NIEUWS- ES IDVERWHEBLAD JOSEPHINE. IOOK SIM ES WTREKEJ. Woensdag 1 Mei 1807. 62e Jaargang. Uo. 35. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. anderen, ze genieten on- U Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. j Bewerkt door AM0. j orde, want in bonte mengeling lagen daar verwelkte bloemen en uitgedroogde ruikertjes, zooals de dames bij den cotillon van hare dansers ontvangen; verder fraaie snuisterijen en kleine kunstvoorwerpen, waar schijnlijk verjaarsgeschenken van vriendinnen of beken den, en daar tusschen in een aantal brieven een smal boekje in rood saffraanleeren band. Terwijl hij in zijn binnenste een hevigen strijd voerde, stak Norman weifelend de hand uit naar de brieven, ongeveer dertig in getal en zeer verscheiden in uiter lijk. Hij schikte ze bij elkaar tot een pakje en stond toen in twijfel of hij het boekje ook zou meenemen, daar hij niet wist, waarvoor het gediend had. ♦Kunt u mij zeggen, juffrouw Reimar, wat dit boekje bevat vroeg hij eindelijk. Nu keerde Wally hem haar gelaat toe en antwoordde«Het is het dagboek van mjjn zuster een heiligdom, waarin zij niemand een blik gunde, zelfs mij niet. Ik hoop mijnheer, dat de u opgedragen taak zich niet uitstrekt tot deze aantee- keningen.* ♦Ik moet de beslissing hierover aan den rechter laten,» antwoordde hij schijnbaar kalm en hij voegde het boekje bij de brieven. ♦Wees echter zeker juffrouw, dat van den inhoud geen misbruik zal worden gemaakt en dat u het onbeschadigd terug ontvangt.» Zij verwaardigde zich niet hem hierop te antwoor den; eerst na een poos van stilte vroeg zij»Is u gereed met uw taak, mijnheer ♦Als deze schrijftafel geen geheime bergplaats bevat, heeft de inhoud ervan verder geen belang voor mij. Had mevrouw Sieveking geen andere plaats om hare brieven te bewaren?» Een ondeelbaar klein oogenblik keken zij elkander aan; Norman zag wel, hoe toornig Wally’s oogen fon kelden. ♦Neen,« verklaarde zij op vasten toon; ♦als er zoo’n geheim vak of een andere bergplaats voor hare brieven was, zou ik die weten.» ♦Dit antwoord is voor mij voldoende om van verder onderzoek af te zien Ik zal u zoo spoedig mogelijk van mijn onaangenaam gezelschap ontslaan, doch voor dat ik heenga zou ik nog gaarne een vraag tot u richten, een vraag, waartoe ik wegens mijn ambt geen recht heb en waarop u mij dus het antwoord kunt weigeren heeft u zuster ooit in betrekking gestaan tot een too- neelspeler, die den naam Victor Garey draagt Zonder zelfs een oogenblik daarover na te denken, schudde Wally het hoofd. ♦Dien naam hoor ik nu voor de eerste maal. Ten huize van mijn zwager kwamen nooit menschen, die tot den schouwburg in betrekking ston den, en als mijn zuster hier of daar met een tooneel- speler kennis gemaakt had, zou ze dat voor mij niet geheim gehouden hebben.* ♦Dank u,« zeide hij met een beleefde buiging. ♦Uwe woorden overtuigen mij geheel, dat het spoor, dat ik sedert eenige dagen meende gevonden te hebben, toch niet het rechte is. Vaarwel, juffrouw Reimar; laat mij tenminste de zwakke hoop, dat u niet boos op mij is wegens hetgeen ik hier ais ambtenaar heb moeten verrichten.» Blijkbaar had zij een scherp antwoord op de lippen, doch zij hield dit terug. Reeds had Norman de kamer verlaten toen zij half luid zei♦Ik zal er naar trachten.» Terwijl zij deze woorden uitsprak, kon hij de uitdruk king van haar gelaat niet meer zien, en wist dus niet of die woorden een halve toestemming of een verdekte weigering bevatten. HOOFDSTUK VI. Laat in den namiddag van dien dag werd Norman den schijn, alsof wij niets overhebben. En toch is ’t, In onze hoofdstad HOOFDSTUK V. 10). (Vervolg). Een oogenblik keek zij hem verwijtend aan, toen zei ze♦Kom mee,« en ging door twee prachtig ge meubileerde kamers hem voor naar een kleiner, zoo lief vertrek. Aan de weelderige inrichting en de ver kwistende wijze, waarop het versierd was met allerlei kostbare nietigheden, herkende men het dadelijk als het boudoir van een verwende dame uit de groote wereld. ♦Hier is alles nog op dezelfde plaats en in denzelf- den toestand, waarin mijn arme zuster het heeft achter gelaten,» snikte Wally met half verstikte stem. ♦U zult daar alles vinden, wat Josephine de moeite waard achtte om bewaard te worden.» Bij deze woorden wees zij naar een sierlijke schrijf tafel, die in een hoek bij het venster stond. Haar gelaat hield zij echter aanhoudend van Norman afgekeerd, alsof zij niet kon aanzien hoe hij de nalatenschap van haar zuster ging ontwijden. Norman trad op de schrijftafel toe en zag dat de sleutels in de sloten staken. Als Josephine dus niet buitengewoon achteloos geweest was, zouden hier niet veel geheimen te ontdekken zijn. Overeenkomstig zijn plicht opende Norman echter de laden en liet zijn blikken onderzoekend op den inhoud daarvan rusten. De inhoud getuigde zeker niet van Josephine’s liefde tot ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. bijv, zijn er nog steeds Maecénassen, die van hun rijkdom een deel over hebben voor de kunst. Doch er zijn er niet in voldoenden getale. En verder doet de Regeering des Rijks wei nig aan deze soort kunst, al is ’t gelukkig niet meer waar, dat kunst hier geen regeerings- zaak is, zooals Thorbecke eens moet gezegd hebben. Vergelijk daar Frankrijk eens mede! Daar geeft de regeering alle jaren schatten voor opera en comedie uit en beschouwt dit als een voorname regeeringszaak. In ’t buitenland zijn vele kunstenaars van een beter bestaan verzekerd dan bij ons. Neem het orchest van ons Concertgebouw, de roem van Amsterdam. Ieder lid van dat orchest is bezield met liefde en toewijding voor de heerlijke kunst; de daaraan verbon den solisten zijn eerste-rangs-artistende diri genten zijn beroemdheden Maar men haalt ze bij ons weg. Eerst was ’t Willem Kes, die naar Enge land, Rusland en Duitschland trok, gelokt door schitterende engagementen. Men vond gelukkig voor hem een waardig opvolger in Willem Mengelberg. Nog jong kwam deze aan ’t hoofd van ons uitnemend Concertgebouw-orchest te staan. Nog zeer jong voor zoo’n hooge plaats. Nog niét ten volle was zijn kunst ontwikkeld, maar men gevoelde, dat hij een eerste-klasse-dirigent zou worden. En thans staat Mengelberg op de hoogste hoogte van de kunst. Maar thans ook denkt ’t buitenland om hem. In Amerika heeft hij zijn dirigeerstaf gezwaaid en aller bewondering gewekt en nu, dezen winter, was het te Frankfort aan de Main. Van al de daar uitgenoodigde concertdirigenten, mannen van grooten naam, is op hem de meeste aan dacht gevallen. En een paar weken geleden konden we in de bladen lezen, dat uit Frank fort aan Mengelberg zulke schitterende aan biedingen voor slechts dertien concerten per jaar waren gedaan, dat onze kunstenaar er haast wel toe zal overgaan, naar Duitschland te verhuizen. Als dat gebeurt, zal het Concertgebouw- orchest wel weer een hinken dirigent krijgen, daar twijfelen wij niet aan. Doch is ’t niet onaangenaam, dat ’t hier steeds op dezelfde wijze gaat: Bij ons wordt eerst de kunst tot volle rijpheid gebracht en dan, als de volle kunsthoogte is bereikt, legt 't buiten land beslag op de hoogste kunst. We noemden reeds Willem Kes en anderen. Neem Jos Tijssen. Juist was z’n heerlijke lyrische tenorstem op ’t schoonst ontwikkeld, of reeds voorspelde Daniël de Lange, dat het buiten land dat wel zou opmerken. Hebt ge hem toen nog niet te Sneek gehad als solist in ♦De Jaargetijden» van Haydn? Wat D. de Lange voorspelde, gebeurde ook. Na dien winter kreeg Tijssen een prachtige aanbieding van uit Hamburg en hij ging. Zoo liep 't ook met Jac. Urlus. Pas vierde deze hier z’n schoonste triomfen als opera zanger, of hij trok naar Saksen, waar hij een rijk engagement afgesloten had. Onze groote declamator Willem Royaards, ging eveneens naar Duitschland, heeft met ijzeren energie zich de Duitsche taal als een geboren Duitsch kunstenaar eigen gemaakt en komt slechts nu en dan naar zijn oude vader land. Twee weken geleden konden we weer eens z’n schoone wijze van zeggen bewonde ren, maar nu is hij weer vertrokken. En nu misschien weer Willem Mengelberg, die, jong als hij is, nog zoo vele jaren ons beroemd orchest zou kunnen leiden, nog tot hooger kunsthoogte zou kunnen brengen. Dit is de minder aangename zijde, het aangename feit, waar we op doelden. Wat zou ’t mooi zijn, als onze kunstenaars zich juist in ons eigen land ’t best verzorgd achtten! Maar neen, zoo goed als op practisch ge bied ons beste naar het buitenland gaat, ons beste vee, onze beste boter en kaas, zoo ook onze beste kunst, de heerlijkste stukken onzer schilders, de uitnemendste musicale krachten. En hier kan niet eens geregeld een eer- ste-klasse Nederlandsche opera blijvend be staan en moeten we in de hofstad een Fran- sche, hier dikwijls een Italiaansche opera aan- hooren. Jammer ook is, dat in onzen tegen woordigen tijd door de groote massa niet zoo zeer naar kunst als naar pleizier gevraagd wordt. De varieteiten-gezelschappen trekken avond op avond volle zalen; de schouwburgen moeten sensatie-stukken geven, willen ze volk trekken. Daardoor ook blijft er geen tijd en geen geld genoeg over om de hooge, ernstige kunst te steunen en te eeren. is net of de kunst hier om Pas heeft een Nederlandsch zan ger z’n middaghoogte bereikt, heeft z’n stem het heerlijkst timbre, is z’n techniek ’t meest ontwikkeld, of het buitenland legt beslag op hem. Bij geheele reeksen treft men ze in ’t bui tenland aan, een Van Rooy, Van Dijck, Jack Urlus, Jos Tijssen, op vocaal gebied. En dan de velen op instrumentaal gebied. Het is net, alsof het rijke Holland der 17e en 18e eeuw veranderd is in een arm land, dat geen geld bezit om hooge kunst rijk te loonen, om groote kunstenaars een royaal on afhankelijk bestaan te verzekeren, waardoor ze zich, bevrijd van geldelijke beslommeringen, alleen aan de kunst kunnen wijden. Onze groote Louis Bouwmeester reist op 65- jarigen leeftijd ten tweeden male naar Indië, om bij de weinige duizenden daar wonende Nederlanders te vinden, wat de millioenen Ne derlanders in het moederland hem niet schijnen te geven. Het heeft zoo voor de kunst gelukkig, nog niet zoo erg. nogmaals bij den rechter ontboden. Het gelaat van den rechter stond niet vroolijker dan dien morgen. ♦Dat was vergeefsche moeite,* zeide hij en wees op het pakje brieven, dat Norman hem onmiddellijk na de huiszoeking gebracht had. ♦Het zijn alle slechts brievën van vriendinnen en bekenden, waarvan de inhoud niets is dan babbelpraat en kwaadsprekerij over bekenden, maar ze bevatten geen enkel lichtpunt in die onver draaglijke duisternis. Ik zou u dan ook niet weer las tig gevallen zijn, als ik niet iets had gevonden, dat, geloof ik, voor u persoonlijk van belang is. Iemand ik weet niet wie het was heeft mij gezegd, dat ge met mevrouw Sieveking voor haar huwelijk in nauwere betrekking hebt gestaan, en daardoor ook het eerst haar lijk hebt herkend. Ik vermoed daarom, dat ge dezelfde persoon zijt als de luitenant Norman, van wien in dit dagboek zoo menigmaal gesproken wordt, en ik geloof, dat ge mij dankbaar zult zijn, wanneer ik u een blik gun in deze belangrijke aanteekeningen van wijlen mevrouw Sieveking voordat ze weder aan de erfgena men worden teruggegeven.* De rechter stond onder zijn ambtgenooten bekend als een man, die veel hield van bijtende spot, zoodat Nor man eerder misnoegd dan tevreden was over deze on verwachte deelneming in zijn particuliere zaken. Het scheelde niet veel, of hij had het boek afgewezen, doch bij den strijd, dien hij in zijn binnenste voerde, overwon het zeer begrijpelijk verlangen naar een blik in de ziel der vrouw, die voor zijn leven zoo noodlottig was ge weest. Met een kort woord van dank nam hij het boekje aan en, terwijl de rechter zich weer met zijn schrifturen ging bezighouden, trad Norman aan een venster oin daar met kloppend hart de hartsgeheimen van Josephine Reimar te leeren kennen. Reeds op de eerste bladzijde vond hij zijn naam ver- Ik beslootm’n vorigen brief met te schrijven: Er wordt hier kunst gekweekt, kunstenaars worden geëerd. Maar ik wilde daarbij op een, voor ons, Amsterdammers, ja voor ons Nederlanders op een minder aangenaam feit wijzen. We hebben in vele opzichten een te gering idee van ons zelven. We roemen op onze groote voorvaderen uit de gouden eeuw van Frederik Hendrik. Op de Oranje’s, die zich veldheeren en staatslieden van de beste soort toonden. Op onze zeehelden, op Heemskerck, die juist voor drie eeuwen een roemrijken dood stierf bij Gibraltar, die sneuvelde, terwijl hij den vijand overwon, den Spanjaard, dien hij in z’n eigen wateren had opgezocht. Op De Ruyter, juist voor drie eeuwen, in dat zelfde jaar 1607 geboren, De Ruyter, de in carnatie van ons hoogste Hollandsche zeemans- ideaal. Op onze groote schilders, dichters, toonkunstenaars, bouwmeesters, allen uit dien zelfden tijd van roem. Maar we zijn later in gedommeld en langzamerhand gaan meenen, dat al wat uit den vreemde kwam, beter was dan het onze; dat buitenlandsche kunst beter moest zijn dan de onze. Hoe lang hebben we gemeend, dat bijv, het Nederlandsch ongeschikt was voor zangtaal en niet halen kon bij het Duitsch in gemoe delijkheid en vloeiend zijn, bij het Fransch in levendigen geest en vroolijk tempo, bij het Italiaansch in welluidendheid. Wij meenden, dat onze kunstenaren moesten wijken voor de buitenlandsche. Vreemd was beter dan eigen! En wat blijkt nu zonneklaar? Onze schil ders zijn wereldberoemd en het is bijv, ge beurd, dat een stuk van Mauve flink over de honderd duizend gulden opbracht, natuurlijk in Amerika, waar men geld heeft en wat over heeft voor de kostbaarste kunstschatten. De nestor onzer penseelkunstenaars, de groote kleine man, Jozef Israëls, heeft een naam, die misschien door geen ander wordt overtroffen. Nog steeds werkt hij door, niettegenstaande reeds meer dan tachtig winters zijn kruin besneeuw- den. En nog onlangs mochten we een prachtstuk van den meester in den bekenden kunsthan del van Frans Buffa, in de Kalverstraat, be wonderen. Het was weer een stuk met het grootsche zeestrand en de eenvoudige bevol king van de zee. En kom eens op musikaal terrein! Tot voor enkele tientallen jaren moesten het Duitsche muzikanten zijn, die in onze steden en dorpen instrumentale muziek brachten. En als dan zoo’n troepje broodmuzikanten even een stukje Duitsch zong, dan was dat je ware. Daar was ons Nederlandsch niets bij. En nu? Geen dorpje zoo klein, of ’t heeft z’n fanfarecorps. Het moet al een prullig plaatsje zijn, dat niet z’n behoorlijk getraind zangkoor bezit. En in de groote steden viert de muziek hoogtij. Een orchest als dat van ons Concert gebouw behoort tot het aller-allerbeste, wat op heel de wereld te vinden is. Het Resi- dentie-orchest van de hofstad streeft ons hoofd stedelijk orchest aardig op zijde. En dan zijn er nog zoovele goede en beste orchesten. Daniël de Lange’s a capella-koor wekte eens de bewondering der wereld, zooals thans het kleine a capella-koor van Anton Averkamp, dat nog onlangs in de Duitsche hoofdstad z’n triomfen vierde. Onze dirigenten, onze zangers en zangeres sen, onze pianisten en een grooten naam. Maar het brood gaat. t 3 3 j COURANT i e

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1