MEUWS- BI JIIÏEKTEITIBIILAII
4
V
JOSEPHINE.
ÏWR SIEEE BI MSTKEEE1
Woensdag 24 April 1207.
62e Jaargang.
ni
I 11’
No. 33.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
A
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
4
4
j
veran-
t
HOOFDSTUK V.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
1
Bewerkt dook AMO.
stapte. Over haar japon droeg zij een fraai, kort man
teltje, doch zij had geen parapluie cm zich tegen den
regen te beschutten. Norman kon haar gelaat niet goed
zien, maar de omtrek van haar gedaante, haar houding
en haar veerkrachtige gang verried hem, dat zij nog
jong moest wezen. Niet om een bepaalde reden, doch
alleen om aan een onbestemd verlangen te voldoen,
zou Norman zeker de straat zijn overgestoken om de
wachtende vrouw beter in het oog te vatten, als een
gewichtiger reden hem niet aan zijn plaats gebonden
had. Zeer spoedig daarna moest hij zijn opmerk
zaamheid van de jonge vrouw afwenden, want op een
wenk van den portier naderde Stiegler een heer, die
den schouwburg verliet, en nam op tamelijk lompe
wijze de muts voor hem af.
Dit was alzoo de man, dien men verdenken kon van
den moord op mevrouw Siekeving, zoodra bewezen kon
worden, dat hij het blaadje papier op de plaats van
den moord verloren had en hij de man met de lange
grijze jas en den slappen hoed was geweest. Nog geen
enkel oogenblik had Norman de onwaarschijnlijkheid dit
te kunnen bewijzen zoo duidelijk ingezien als thans,
nu hij het voorwerp van zjjn argwaan in levenden
lijve voor zich zag.
Stiegler, die bekend stond als een zeer bekwaam
beambte, was zoo handig te werk gegaan, dat de too-
neelspeler juist in het volle licht van een straatlantaarn
moest blijven stilstaan, zoodat Norman hem zeer goed
in het oog kon vatten.
Victor Garey was on tegenzeggelijk een schoon, ja
een buitengewoon schoon man. Wel echter mag gezegd
worden, dat zijn zuidelijke schoonheid niet in ieders
smaak kon vallen. In zijn ietwat overmoedig, verstan
dig gelaat glinsterden een paar koolzwarte vurige oogen
en als hij sprak zag men twee rijen zorgvuldig ver
pleegde sneeuwwitte tanden. Met zijn fraaie buigzame
gestalte, zijn kleine handen en voeten en zijn nieuw
modische kleeding, zag hij er wel naar uit als een Don
luan, maar niet als een lafhartige misdadiger, die m
het duister van den nacht zijn weerloos slachtoffer
vermoordt en daarna als een straatroover op de vlucht
gaat.
Ook wanneer Garey werkelijk een lange grijze jas
en een slappen hoed gedragen had, in plaats van de
korte overjas en een hoogen cilinderhoed, die hij nu
droeg, zou Norman toch gevoeld hebben, dat langer
vasthouden aan zijn dwaze, door niets gestaafde ver
denking, slechts een beletsel kon zijn voor den goeden
gang van het gerechtelijk onderzoek. Verdrietig en vol
ongeduld bleef hij den loop van het gesprek tusschen
Stiegler en Garey gadeslaan. Hij werd bijna boos op
den agent, die Garey nog steeds aan de praat hield,
ofschoon deze den sigarenkoker beslist had afgewezen,
die zijn eigendom niet was.
Eindelijk droop de vermomde agent af, en de tooneel-
speler stapte onder zijn parapluie langzaam voort. Zon
der bepaalde reden daarvoor te hebben, oogde Norman
hem na, doch plotseling werd zjjn belangstelling ge
wekt. De slanke jonge vrouw, die hij geheel vergeten
had, snelde den rijweg over en trad met opgeheven
handen Victor Garey in den weg. Wat zij met elkaar
bespraken, kon Norman niet verstaan, doch uit hunne
bewegingen maakte hij op, dat Garey deze ontmoeting
niet zeer aangenaam vond en dat hij haar een onvrien
delijk of afwijzend antwoord had gegeven. Het volgende
oogenblik tuimelde zij achteruit en hief toen dreigend
de vuist tegen hem op.
Dit alles gebeurde in weinige oogenblikken, want
Garey scheen blijkbaar niet genegen dit levendig ge
sprek op de openbare straat lang te laten duren.
j
Hij vervolgde zijn weg; de dame, die hem aanvanke
lijk eenige schreden gevolgd was, zag van haar voor
nemen af en keerde om.
Norman drukte zich zoo dicht mogelijk tegen den
muur om haar onbemerkt te laten voorbijgaan; zij zou
hem echter misschien niet eens opgemerkt hebben, als
hij haar juist in den weg was getreden. Nog nimmer
te voren had Norman zulk een wilde, wanhopige uit
drukking op het gelaat eener vrouw gezien, als hij
nu zag in de trekken van dit hoogstens twintigjarige
meisje. Misschien was zij in gewone omstandigheden
mooi te noemen, doch nu had haar gelaat iets afschrik
wekkends; haar oogen stonden als die van een waan
zinnige.
»Arm meisje dacht Norman. »Ook u heeft de
schoone Victor Garey het hart gebroken. Nu begrijp
ik, waarom wind en regen u niet deerden, terwijl ge
op hem stond te wachten.»
Met eenige waardeerende woorden liet hij Stiegler
vertrekken en zocht toen zijn woning op. Sedert veer
tig uren had hij niet geslapen, doch nu dreigde de
vermoeidheid hem te overweldigen. Nauwelijks had
hij zich ontkleed te bed begeven, of hij viel in een
diepen slaap.
Reeds waren vier dagen na den moord verloopen en
nog altijd bevatten de dagbladen het bericht, dat de
politie tot heden geen spoor van den moordenaar had
kunnen vinden. Eenige arrestatiën waren gedaan, doch
de gevatte personen weer spoedig op vrije voeten ge
steld.
De rechter Hornung, die het onderzoek leidde, gold
voor een zeer bekwaam, scherpzinnig man. In eenige
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
j
HOOFDSTUK IV.
8). (Vervolg).
>Wel, Stiegler,heb'je nieuws?»
«Jawel, mijnheerIk heb een man in lange grijze
jas en met een slappen hoed gevonden, maar of hij den
man is, dien wij zoeken, weet ik niet.«
En nu verhaalde hij kort en bondig wat hij van den
praatlustigen portier had vernomen.
»Wij moeten in elk geval dien man zien,« voegde
hjj er bij, »al is u niet van plan hem in hechtenis te
nemen.
De portier heeft beloofd, dat hij me bij het uitgaan
van den schouwburg den man zou aan wij zen. Terwijl
ik hem dan aanspreek en hem eenige oogenblikken aan
de praat houd, kan u misschien in de nabijheid hem
eens opnemen.»
Norman keurde dien voorslag goed en toen de voor
stelling was afgeloopen, mengde hij zich onder de
lieden, die hun betrekkingen of vrienden uit den schouw
burg kwamen afhalen. Zijn geduld werd op een tame
lijk harde proef gesteld, de laatste bezoekers hadden
reeds lang het gebouw verlaten en nog altijd had de
vermomde politieagent geen reden om het weer aange
knoopte gesprek met den portier af te breken.
Het was intusschen beginnen te regenen en daardoor
juist trok het zijn aandacht, dat aan de overzijde der
straat eene vrouw even geduldig als hij, heen en weer
We mogen nog steeds met trots verklaren,
dat, ondanks den grooteren rijkdom van
’s-Gravenhage en den grooteren bloei van Rot
terdam, Amsterdam op allerlei gebied de
hoofdstad van Nederland, de groote ziel van
het Nederlandsche volk blijft. Den Haag heeit
reeds eeuwen het groote voorrecht gehad, de
regeeringshoofdstad te zijn en wat dit betee-
kent, is gemakkelijk te onderschatten. Het is
niet alleen, dat de vorst (in) er een goed deel des
jaars woont, dat er de afgezanten wonen der
vreemde mogendheden, die elk hunne omge
ving hebben en een paleisachtige woning be
trekken; dat er de Eerste en Tweede Kamer,
de Rekenkamer, de hoogste rechterlijke col
lege’s zetelen; dat er zich de ministeries bevin
den met haar leger van ambtenaren, die ’t zoo ver
bazend druk hebben om den korten bureautijd
in niet al te blijkbare ledigheid door te bren
gen. Daar is nog meer, dat Den Haag voor
rechten geeft. Ook de nabijheid van Scheve-
ningen, dat er de achtste wijk van vormt,
beteekent veel. Andere groote plaatsen hebben
hunne badplaats op een heel eind afstands
liggen, omdat die plaatsen-zelf een eind van de
zee verwijderd zijn. Brussel ligt op groo-
ten afstand van Ostende, de Amsterdammers
hebben drie kwartier werk om Zandvoort te
bereiken, de Rotterdammers moeten ook van
Scheveningen gebruik maken, maar de Hage
naars blijven gewoon thuis, gaan naar hun
eigen Scheveningen, dat juist zoo ver verwij
derd ligt, om den pleiziergasten een ideetje te
geven van in een andere omgeving, van eens
uit te zijn. Is ’t wonder dat naar Den Haag
zoovelen trekken, die er om de regeerings- of
ambtenaarsbeweging niet behoeven te zijn, maar
die er komen om er van overgegaard of geërfd
kapitaal te leven. Daar zitten kapitalen, die in
andere plaatsen verdiend zijn en dus in andere
plaatsen behoorden verteerd te worden.
In dit opzicht zou men die weeldeplaatsen
de woekerplanten van een land kunnen noemen.
Ze doen weinig of niets, vertoonen geen groote
energie, hebben alleen het toevallig voordeel
eener mooie ligging.
We geven natuurlijk een ieder, die ’t kan
doen, gelijk, dat hij een mooie, gezonde woon
plaats opzoekt, maar voor de handeldrijvende
en industriëele steden is ’t onaangenaam, dat
ze op die wijze een goed deel van eigen rijk
dom komen te missen.
Vooral voor ons goede Amsterdam is ’t een
kanker. De rijkdom, die door geen zaken aan
de hooidstad gebonden is, trekt er voor een
goed deel uit. Maar dit niet alleen; de rijkere
menschen, die om hunne zaken bepaald aan
onze stad gebonden zijn, trekken er toch ook
uit. Ze gaan te Hilversum, Bussum, of waar
dan ook in 't Gooiland, des noods in Water
graafsmeer wonen, dat zich als een woeker
plant tegen ’t groote Amsterdam heeft aan
geplakt en reeds een groote toekomst vóór
zich ziet en doen overdag hunne zaken in de
hootdstad.
De menschen trekken er heen, omdat ’t
mooi is en omdat de belasting er zooveel
lager is. En vooral dat laatste trekt.
Neem Watergraafsmeer: met groote letters
staat het op de reclame-biljetten, dat Water
graafsmeer slechts één percent hoofdelijken
omslag heft, terwijl Amsterdam er meer dan
vijf, meer dan den twintigsten penning, vraagt.
We zien nog eens den tijd komen en die
kan niet zoo heel ver meer zijn verwijderd,
dat het geheele financiëele stelsel en het be
lastingstelsel van rijk, provincie en gemeente
gewijzigd wordt.
Laten we de provinciën nu maar weglaten;
die hebben een zeer gemakkelijk financieel be
staan. Ze hebben geen reusachtig jaarlijksch
budget, cijferen uit wat ze voor ieder jaar
noodig hebben en nemen daarvoor zóó- en zoo
veel opcenten op de rijksbelastingen.
Maar voor rijk en gemeente moet
dering komen.
Rotterdam heeft op Amsterdam voor, dat
het de groote handelshaven is. Laat de
eigenlijke handel meer zetelen in de hoofdstad,
zoodat een behoorlijk deel, van wat in de Rot-
te-stad binnenkomt, voor rekening van hande
laren uit de Amstel-stad is, toch kan men de
beteekenis van Rotterdam niet licht te hoog
schatten.
En we zien het eindpunt van dien bloei nog
niet bereikt. Niet alleen, dat te Rotterdam
binnenkomt, wat voor een zeer groot deel van
Nederland noodig is, zoodat een groote vloot
van binnenbooten en .schepen de verschillen
de deelen des rijks met Rotterdam verbindt,
maar deze stad is de groote in- en uit veerha
ven voor het nijverste deel van Duitschland en
Rotterdam zal dat ook wel blijven. Het
is waar, er komt concurrentie. Antwerpen, de
drukke Schelde-stad, waar nog iets meer om
gaat dan te Rotterdam, trekt reeds een deel
der Duitsche handelswaren en men heeft plan
nen, om door kanalen een meer rechtstreek-
sche verbinding van Duitschland, door België
heen, naar Antwerpen te krijgen, maar dat
kanaal zal toch de breede Waal- en Rijnroute
niet kunnen vervangen. Verder is er ’t Üord-
mundEemskanaal, waardoor de Duitschers
trachten, van ’t oude Emden een groote Duit
sche haven en een concurrent van Rotter
dam te maken.
Dat ’t gemeentebestuur van de Rotte-stad
ook nog steeds vooruitgang in de toekomst
ziet, moge blijken uit 't nieuwe plan ter uit
breiding der reeds zoo verbazend uitgestrekte
haventerreinen. De aanwas van de scheep
vaart is zoo groot, dat er telkens weer gebrek
aan havenruimte is. In aardrijkskundige hand
boeken van voor een kwart eeuw werd Rot
terdam geprezen om z’n mooie kaden en diepe
binnenhavens. Och arme, vergelijk ze eens bij
wat er nu is, en toch pas is er een nieuwe
haven van 38 Hectare (veel meer dan de op
pervlakte van Sneek binnen de grachten) bij
gekomen, of nu heeft men weer plan voor
een nog veel grootere haven. Die haven
aanleg kost geld, zeer veel geld, de Rotte-
stad steekt zich in groote financiëele beslomme
ringen, maar ’t moet en ’t kan er af.
Doch ondanks alles blijft toch Amsterdam
op allerlei gebied de hoofdstad,
En - Rotterdam’s scheepvaartbeweging zij
buitengewoon druk, zoodat 't een der vijf of
zes drukste zeehavens van de geheele wereld
is, de scheepvaart van onze hoofdstad is daar
om nog niet gering te noemen. Al komt er
te Rotterdam wel vier maal zooveel binnen
als hier, toch neemt de scheepvaartbeweging
ieder jaar toe en zoowel Rijk als Gemeente zien
nog met vertrouwen de toekomst onzer stad
tegemoet. Als spoedig het Noordzeekanaal
geheel op de nieuwe diepte gebracht is, kan
onze stad de tot nu toe grootste zeege vaarten
ontvangen.
We hebben ’t meer dan eens getroffen, als
we liepen langs Ooster- of Westerdok, waar
thans bijna geen schip meer laadt of lost, dat
iemand op leeftijd zeide: Och, wat is onze
scheepvaart toch vervallen. Vroeger lagen
deze beide dokken vol schepen, allemaal twee-
en driemasters. Wat een beweging, wat een
vertier! En nu niets dan een overbodige
watervlakte.
Schijnbaar is dit zoo. Doch die menschen
vergissen zich deerlijk, ’t Is waar, dat was
een mooi gezicht, maar die oude scheepvaart
beweging bestaat nu eenmaal niet meer, en
verstandig is de havenstad, die zorgt gereed te
zijn voor de nieuwere banReisbeweging. Men
ziet de havenbeweging zoo niet, maar als men
de Handels- en de IJkaden langs vaart naar
de Rietlanden in ’t verre Oosten, of langs de
Handelssteigers, Oude en Nieuwe Houthaven
naar de Petroleumhaven stoomt, heel ver in ’t
Westen, en men ziet overal reuzenbooten lig
gen, dan begrijpt men, dat er toch nog wel
iets omgaat. En gaat men de statistieken na,
dan is de scheepsbeweging thans zeer veel
aanzienlijker dan voor dertig jaren, toen die
oude Ooster- en Westerdokken nog zoo mooi
vol zeilschepen lagen.
Ook onze scheepsbouw ziet nog toekomst.
Wel beteekent ze hier zeer weinig, als men
ze vergelijkt met de groote drukte op dit ge
bied, die er aan de Nieuwe Maas en den
Noord heerscht, en wat beteekent dit nog
bij de reusachtig drukke scheepsbouw in En
geland maar wanneer eenmaal de verbree-
ding van den toegang door den ingang van
’t Oosterdok naar de Marinewerf en de groote
inrichtingen van gebrs. Goedkoop en de Fa
briek van Werktuigen een feit is, behoeft men
niet meer den bouw van zeer groote booten
af te wijzen.
Doch genoeg hierover.
We zouden ’t eigenlijk hebben over Am
sterdam, hart des lands op allerlei gebied; en
we komen niet veel verder dan de villa-
oorden, de forenzen en de scheepvaartbewe
ging-
Doch ook op ’t gebied van ’t eigenlijke le
ven des volks voelt men juist in onze stad het
best den polsslag van dat leven.
In Amsterdam is te vinden het echte oud-
Amsterdam, de afstammelingen der patricische
kooplieden der vorige eeuwen; het nakroost
van ’t echte Amsterdamsche volk, nog levende
in de bekende wijken der oude stad; ééne der
wijken draagt een eigenaardig type, dat aange
geven wordt door de groote meerderheid van
bewoners, welke de Israëlieten er uitmaken;
iets wat men nergens in ons land en bijna
nergens in geheel West-Europa vindt. Men
zou naar Oostenrijk-Hongarije en Rusland
moeten gaan en naar Roemenië, maar daar is
e
i
'4'
3
a
1
a
0
OURANT
3
3
o i
1