STEENKOLEN en TAAL. NIEUWS- EN ADVERTENT1EBLA» 62e Jaargang. Zaterdag 25 Mei 1907. No. 42. Feuilleton. JOSEPHINE. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. 4 f 1 a 1 Steenkolen, die geen leven bezitten, in gezel- niet 1 -l Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ,p 1 *- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar plaatsruimte. elk stukje papier, dat ik in zijn kamer vond. Misschien achtte hij me niet in staat tot zulk een laagheid, misschien ook was het misdadige lichtzinnig heid, dat hij op zekeren dag een onvoltooiden brief, aan Josephine Sieveking open in zijn schrijftafel liet liggen. Nauwelijks had ik er een paar regels van gelezen, of ik gevoelde, dat die vrouw niet mocht blijven leven, die mij zijn liefde ontstolen had. Mijn eerste ingeving wasden brief weg te nemen en bij zijn thuiskomst hem het verraderlijke papier te toonen. Maar zou ik op die manier zijn liefde terugwinnen Zeker niet en ondanks den dweependen toon van zijn brief, had ik toch geen afdoend bewijs voor zijn ontrouw en ook geen bewijs dat zij schuldig was, en hem mij ont roofde. Ik liet dus den brief liggen en liet aan Victor door niets blijken, dat ik zijn geheim wist. Ik vermoedde dat hij dit wél op mijn gelaat zou lezen, want ik ben nooit een meesteres geweest in de kunst van veinzen. Doch hij scheen met blindheid geslagen; de liefde had hem vroeger zoo scherpzinnig gemaakt, doch nu hij niet meer liefhad, wist hij ook niets meer uit mijn ge laatstrekken te lezen. Hij behandelde mij met gedwon gen vriendelijkheid, maar toen ik hem verzocht zijn vrijen avond thuis bij mijne moeder en mij door te bren gen, weigerde hij dit niet alleen, maar hij werd zonder aanleiding zoo heftig, dat ik zeer goed bemerkte hoe hij tot een breuk tusschen ons wilde komen. Door toegevend heid te huichelen wist ik dit oogmerk te verijdelen; voor dit uiterste beefde ik terug als voor een groot ongeluk, hoewel ik er niet meer aan twijfelde dat ik zijn liefde niet meer bezat. Natuurlijk was ik bij het invallen der duisternis op de plek, waar hij Mevrouw Sieveking zou ontmoeten. Ik had mijn schuilplaats zoo goed gekozen, dat Garey mij niet bemerkte, ofschoon ik hem geen minuut uit het oog verloor. Zoo bleef ik twee uren verscholen, mijn hart jubelde van vreugde toen hij blijkbaar teleurgesteld naar huis terugkeerde. Zij was niet gekomen; en dit wekte in mjjn hart de hoop, dat hij uit gekwetste ijdelheid de vrouw zou vergeten, die hem zoo duidelijk toonde, dat ze hem versmaadde. Doch reeds den volgenden moreen zou ik tot de er varing komen, dat ik mij hierin vreeselijk bedroog. On begrijpelijker wijze moet zijn hartstocht voordeze vrouw, die hij slechts eenmaal gezien had, door de ondervon den geringschatting zijn aangevuurd, want toen ik hem teeder en vol liefde naderde, gereed om alles te ver geven en te vergeten stiet hij me ruw terug en er kwam een woord over zijn lippen dat voor immer alle hoop in mij vernietigde. Al had ik de laatste rest van de achting voor mij zelve willen opofferen, al had ik mij willen vernederen tot zijn speeltuig en als slavin na dit gruwzame woord kon ik mjj niet langer aan hem opdringen. Zonder iets te kunnen antwoorden, tuimel de ik in mijn kamer, waar ik uren lang buiten kennis heb gelegen. Toen ik eindelijk tot bewustzijn terug keerde, drong zich aan mjj de overtuiging op, dat niet zjjn ware gevoel, maar alleen blinde hartstocht voor die andere vrouw hem dat afschuwelijke woord had doen spreken, en alweder riep een stem in mijn binnenste: »Zü mag niet blijven leven.« Op dat oogenblik geloofde ik niet tot een moord in staat te zjjn, maar toch troostte het mij, als ik in mijn verbeelding mijn medeminnares stervende aan mijne voeten zag liggen. Telkens haalde ik mij dit aanlok kelijk tooneel voor den geest en in telkens schooner kleuren maalde ik mij af hoe Victor dan tot mjj zou terugkeeren om rouwmoedig vergiffenis te vragen voor zjjn ontrouw.- Wordt vervolgd.) een eigenaardige snaar trillen? in ons zelven, wat is Schrijnde ’t we vernamen Bevatten haar woorden de waarheid, dan had Garey haar liefde beantwoord en haar door eeden en liefdesbe tuigingen in den waan gebracht, dat hjj haar zou huwen. Norman begon echter meer belangstelling te gevoelen toen hij verder las »Ik wist, dat velen hem hoogach ten en liefhadden, ook wist ik dat zijn hart licht ont vlambaar was, maar ik geloofde toch, dat hij mjj trouw was. En als ik soms in slapelooze nachton er aan dacht, dat hij mjj om eene andere vrouw zou kunnen vergeten of veronachtzamen, dan stond mij ook altijd bij dat er iets vreeseljjks zou gebeuren, wanneer ik de zekerheid had, dat hjj mij ontrouw was geworden. Dikwijls zeide hjj, dat mijn jaloerschheid hem wanhopig maakte, misschien had hij daarin wel gelijk, maar ik was bereid met hem naar het einde der aarde te vluchten, ik had alles ”oor hem willen opofferen wat ik bezat; had ik dan geen recht om hem ook zekere eischen te stellen Op zekeren dag, in het laatst van September, kwam hij in bijzonder vrooljjke stemming thuis, en op mijn vragen vertelde hij mij dwaas genoeg dat hij met gevaar van zijn eigen leven een dame gered had door haar weg te rukken voor de hoeven van op hol geraakte paarden. Onder het naar huis geleiden der ontstelde dame had ze zich bekend gemaakt als de echtgenoote van den grondeigenaar Sieveking. Tot mijn groot ver driet bemerkte ik uit zijn beschrijving van haar schoon heid en bevalligheid dat ik een medeminnares had ge kregen, die gevaarlijker was dan ik er ooit een gehad had. Sedert dat oogenblik liet mijne jaloerschheid mij geen rust. Ik bemerkte zeer goed, dat hij van dag tot dag koeler en onverschilliger tegen mij werd; in mijn verlangen naar een bewijs van zijn ontrouw deed ik iets, dat ik tot dusver beneden mijn waardigheid beschouwd had; ik snuffelde in zjjn schrijftafelen bekeek nauwkeurig in ons gemoed Begrepen we toen niet eigenlijk vaderlandsliefde niet door onze ziel, toen we vernamen van de eerste tegenslagen? Eerst de slachting bij Elandslaagte. Maar dat was slechts in ’t begin; daarop volgden zóóvele nederlagen, schandelijke nederlagen der Engelschen, dat we aan der Boeren onoverwinnelijkheid be gonnen te gelooven. Doch later kwam de omsingeling van Piet Cronjé met z’n 4000 man, die de kern van ’t Boerenleger vormden. Hoe voelden we ons beklemd, toen de wan hopige telegrammen elkaar opvolgden. Nog bleef er echter eenige hoop, totdat eindelijk op dien bewusten Dinsdag het telegram der overgave alle hoop den bodem insloeg. Ge zult zeggen, waarde lezer, dat we afdwa len en heelemaal niet komen tot een bespre king van het door ons gekozen opschrift. Och, neem ’t ons niet kwalijk, we mogen zoo gaarne vertoeven bij die heerlijke tijden, toen wij konden droomen van een Grooter- Nederland. Het heeft toen niet mogen zijn. En ’t kon ook niet anders gaan dan het toen gegaan is. Engeland was 't zich zelven verplicht alles, zelfs het onmogelijke te doen om in dezen wor stelstrijd te overwinnen. En wat is voor een groot en rijk land als Engeland, tegenover een klein klompje Boeren, onmogelijk te ach ten, geholpen als ’t werd door zijne groote Koloniën en beter dan eenig ander land voor zien van het geld, dat de zenuw van den oor log is. We lezen, dat Engeland zooveel mogelijk de Engelsche taal bevordert in Britsch-Indië. Zouden wij, die zooveel langer heerschen in Nederlandsch-Indië, niet wat meer op dit gebied kunnen doen? Vooral, nu de Chineezen ont waken en de Mohammedanen alles doen, om voeling te houden met hun geestelijk opper hoofd, dat te Konstantinopel zetelt? We zijn uitvoeriger geworden dan we dach ten en hopen daarom in een volgend artikel aan te toonen, hoe het behoud onzer dierbare moedertaal zeer veel verband houdt met het vinden van uitgest rekte kolenbeddingen, vooral in de Belgische Kempen, maar toch ook in ons land, in Zuid-Limburg, in Noord-Brabant en later misschien in Noord-Limburg en zelfs in Gelderland. Laten we dan zien, hoe noodig het voor ons is, hier in de bres te springen voor 't volledig behoud van onze taal. Slot volgt. Bewerkt door AMO. HOOFDSTUK IX. 17). (Vervolg). De politie-agent, die bij den schouwburg op post stond, was nog niet afgelost, toen Norman weer bij hem kwam. Zichtbaar klaarde het gelaat van den man op, toen hij ontheven werd van zijn opdracht betreffende den tooneelspeler Garey. «Ik heb het wel gedacht, dat hier een misverstand in het spel moest zijn,« zeide hij. «Zulk een voortref felijk kunstenaar Norman liet den man in dien waan. Hij betaalde den koetsier en besloot in de allereerste plaats nu den inwendigen mensch eens te gaan versterken. Zoodra hij een restaurant was binnengetreden en spijs en drank besteld had, kon hjj zich niet weerhouden een blik te werpen in de papieren, die Elisabeth Novorka’s uit voerige schuldbekentenis bevatten. Hef handschrift was groot, steil en blijkbaar in haast aan het papier toevertrouwd; wie het niet wist zou niet gezegd hebben, dat dit het handschrift eener dame was. Na een glas wijn gedronken te hebben begon Norman te lezen, doch weldra begreep hij, dat hij over te weinig tijd kon beschikken om alles door te zien. En de eerste tien of twaalf bladzijden schenen geheel gewijd te zijn aaneen beschrijving van haar grenzen- looze liefde voor den acteur Garey, die sedert Januari bjj haar moeder op gemeubileerde kamers gewoond had. wikkelende, altijd veranderende taal. Steen kolen, die met het ijzer de nuttigste en on- ontbeerlijkste aller delfstoffen vormen, maar Johan de Wit. (En dat was toch wel in den tijd der «jongens van Jan de With) Ge moet heel wat Fransch kennen, om die staatsstuk ken en vonnissen te kunnen vertalen. Niet, omdat er zooveel verouderd Nederlandsch in voorkomt. Heusch niet. Maar omdat ze we melen van Fransche woorden met een Ne- derlandschen uitgang. Het Nederlandsch is werkelijk in den loop der eeuwen achteruitgegaan en heeft vooral aan de Fransche zijde veel terrein verloren. Laten we daarom ons best doen, door zelf zooveel mogelijk onze eigen taal te gebruiken, ontsmet van de onnooodige vreemde woorden, en laten wij de mannen en bonden steunen, die streven naar behoud en bevordering onzer moedersprake. Wat doen de voormannen der Vlamingen een moeite om hun Nederlandsch te behou den. Daar kunnen wij ons aan spiegelen. Nu zult ge zeggen, lezer, dat de Vlamingen in taalstrijd moeten leven, omdat ze met de Fransche Walen één volk, één staat vormen; terwijl wij daar geen last van hebben. Ge zult zeggen, dat ondanks onze voorliefde voor vreemde talen, het Nederlandsch thans niet meer verbasterd is dan voor twee eeuwen. Dat we dus gerust kunnen inslapen, zeker als we zijn, dat het wel bij het oude blijven zal. We hopen niet, dat velen deze redeneering zullen onderschrijven, want een volk dat z’n eigen taal niet lief heeft, is niet waard een eigen volk te blijven; en een klein volk, dat zoo is, blijft op den duur geen vrij volk. Laten we hoog houden de heerlijke woorden, door Ko ningin Emma in 1898 tot ons volk gesproken in Hare bekende proclamatie, waarin zij afstand deed van het regentschap: Het Nederland- sche volk zij groot in alles, waarin een klein volk groot kan zijn. En naartoe behoort in de allereerste plaats onze taal. Is ’t niet schoon, niet edel, niet heerlijk, te leven in en met en voor eigen volk en dus ook voor eigen taal? Gevoelden we niet allemaal, wij Nederlan ders en Vlamingen, een teere snaar in ons ge moed trillen, toen we in 1899 en 1900 van verre getuige waren van den worstelstrijd der Boeren in Zuid-Afrika voor ’t behoud van eigen vrijheid? Wanneer we lazen van de helden daden van Oom Kristiaan de Wet en van Oom Koos de la Rey en ook van de Hol landers, die meestreden om den gehaten Rooi- nek te verslaan, gevoelden we dan niet telkens met us aide heitelin. Een eigen taal is ’t voertuig van eigen ge- Mochten wij nog wat beter begrijpen en andere talen beter zijn, omdat ze door meer menschen worden gespro ken of omdat het mooi en voornaam staat, vreemde talen te gebruiken. Wat de eigen taal beduidt? Ziet eens naar Duitschland. In ’t Oosten van dat rijk wonen de Polen, die eens met hunne stambroeders in Rusland en Oostenrijk een machtig rijk vorm den, waarvan Oost- en West-Pruisen een leen vormden, en die thans hopeloos ver strooid zijn. «Nog is Polen niet verloren!was de zielekreet, toen de edele Kosziusco eindelijk het onderspit moest delven in den strijd tegen de Russische overmacht. Men noemde dat de laatste smartkreet van een gestorven volk. En wat ziet men thans? Het kleine hoopje Duitsche Polen groeit en ontwikkelt zich, het breidt zich uit. Zoek het in de mijnstreken van Rijn-Pruisen; bij duizenden zijn ze daar langzamerhand samengestroomd en thans heb ben ze daar reeds hun eigen Poolsche candi- daten voor den Rijksdag. Wat al moeite doet Duitschland om de Polen te Germaniseeren. Schatten gelds worden uitgegeven om Poolsch land te koopen of land uit Poolsche handen te houden en er Duitsche Boeren op te bren gen. ’t Helpt niet, de machtige rijkskas is half machteloos tegenover den Poolschen volks geest en de opofferingen, die de Polen zich voor hun taal en bestaan willen getroosten. Ge hebt het gelezen, hoe duizenden Pool sche kinderen in opstand kwamen tegen de Duitsche scholen. Mochten we daar een voorbeeld aan nemen, want dat hebben wij, Nederlanders, waarlijk wel noodig. Het is mooi, dat we ons, beter dan de meeste andere volken vreemde talen eigen kunnen maken, dat hebben we met Po len en Russen gemeen, maar we moesten ook, als de Polen, onze eigen taal fier in de hoogte houden. En daar ontbreekt wel iets aan. En het is zoo jammer, dat we dat ge brek van onze voorvaderen geërfd hebben, zoodat het iets is, dat bij den Nederlandschen volksaard schijnt te behooren. Lees de offi- ciëele en rechterlijke stukken uit den tijd van u zouden passen. Gaat ’t niet evenzoo met ons, Friezen, zel- ven. In hoeveel plaatsen van ons land zijn Een vreemde combinatie, zult ge zeggen. geen Friesche vereenigingen, die een band vormen tusschen de ex-Friezen onderling en schap met de steeds levende, aldoor zich ont dachten, zeden en gewoonten, vooral dit i o die dat nut alleen verkrijgen, doordat ze in ’t steeds meenen° dat gebruik ontbonden worden, bijeengebracht met I de taal, die het leven, de kracht, de ontwik keling van een volk aangeeft, met de taal, die gansch het volk is. Gij wilt misschien vindingrijk zijn, lezer, en ge zegt: O, als men in de mijnstreken komt en men ziet daar die tienduizenden zwarte mannen het zwarte goud uit de aarde, hon derd, vijfhonderd, ja meer dan duizend meter diep halen, en men ziet boven den grond die talrijke hoogovens, een eeuwig brandend vuur gelijkend, die reusachtige fabrieksschoorstee- nen met hunne rookpluimen, dan spreekt dat tot ons een machtige taal; dat wijst ons op den vindingrijken menschelijken geest, die de doode krachten der natuur ten zijnen nutte weet aan te wenden. Pardon, lezer, we willen maar heel eenvou dig blijven en geen dithyramben zingen op het menschelijk genie. We bedoelen heel gewoon de steenkolen, die in de toekomst uit onze toekomstige mijnen zullen gehaald worden; de steenkolen, die de Belgen uit de Belgische Kempen zullen halen en dat in verband met de Nederlandsche (Vlaamsche) taal. Heel eenvoudig, niet waar, al zal ook een enkele zeggen, dat hem het verband tus schen beide zaken niet zoo heel duidelijk is, en toch ook al weer niet zoo eenvoudig en verheven genoeg, want als het waar is, dat de taal gansch het volk is, en als we, behou dens ’t internationale, ’t cosmopolitische, dat wij bezitten, nog liefde hebben behouden voor onze moedertaal. Onze moedertaal\ O, dit is zoo’n mooi woord; de taal, die onze moeders ons leerden. Gij, die buiten ’t Nederlandsch nog meerdere talen machtig zijt en die meent geen voor liefde voor uw eigen taal te bezitten, o, ge weet ’t niet, hoezeer ge u vergist. Als ge in ’t buitenland zijt en ge hoort weer eens uwe moedertaal, dan is dat voor u een heerlijke muziek en ge sluit daar in den vreemde vriendschap met personen, die anders niet bij j I JURANT l'WR SNEER EN «STREKEN. i a e 3 3

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1