger verminderde
Duitschland, dat de hoofdpositie inneemt op
’t Europeesch vasteland, evengoed als Enge
land ter zee? Duitschland, dat bekneld zit
tusschen twee machtige naburen, Rusland en
Frankrijk, en als stamgenoot-vriend bezit den
keizer van Oostenrijk, die aan ’t hootd staat
van een zóó onoplosbaar verdeeld rijk als de
Oostenrijksch-Hongaarsche statenbond? Duitsch-
«Hier in het gebouw vroeg de ander met wan
trouwenden blik. «Hoe kwam jij daar
«Ik moest iets herstellen aan de electrische geleiding
en omdat er juist repetitie was, bleef ik met opzet
een beetje treuzelen om zooveel mogelijk van het stuk
te hooren. Ik vind «Mijn Leopold* altijd even mooi
«Mijn Leopold Ja, van dat stuk hadden wij gisteren
repetitie, dat is zooEn heb je toen dien sigarenko
ker gevonden
«Ja, en ik moest me sterk vergissen, als ik niet weet
wie den koker verloren heeft. Het was een tooneel-
speler met een langen grijzen jas en een slappen hoed.
Hoe hij heet weet ik natuurlijk niet, maar hij had zwart
haar en een glad geschoren gezicht.*
De portier dacht een oogenblik na. «Dat is Victor
Garey geweest, onze eerste tooneelspeler. Dat is de
eenige, die zoo’n malle nieuw-modische jas met een
koetsierskraag heeft en zwart haardat komt uit.
Ja, en van hem is het wel te verwachten, dat hij sigaren
van een kwartje per stuk rookt. Ze vertellen hier nog
wel andere dingen van hem.*
«Wat dan zooal vroeg de ander nieuwsgierig«Hij
heeft toch een zachtzinnig voorkomen.*
«Nu, dat ben ik niet met je eens. Als hij je aankijkt
is het precies, of hij je met zijn oogen wil doorboren.
Maar de dames houden daar wel van; je moest eens
hooren, hoe ze van hem praten als ze me voorbijgaan
bij het einde van een voorstelling, waarin hij heeft mee
gespeeld. Het is bijna, of hij een bovenaardsch wezen
is; ik heb hooren vertellen, dat hij eiken dag minne
brieven ontvangt, en ik geloof wel, dat het waar is.«
De smidsknecht scheen veel belang te stellen in deze
mededeelingen omtrent het leven van den heer Garey.
Hij wilde daar volstrekt nog meer van weten en de
portier, die gaarne den tijd met een gezellig praatje
vloten op na en moeten dus beschermd worden
door Britsche vloten. Engeland heeft verre
weg de machtigste handelsvloot en den groot-
sten handelsomzet. Die handel en die handels
vloot moeten op steun kunnen rekenen.
Niemand zal dus den Brit het recht misgun
nen om te denken, dat zijn oorlogsvloot zoo
sterk moet zijn.
Maar geen Brit mag ook den Duitscher
of den Amerikaan, den Franschman, den Ja
panner of den Rus het recht ontzeggen, hier
omtrent eenigszins anders te denken. Want
de Brit heeft met zijn zoo overmachtige vloot
wel eens meer gedaan dan alleen de eigen
belangen verdedigen, waar die onrechtvaardig
werden aangetast.
Vraag dit maar eens aan den Franschman.
Ja, thans is het alles botertje tot den boom,
alles vriendschap tusschen de beide landen,
maar zou Fashoda niet een wondje blijven,
dat dicht kan gaan, doch telkens kans heeft
weer open te rijten.
Fransche energie had, na groote inspan
ning, het eerst deze plaats aan den Opper-
Nijl bereikt en bezet. Nu is ’t waar, deze
streek had een tijdlang aan Egypte behoord,
maar slechts een tijdje en dan al speelt
Engeland tegen den zin der andere landen den
baas in Egypte, toch heeft Fashoda nooit aan
Engeland behoord. En, men weet ’t nog, de
Brit maakte geweldige bewegingen in zijne
oorlogshavens en de Franschman trok zich
terug; de Fransche regeering riep den krani-
gen kapitein Marchand terug uit Fashoda, dat
onmiddellijk door de Britten bezet werd. Is
’t niet alleen aan die overwegende sterkte der
Britsche vloot te danken, dat Frankrijk zich
moest houden alsof ’t niet op grievende wijze
in zijn eer gekrenkt werd?
Nu kan men hierbij de zaken vergelijken,
die Frankrijk met Duitschland in den laatsten
tijd gehad heeft. In den laatsten tijd. Want
de oorlog van 1870’71 is te lang geleden en
is bovendien een gedane zaak, waaraan niets te
veranderen is. Maar in den laatsten tijd is er
een oogenblik sabelgerinkel geweest, veroor
zaakt door Marokko. Doch hier heeft de Duit
scher geen gebruik gemaakt van zijn militair
overwicht, om den Franschman een recht te
ontnemen. De Franschman wilde zich op eigen
aardige wijze, verbonden met Engeland, in ’t
bezit van Marokko stellen. Ieder verheugt
zich dat die zaak voorloopig in het reine is
I’
0
0
j
3
3
1
R COURANT.
- J
a
i
1
a