r nieuws- ej jimmTBUD r a WOB SJEES EJ MSTKEEEJ. s na Üj JOS£PHIK£. 4» r Woensdag 29 Mei 1907. 62e Jaargang. 1 No. 43. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. i jaloersche Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. de voor et |r- 311 ij e a. in m in ie e de Bewerkt door AMO. HOOFDSTUK IX. 18). (Vervolg). In den morgen van den 4 October vernam ik van mijn moeder, dat mijnheer Garey van plan was den volgenden dag te verhuizen, ofschoon hij de huur voor het volle kwartaal reeds betaald had. Nu begreep ik, dat de band tusschen ons onherroepelijk verbroken was. Reeds eenige dagen lang was ik hem ontweken; ook kwam ik niet meer in zijn kamer, als hij niet thuis was, zoodat ik noch uit zijn houding noch uit eenig verrader lijk papier had kunnen bemerken hoe hij met mevrouw Sieveking stond. Het noodlot wilde, dat ik dien morgen de brieven van den postbode aannam, en onder de brie ven aan Victor was er een, waarvan het adres een da- meshand verried, terwijl de omslag de fraai versierde initialen J. S. vertoonde. Zonder te bedenken dat ik een strafbare handeling pleegde, verborg in dien brief in mijn zak, en zoodra de gelegenheid mij gunstig was, sloot ik me in mjjn kamer op, verscheurde den omslag en las den brief. Deze was werkelijk van mijn geluk kige medeminnares en stellig het antwoord op een tweeden brief van Victor. Zoodra ik de weinige regelen vluchtig gelezen had, kwam ik tot de overtuiging, dat Victor gevallen was in de netten van een verstandige coquette vrouw, die hem zeker niet spoedig zou los laten. Wel was haar brief in zulke voorzichtige bewoor dingen gesteld, dat ieder ander dan een jaloersche Schertsende had ik hem die ontnomen, onder be dreiging, dat ik hem zou dooden als hij me reden gaf om jaloersch te zijn. Lachende had hij me toen het wapen laten behouden en blijkbaar was hij nu geheel vergeten, dat ik het nog in mijn bezit had. Het was bijna geheel donker, toen ik op den Kon- stantijnheuvel aankwam. Op den weg, die daar langs loopt, ziet men weinig voorbijgangers. De dame, die daar langzaam heen en Weer wandelde, was dus ongetwijfeld mevrouw Sieveking. Ik had het voornemen gekoesterd recht op haar toe te treden en haar zonder vorm van proces neer te schieten, zoodra ik, door haar aan te spreken, mjj overtuigd had dat zij de rechte persoon was. Het was geen gebrek aan moed, dat mij terughield van de uitvoering van dit plan; veeleer zal het mede lijden geweest zijn, medelijden met haar jeugd, terwijl ze telkens langs mjj heen liep, zonder te weten dat haar leven in gevaar was. Zij was zoo dicht bij mij, dat ik zeer goed kon zien hoe weinig ze zich op haar gemak gevoelde, immers zeschrikte op bij elk gedruisch; en van blijde verwachting was ook niets bij haar te bespeuren. Uit medelijden talmde ik dus nog en hield mij ip het kreupelhout schuil. De gedachte was bij mjj opge komen het toeval of het noodlot over haar leven te laten beslissen. De proef, die ik nemen wilde, scheen mij zeer schoon bedacht toe. Ik zei tot mij zelveals zij Victor niet werkelijk lief heeft, zal het nuttelooze wachten haar spoedig vervelen. Wanneer zij echter met volharding blijft wachten, dan bewijst dit dat de koele toon van haar brief slechts berekend was op misleiding; dan verdient zij te sterven. Als zij nog vijfmaal hier voorbijkomt, is haar lot beslist. Ziedaar het besluit, dat ik nam. Met de revolver in de hand telde ik nu haar schreden. Wat in die oogenblikken van wachten in mijn gemoed is omgegaan, weet ik niet meer. Doch ik ge- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar plaatsruimte. Vier keeren was zij reeds voorbij gekomen; toen bleef zij staan, peinzend of zij nog langer zou wachten of niet. Zij deed daarop een paar schreden in de rich ting van de stad en bleef toen weer staan. Het noodlot wilde, dat zij besloot nog langer te wachten, nu kon niets haar meer redden. Toen zij dicht bij mij was, trad ik te voorschijn en vroeg met veranderde stem .Mevrouw Sieveking »Wat wenscht u van mij luidde haar wedervraag, doch zij was blijkbaar hevig verschrikt. Misschien heeft ze nog meer gezegd, daar weet ik echter niets meer van, want op dat oogenblik werd ik geheel overmeesterd door toorn en jaloerschheid. Ik trok de revolver uit den jaszak en drukte a bout portant af. Zij gaf een luiden gil, maar stortte niet neer, integendeel, zij ging op de vlucht. Ik schoot nogmaals op goed geluk in de duisternis, en zocht toen ook mijn heil in de vlucht. In de eerstvolgende minuten moet ik geheel werk tuigelijk zijn voortgesneld, want ik herkreeg mijn be zinning eerst, toen ik dicht bij de huizen kwam. Langs een grooten omweg was ik daar gekomen, ik had stel lig als een razende geloopen, want mijn hart dreigde te bersten en ik was geheel buiten adem. Al waren de vervolgers mij dicht op de hielen geweest, dan had ik toch moeten stilstaan om een weinig te bekomen. Doch niemand vervolgde mij en van de voorbijgangers nam niemand notitie van mjj. Nu eerste bemerkte ik, dat ik de revolver nog in de hand hield. Ik wilde hem weg werpen, doch ik bedacht mij en stak hem in den zak. Te huis bemerkte men van mijn terugkomst even weinig als van mijn heengaan. Ik kon ongestoord Victor’s kleeren uitdoen en op hun plaats bergen. Vervolgens zocht ik mijn eigen kamer op en ging te bed. Ik kon niet in slaap komen, maar van berouw of van eenige aandoening bespeurde ik niets. Ja, toen ik Victor ’s nachts hoorde thuis komen, gevoelde ik zelfvoldoening vriendschap, maar hier en daar uitte zij een verzuch ting over haar ongelukkig huwelijk en haar verlangen naar een hart, waarvan de gevoelens met de hare over eenstemden. Die woorden waren er dus wel op bere kend om indruk te maken. Ten slotte kwam nog de veelbeteekenende bekentenis, dat zij (ze wist zelf niet waarom) het kleine avontuur voor haar man verzwegen had, dat zij hem daarom nog niet in haar woning kon ontvangen; dat zij den oploopenden aard en de jaloersch heid van haar man vreesde en den moed miste hem nu nog te spreken over het ongeval, waarbij Victor haar het leven gered had. Met kloppend hart had zij daar om besloten hem een samenkomst op een veilige plaats toe te staan zij wees daartoe de plaats aan, die Victor zelf in zijn eersten brief genoemd had. Ik scheurde den brief in snippers en daarbij had ik een gevoel van tevredenheid, alsof ik mijn medeminna res zelve vernietigde. Ik wierp de snippers in de ka chel en terwijl ze verbrandden, kwam weer de gedachte in mij op »ik zal haar dooden.< Ik kan de verzekering geven, dat op dat zelfde oo genblik het plan voor het vermoorden van mevrouw Sieveking in zijn geheel voor mijn geest stond en dat ik over de uitvoering later geen minuut meer getwij feld heb.« Zeer uitvoerig schilderde Elisabeth Novorka op de volgende bladzijden haar gemoedstoestand gedurende den dag van den moord, doch Norman, die alleen naar feiten zocht, sloeg dit over. Verderop las hij »Ik wist, dat Victor ’s avonds in den schouwburg moest spelen; van deze omstandigheid maakte ik gebruik om mij te vermommen. Nadat ik mijn moeder bepraat had nog voor het invallen der duisternis naar bed te gaan, sloop ik in Victor’s kamer en nam uit zijn kleer kast, hetgeen ik noodig meende te hebben. Zijn ruime grijze overjas en zijn breedgeranden vilten hoed kwa men mij zeer geschikt voor; binnen weinige minuten Een feit van befeekenis voor onze stad mag genoemd worden, dat in de laatste jaren de bevolking zeer weinig is toegenomen. We hebben dit punt al eens aangeroerd, toen we onze stad met Rotterdam vergeleken en de vraag stelden: Zal Amsterdam werkelijk de hoofdstad, het centrum, het hart van Neder land blijven? Of zal Rotterdam (met Den Haag) het eens winnen in zielenaantal en be langrijkheid, zoodat het eigenlijke centrum des lands zich in de lijn RotterdamSchevenin- gen gaat bevinden? Nu kan het nog eenige jaren duren, voor dit geschiedt. Want al neemt de bevolking der Rottestad ook met soms meer dan 12,000 inwoners in één jaar toe (dus in één jaar komt de bevolking van Sneek er bij!), toch is Amster dam nog ongeveer 170 duizend inwoners vóór. Doch voeg hier bij, dat ook Den Haag zeer snel aangroeit, dan krijgt men daar een cen trum Rotterdam Schiedam - -Delft - Den HaagScheveningen, dat, vcor een klein land als het onze, zeer veel bewoners telt. Onze groote steden groeien wel wat heel hard. Vergelijk ze eens met België. Brussel en Amsterdam, dat gaat, Brussel, met zijn negen voorsteden, heeft bijna 50 duizend inwoners meer dan Amsterdam, maar de stad ligt ook in ’t midden van België, welk land anderhalf millioen inwoners meer bezit dan Nederland. Doch Antwerpen is heel wat minder bevolkt dan Rotterdam, terwijl het toch de haven van het zwaar bevolkte, zeer industriëele België is en terwijl de handel van Antwerpen nog ï^Abe- langrijker is dan die van onze Rotte-stad. Men zou verwachten, dat Antwerpen bijna zoo groot ware als Amsterdam. Bovendien wordt in België hoog tegen de Schelde-stad opge zien. Zoo is, in tijden van oorlog, niet het weelderige Brussel, maar het handeldrijvende Antwerpen het laatste bolwerk, dat verdedigd wordt. Nu is dit van België niet zoo dom gezien. Antwerpep is verbonden met alle deelen des lands en alle deelen des lands heb ben belang bij de groote haven aan Schelde, de poort van in- en uitgang hunne goederen. Van laatste bolwerk gesproken steeds is in ons land onze stad beschouwd als het cen trum. We hebben hier nooit de eigenlijke rijksregeering gehad, hier woonden ook nooit de vorsten, (nu ja, koning Lodewijk Napoleon heeft hier eventjes gewoond; doch in den kor ten tijd zijner regeering, slechts 4 jaren, heeft hij Den Haag, Utrecht en Amsterdam als residentieplaatsen gehad; als hij hier nog eenige jaren was gebleven bij de gratie zijns heer- zuchtigen broeders, dan was Leeuwarden ook nog wel eens aan de beurt gekomen, wie weet.) In den eigenlijken graventijd was Amster dam niet de hoofdstad van Holland. Meerdere steden in ons graafschap bloeiden reeds, toen Amsterdam nog stedelijke rechten moest krij gen en eerst, toen de 80-jarige oorlog begon, nam ook de tijd der Amsterdamsche hegemo nie een aanvang. Onze stad werd de erfge naam der handelsgrootheid van het machtige Antwerpen, dat vóór dien oorlog de rijkste en machtigste stad was van geheel Europa. De ondernemendste Antwerpenaren gingen zich, toen door den oorlog en de inname van de Schelde-stad door Parma, de Schelde voor de scheepvaart gesloten werd, in de Amstelstad vestigen, vooral nu Amsterdam sedert 1578 voor goed aan de Staatsche zijde gekomen was. En sedert is onze stad de voornaamste stad van Nederland gebleven. En gelijk Antwer pen het laatste Belgische bolwerk van verdediging is, zoo is Amsterdam dat voor Nederland. Eerst worden, als onze onafhan kelijkheid bedreigd wordt, de plaatsen verde digd, waar onze groote rivieren zich splitsen; daarna komt de Hollandsche waterlinie, die van Muiden en Naarden over Utrecht naar Go- rinchem loopt en als deze in ’s vijands han den is gevallen, dan is Amsterdam de laatste hoop des vaderlands. Overal is onze stad dan omringd door het water; alles in den omtrek is geïnundeerd en alleen de hoofdwegen steken boven de water vlakte uit. Doch die wegen zijn slecht ver trouwbaar voor den vijand, want in een wijden krans liggen overal de forten, die op alle kruis- en andere belangrijke punten de wegen en den omtrek bestrijken. Amsterdam is dus het laatste bolwerk des rijks en zal dat ook wel blijven. Stel eens, dat over enkele tientallen jaren de hegemonie des lands naar Rotterdam verplaatst wordt, dan is daarmede nog niet dadelijk de landsver dediging gewijzigd. We zullen er hier niet over spreken, of al dat kostelijke geld, dat jaar in jaar uit ook aan onze doode weer krachten besteed wordt, of dat, zooals velen meenen, weggeworpen geld is, maar ieder kan begrijpen, dat waar nu reeds tientallen van jaren gewerkt wordt aan het gereedma ken van ons laatste bolwerk, van de stelling Amsterdam, waar nu reeds zoovele tientallen van millioenen guldens uitgegeven zijn alleen voor de doode weerkrachten dezer stelling, dat zoo maar niet in een ommezientje alles onge daan wordt gemaakt. Want al zou het geld dadelijk voorhanden zijn, de tijd zou ontbre ken om van Rotterdam een stelling te maken, even krachtig als thans de onze is. Daar be hoort veel geld, jaren arbeids en heel wat genie bij. Zoo’n stelling wordt maar niet even in een ommezientje ontworpen en nog veel minder uitgevoerd. Dus, zoo als het nu is, de stellingAmster dam het laatste bolwerk, zoo zal het ook wel blijven. Er zullen bovendien nog wel ver scheidene vredesconferenties te ’s-Gravenhage gehouden moeten worden, eer er geen verde- digingswerken meer noodig zullen zijn. Het is voor onze stad jammer, dat de han- delsglorie van vorige eeuwen verdwenen is. Wel beteekent onze handel zeer veel, maar de scheepvaart is slechts een vierde deel (of nog minder) van die te Rotterdam. Het zou voor ons zijn om jaloersch van te worden. Doch laten we ons land gelukkig prijzen, dat het aan de Nieuwe Maas een haven bezit, die een van de zes belangrijkste van heel de aarde is. Rotterdam ligt nu eenmaal zeer geschikt, niet alleen voor Nederland maar vooral voor een uiterst belangrijk nijver- heidsgebied van Duitschland, dat veel grooter en aanzienlijker is dan geheel Nederland. Doch ook Amsterdam mag zich laten zien als zeehaven. Binnen een jaar is de laatste verbetering van het Noordzee-kanaal gereed en dan zullen alle schepen onze haven kunnen bezoeken. Ik zeg alle schepen. Misschien is dat al reeds niet waar meer. Er zijn reeds een paar zeekasteelen, die, met volle lading, meer diepgang vereischen dan ons Noordzee- kanaal aanbiedt; doch dat zijn er ook maar een paar en me dunkt eens zal die uitbreiding van de tonnenmaat der schepen wel eens moe ten eindigen. Het zijn niet alleen de Neder- landsche havens, die daar last van hebben. Neen, er zijn bijna geen havens ter wereld, of ze hebben er moeite, ze moeten er millioe nen guldens besteden om geschikt te zijn ot te blijven voor los- en laadplaats der tegenwoor dige zeekasteelen. Zooals de gemiddelde af metingen der groote schepen in de laatste 15 jaren zijn toegenomen, daar is ook geen voor beeld van en daar moet eens een eind aan komen. Men ziet ze nog druk aan ’t werk, de groote baggermachines, die zorgen moeten voor de gewenschte verbreeding en verdieping. Want niet alleen zal de diepte vermeerderd wor den, doch ook wordt gezorgd, dat die grootste diepte op een grooter deel van de breedte des kanaals wordt aangetroffen, zoodat de gróótste reuzenstoomers niet zoo angstvallig het mid den van het kanaal behoeven te houden. Verleden jaar is’t gebeurd, dat een groote boot met rijst uit Achter-Indiö eerst te IJmui- den een deel der lading moest lossen vóór ze naar Amsterdam kon opstoomen. Dat zal over een jaar niet meer noodig zijn. Thans zien we hier de vrachtbooten van de HollandAme- rika-lijn, de Sloterdijk, Soestdijk en Amsteldijk (niet te verwarren met de eigenlijke mailboo- ten dier maatschappij, die steeds te Rotter dam binnenkomen,) met meer dan 8 Meter diepgang binnenkomen, verleden week met 8,20 Meter. Doch over een jaar kan er nog best een metertje bij. Ook de lengte en breedte der booten levert nog geen bezwaar, want de groote Noordzee-sluizen te IJmuiden hebben ruimte voor schepen van 220 M. lengte. Voeg hierbij, dat de electrische verlichting van het geheele kanaal en van onze havens maakt, dat des nachts ongeveer even veilig als overdag van IJmuiden kan opgestoomd worden. Neen, over ons Noordzee-kanaal mogen we tevreden zijn en met genoegen zal zeker ieder Amsterdammer in een verborgen hoekje van het groote Rijksmuseum een eenvoudig krui- mjj stak, was Victor’s eigendom. schouwde als het werktuig van een hoogere macht. «lechts van dankbaarheid, vertrouwen en edele reine 1 oy ae geaacnte, aat mijn vijandin nu wei dood zou zyn die mij mijn levensgeluk ontstolen had. («SZoi volgt)- i 1 SNEEKt e COURANT 3T- itn on de

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1