«IKIIW8- i WfflWIEM JOSEPHINE. 4? 62e Jaargang. Zaterdag 4; Mei 1607. ITo. 36. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. TAALVERBASTERING, JFeuilleton. die ons in het gebeente VARIA. men zij de goud- en de dia- {Wordt vervolgd.) Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. reeds van regeerings- of gebruiken van vreemde gewerkt; in den bloeitijd 11 0 Bewerkt door AMO. Het is uitstekend.dat we ons zoodanig ont wikkelen, dat we ons in het buitenland kunnen redden, maar het is jammer, dat we daarbij wel eens te veel vergeten, onze eigen taal hoog te houden. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar plaatsruimte. heid wel kunnen overwinnen en zeker zal mijn leven, als echtgenoote van Norman, minder eentoonig zijn, minder ontberingen tellen, dan nu in het huis mij ner moeder. Hoe ik tot de ontdekking kwam, dat ik hem liefheb Het maakt mij wel een beetje be schaamd daar nu aan te denken, en zeker zal ik het hem nooit vertellen, dat ik slechts door jaloerschheid er toe kwam zijn waarde te beseffen. Als het een slechte daad is. den man te veroveren, die door mijn zuster bemind werd, dan heb ik mij aan die slecht heid schuldig gemaakt. Ik voel mijn geweten daar echter niet door bezwaard, want Wally is pas zestien jaar, ze is nog bijna een kind. Zij heeft den tijd wel om een andere en betere partij te doen en daarenboven heb ik niet met koel overleg gehandeld. Ik gehoorzaamde aan een oogenblikkelijken aandrang, waaraan ik bijna willoos toegaf. Misschien heb ik Norman aan tafel wat vriendelijker dan gewoonlijk behandeld, maar daarbij had ik geen bijzonder oogmerk; mijn hart nam daar geen deel aan. Berst na het souper, waarvoor wij ons zooveel ontberingen getroost hebben, toen ik hem met Wally in een hoek in een druk gesprek gewikkeld zag en bemerkte hoe haar oogen in verrukking aan hem hingen ja, toen werd de jaloerschheid in mij wakker. Ik begreep wel, dat het onschuldige meisje niet opzet telijk coquetteerde, maar in benijdenswaardige onschuld haar hart openbaarde; doch de uitwerking moest toch dezelfde zijn. Als Norman niet volslagen blind en doof was, moest hij toch eindelijk wel bemerken, hoe het met Wally’s hart gesteld was. En voor de mannen is niets gevaarlijker, niets levert hen spoediger als een gevangene in de macht eener vrouw over dan de vleiende waarneming, dat zij innig worden bemind. Het begon dus den schijn te krijgen, of mijn onbeduidend zusje, nog pas de kinderschoenen ontwassen, binnen korteren of langoren tijd met luitenant Norman zou ver loofd worden; mijn lieve vriendinnen zouden dan op nieuw gelegenheid krijgen om mij wegens mijn onfor tuinlijkheid te beklagen. HOOFDSTUK VI. 11). (Vervolg). Norman gevoelde zich zonderling te moede, toen hjj deze zelfbekentenissen las, die niet voor het oog van een vreemde bestemd geweest waren. Ofschoon de onbescheidenheid, waaraan hij zich schuldig maakte, tegenover een doode begaan werd, gevoelde hij toch zeer goed het verkeerde van zijn handelwijze; hij werd boos op zich zelven wegens den onweerstaanbaren aandrang, die hem ondanks zichzelven bewoog om ver der te lezen. Op de volgende bladzijden werd zijn naam niet ver meld, ofschoon hij de dames in dien tijd herhaalde malen bezocht had des te meer echter vond hij den naam van zijn kameraad Linsinghoff. Het stond vast, dat de schrijfster van het dagboek destijds een huwe lijksaanzoek van dien heer verwacht had en dat zij het vaste besluit had genomen, dit aanzoek aan te nemen. Doch die verwachting was niet verwezenlijkt geworden, want iets later las Norman «Linsinghoff heeft bedankt voor de uitnoodiging tot ons kleine souper, ofschoon hij weet, dat het gegeven wordt ter gelegenheid van mijn verjaardag. En hij heeft niet eens de moeite genomen een aannemelijke reden te verzinnen. Het briefje, waarin hij voor de uitnoodiging bedankt, is zoo koel en vormelijk, dat ik slechts kan denken aan een opzettelijke krenking, als begin van een spoedige terugtocht. Nu, laat het zoo zjjn 1 Ik zou onoprecht tegenover mij zelve zijn, wanneer ik trachtte mij wijs te maken, dat ik onverschillig ben onder deze onverwachte wending of dat ik mij niet smartelijk teleurgesteld voel. Doch ik hoop dit gevoel Ik vrees, dat het een vervelende avond zal worden; de eenige, die er met bijna bovenaardsche vreugde naar verlangt, is mijn onschuldig zusje. Haar oogen stralen nu reeds, omdat het haar vergund zal zijn een paar uren lang met den luitenant Norman dezelfde lucht in te ademen en den klank zijner stem te hooren. In den laatsten tijd heb ik reeds herhaalde malen bij mijzelve een gevoel van nijd opgemerkt als ik zag hoe gelukkig zij in die stille aanbiddende liefde is. En toch schijnt Norman daar niets van te bemerken Is die man zulk een genegenheid werkelijk waard, dan zou het goed zijn hem een beetje aan te moedigen. Maar bij elke onschuldige nietigheid behoeft men ook zoo dadelijk maar niet aan trouwen te denken Toen Norman het blad omsloeg, trad hij nog dichter bij het venster, als vreesde hij dat de rechter het rood der schaamte op zijn gelaat zou zien. Deze verjaardag van Josephine, die volgens haar eigen bekentenis be stemd was om den heer Von Linsinghoff onredbaar in haar netten te verstrikken, die verjaardag, waarvan zij verwachtte, dat hij zeer treurig zou verloopen, die zelfde verjaardag was de dag geweest van zijn verloving met Josephine Reimar. Het schemerde voor zijn oogen toen hij dien datum las, een oogenblik sloot hij de oogen, voor hij in staat was de vluchtig neergeschreven regels te lezen, die Josephine in den nacht nog op het papier geworpen had. Daar las hij »Zoo heeft dan deze dag mij de grootste verrassing van mijn geheele leven gebracht. Ik kan er zelf bijna niet aan gelooven, ofschoon ik alleen de oorzaak er van ben. Ik ben verloofd werkelijk verloofd met een schoon, verstandig en arm officier Kon ik maar bevrijd worden van de leelijke gedachten, die zich in mijn verbeelding aan dat woord «arm* verbinden. Alles is zoo geheel anders gekomen, dan ik me had voorge steld en mijn toekomst zal zooveel verschillen met de schitterende toekomst, die ik mij droomde, dat het wel te vergeven is, dat ik naast het gevoel van geluk ook eenige vrees en bezorgdheid in mijn hart voel binnen sluipen. Met verstand en goeden wil zal ik die kleine zwak- er de lezers opmerkzaam op, dat aan onze grootste openbare gebouwen, zooals het Beursgebouw en het Centraalstation te Amsterdam, als bijv, het nieuwe stationsgebouw te Haarlem, de vreemde talen wat al te veel gebruikt worden. Men heeft in ons land een manie, om dingen, die ongeveer even goed in de eigen taal wa ren uit te drukken, in een vreemde taal aan te duiden. Het staat in Nederland gekleed, of voornaam, als ge flink wat vreemde woor den weet te bezigen. Wij, Nederlanders, maken misschien onder de verschillende volkeren het record in het aanleeren van vreemde talen. Laat het bekend zijn dat Russen en Polen met zeer veel gemak zich vueemde talen eigen maken, maar hoe klein is ’t gedeelte der bevolking, dat werke lijk vreemde talen leert. Het zijn alleen da betrekkelijk weinigen, die studeeren aan de Russische hoogescholen, en de Russen die naar buiten gaan, welke nieuwe talen leeren. Maar in ons land streeft ieder, die leeren kan en tijd tot leeren heeft, er naar, om één, of twee, of drie moderne talen te kennen. Dit is uitstekend. Men kan zich redden, als men talen kent; men heeft een grooter gebied, waarop men met voordeel werkzaam kan zijn. Men kan zich beter redden in de wereld. Werkelijk een groot voordeel! In Engeland is meermalen de opmerking ge maakt: Wij moeten het tegen de Duitschers verliezen; want dezen zijn wereldburgers; zij gaan buiten hun vaderland, leeren de taal, die ze elders noodig hebben en vinden, welke artikelen van nijverheid en kunst er noo dig zijn. De mensch verbeeldt zich graag, dat de regels zijn gemaakt voor iedereen, en de uitzonderingen voor hem zelven. Menschen, wien kleine fouten sterk worden aangerekend, zijn voor het meerendeel lieden, die wat beteekenen. Dat is de wraak der ijverzuchtige critiek. Onder vrienden moet het geheim, dat men door ziet, even nauwgezet bewaard worden, als ware ’t ons toe vertrouwd. Men moet èn vatbaar zijn voor, èn heerscher over hartstochten zijn. (Jean Paul.) Liefhebben is zoo iets goeds, omdat het de menschen zacht en toegevendgezind maakt en den eigen wil, den egoïstischen wil, doet buigen voor het verlangen van een ander. (Vosmaer.) Wees bovenal niet zorgeloos, want zorgeloos heid is de grootste vijand van de deugd. «Kinderwil moet met een bezemsteel verjaagd worden!« zegt ’t oude spreekwoord. Onder de vele, die wjj onjuist noemen, staat deze zeker wel bo venaan. (Dr. Ootmar). De proefsteen voor het geluk is de gewaarwor ding, waarmee men er aan terugdenkt. Onze kennis van de waarheid neemt toe maar de waarheid blijft wat zij is. De verdiensten van voorouders dienen met hun portretten tot eenzelfde gebruik; wij bedekken er de ledige muren mede van onze kamers en... van onze ka rakters. (Goethe.) te overwinnen, zonder dat mijn hart er door breekt Mijnheer Norman komt tegenwoordig dikwijls bij ons. Ik begrijp nog niet, wie zooveel aantrekkingskracht op hem uitoefent, Wally of ik. Jammer, dat hij arm is. Als hij rijk was, zou ik er niets tegen hebben hem toe te behooren. Overigens twijfel ik er sedert lang niet meer aan, of Wally op haar half kinderlijke manier tot over de ooren op hem verliefd is.« Acht dagen lang had Josephine niets in haar dagboek geschreven; toen echter schreef zij met vluchtig neer gekrabbelde letters, die duidelijk haar aandoening ver rieden «Het is nu buiten twijfel, dat Linsinghoff met ons wil breken. Twee dagen achter elkaar heb ik hem met gravin Wolkersdorf naar het Prater zien rijden en Elsa Friedlander deelde mij zoo even het groote nieuws mede, dat zij binnen weinige dagen verloofd zullen zijn. Nu, dat zou me niet zoo erg hinderen, als ik niet had op gemerkt, hoe Elsa zich verkneukelde omdat ze mij die steek onder water kon geven. Dat ze mij benijdde, wegens mijn uitzichten op een huwelijk met Linsinghoff, wist ik reeds lang, al deed ze zich vriendelijk voor. Waarschijnlijk is zij reeds bij alle bekenden rond ge weest om op medelijdenden toon over mijn teleurgestelde verwachtingen uit te wijden. Ohet is om uit mijn vel te springen. Als er een bierbrouwer kwam om mij ten huwelijk te vragen, zou ik hem kunnen nemen, alleen om mijn lieve vriendinnen te toonen, dat ik om Linsinghoff niet treur. Maar geen mensch, zelfs geen bierbrouwer bekommert zich om een arm fatsoenlijk meisje, dat op de derde verdieping woont en alleen ’s avonds uitgaat, omdat haar wintermantal geen daglicht meer kan verdragen. Het is om wanhopig te worden Den volgenden avond schreef zij «Morgen ben ik jarig; dan zullen wij het verwenschte souper geven, waarvoor wij ons reeds een week lang de grootste ontberingen getroosten. Mama jammert aan houdend, dat het lieve geld weggeworpen is; want het doel van het feestelijke souper was alleenmijnheer Von Linsinghoff tot een liefdesverklaring te dringen. Wij, Nederlanders, zijn in den tijd der Boe renoorlog een tijdlang in extase geweest. Wij kregen ideeën van een Grooter Nederland; wij kregen groote-mogendheidsgedachten. De Boe ren zouden het winnen en er zou een Afri- kaansch, neen, een Nederlandsch Zuid-Afrika komen. Maar de Boeren moesten het onderspit del ven. Zij konden het niet winnen; vooreerst om dat het Britsche leger te talrijk was; en dan ook omdat de Boeren niet algemeen dachten en handelden volgens de vaste beginselen van president Paul Kruger. En thans, zult ge zeggen, krijgen of heb ben de oude Boeren-republieken weer een eigen regeering. Hierover denkende, vindt menig Nederlan der, dat het in Zuid-Afrika niet gaat volgens wensch. Nederlanders vragen, we willen maar een enkel punt aanroeren, waarom is men daar niet beter Nederlandsch; waarom strijdt daar niet meer voor eigen moedertaal? Wij, Nederlanders, vinden dan, dat die Boe ren, die Afrikaanders, te laks zijn, dat zij te weinig op zich zelf staan. Immers, als zij anders dachten, moesten voor goed het Engelsch verbannen en alleen hun eigen taal gebruiken. Dit lijkt zoo! Maar als wij iets verder door denken, moeten we toch heelemaal geen be schuldiging omtrent de taal tot de Boeren richten. De Boeren, of liever de Afrikaanders wa ren weinig in aantal toen zij onder Britsch bestuur kwamen, en zij moesten wel kennis maken met de Engelsche taal. De Britten waren de bestuurders geworden van Zuid- Afrika, zij waren ook, voor het overgroote deel, de handelslieden. Later kwam daarbij mantmijn-ontwikkeling. We weten het, dat velen denken: Wat jam mer, dat de Boeren zich niet wat taaier hou den aan hun eigen taal, dat zij niet veraf schuwen het gebruik der Engelsche taal Dat zij niet beter vasthouden aan hun eigen taal Maar is ’t niet waar, dat wij niet alleen, gelijk bijv, de Duitschers, ons toeleggen op het aanleeren van vreemde talen, maar ook onze eigene taal daarmee verbasteren? Het is mooi, dat we ons in den vreemde, door behoorlijke talenkennis, aardig weten te redden; maar we nemen misschien een beetje te veel van die vreemde woorden over. Zelfs de onontwikkelde, als hij er kans toe ziet, gebruikt liefsteen «stadhuis»-woord. Heel dikwijls wordt het belachlijk dwaas uitgespro ken; maar dat helpt niet: men wil die vreemde woorden gebruiken. Eeuwen lang is overheidswege het woorden in de hand onzer republiek wemelden de staats- en rech terlijke stukken van vreemde en bastaardwoor den. Die gemakkelijke aanneming van vreemde woorden is steeds blijven behooren tot onze volks-idee. In den tegenwoordigen tijd is dat nog zoo. We noemen liefst de dingen met vreemde namen; pas is er iets nieuws gevonden, of we weten er den buitenlandschen naam voor en we doen niet, gelijk de Vlaming, die tracht een eigen Vlaamsch woord voor he t’ vreemde te vinden. Wij, Nederlanders, gebruiken met voorliefde vreemde woorden. Het schijnt geheel in onzen volksaard te liggen. Het is billijk, dat onze spoorwagons ook voor den buitenlander verstaanbare opschriften be vatten, doch het is overdreven taalbedervend, als een vreemde taal aan stations, of waar dan ook, gebruikt wordt met heele of halve voor bijgang van de eigen moedertaal. Het is billijk, dat men op plaatsen, waar zeer veel vreemdelingen komen, gereed is om zich met die menschen in hun eigen taal te onderhouden. Doch het is verkeerd, dat men ter wille van die vreemde talen de eigen taal negeert en doet, alsof ons land alleen belang had bij de weinigen, waarvoor die vreemde taal gebezigd is en niets te maken heeft met de overgroote massa, die alleen Nederlandsch spreekt. Men wil in ons land wat al te gaarne vreemde talen gebruiken. De schrijver van het hoofdarti- kel in het Zondagsblad van het «Nieuws* maakte We schrijven die Afrikaanders toe: gebrek aan zelfstandigheid; te spoedig aannemen van andere taal en zeden en gewoonten. Maar in ernst, hebben wij, Nederlanders, daar wel het recht toe? Moeten we niet, juist andersom, beweren, dat dezelfde Boeren, die voor een goed deel, (eere aan het flinke gedeelte!) beneden onze verwachtinge i bleven, veel beter hun taal be waard hebb ,n als wij, echte, goed gevestigde, goed afgezonderde Nederlanders? Wij, Nederlanders, hebben hier uitsluitend onze Nederlandsche taal en toch reeds eeuwen zijn we bezig er de Fransche taal bij te halen. En zulks, zonder dat ’t voor ons noodig mag heeten. Dit is een fout, schijnt te zitten. Lees eens officiëele stukken uit den tijd van den 80-jarigen oorlog en dan verder tot den Franschen tijd; ge staat er versteld van, hoe- vele vreemde en vooral bastaard-woorden daar bij gebezigd werden. j ”W OU RANT, m ii n m msriul 3 j 3 1 a

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1