NI1M8- la ADVERTESTIEBLAB ÏWK SJEER Ei HSTREkEi. De eerste proef. 62e Jaargang. Zaterdag 29 Juni 1907. Uo. 52. De groote landbouw. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. geregelden uitvoer kon plaats noi naar Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. geveer de den uitvoer. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Smit lachte. Och, ik heb op ’t oogenblik niets in die kamer te ma ken. Ik zal ze wel ’ns tegen ’t lijf loopen, denk ik. Waarom? Waarom zou je nu niet ’ns even naar beneden gaan Nu goed. Als jullie ’t zoo noodig vindt. En hij ging de trap af, naar ’t dameshol. Och, juffrouw Schot, zeide hij, nadat hij met een goeden morgen dames, binnen was getreden, zou ik een der akten even van u mogen hebben Daar is een kleine fout ingesloopen, die wilde ik De dames lachten. Zulke vergissingen begrepen zij wel. Was de nieuwe misschien die vergissing Juffrouw Schot gaf hem veelbeteekenend lachend de akte. Daar keek ’t pas aangekomen meisje op; haar blik ken ontmoetten die van Smit. En beiden schrokken een oogenblikje; ’t was hen of ze elkaar reeds kenden, elkaar reeds vroeger hadden ontmoet. Maar waar En toen hij met zijn akte naar boven ging, dwaalde ’t hem nog altijd door zijn hoofdwaar had hij toch dat meisje gezien Weet jij ook hoe dat nieuwelinge- tje heet? vroeg hij boven gekomen aan een zijner collega's. Neen, ik niet. Ada Willink, 18 en een halve zomer oud, riep een ander, die toonde beter op de hoogte te zijn. Ada Willink. Ze komt uit Wittenberg, viel Smit hem in de rede. Ja. Hoe weet je dat? vroeg de ander, teleurgesteld dat hij niet de eenige ingelichte was. Nou ik kom daar ook vandaan. We woonden in ’t zelfde huis. De kleine Ada Amerika. Het groote Amerika, viermaal zoo gsoot als Europa, terwijl er nog slechts één derde deel der bevolking van ons werelddeel woont, is in vele opzichten de voorraadschuur voor onze dichtbevolkte landen. Vooral in Noord-Amerika, in de Vereenigde Staten en Canada, groeit een verbazende massa graan. De schimmen der oude roodhuiden, de voorva deren van het nu bijna uitgestorven en toch zoo flinke ras, kunnen nu rondwaren over een zee van golvend graan, waar voorheen hunne onafzienbare jachtvelden waren. Dan heeft men in Noord-Amerika katoen. Tot vóór veertig jaren was dit werelddeel on- eenige producent van katoen voor Na den grooten slavenoorlog legden zich ook andere landen, zooals Egypte de productie van dit belangrijke Dies dag was de nieuwelinge voor het eerst op ’t bureau gekomen. Nou, wat zou d’r dat voor een zjjn had men zich afgevraagd, de dames van ’t kantoor even hard als de heeren collega’s en toen ze eenmaal haar entree had gemaakt, had ze ook dadelijk door haar bescheiden en beminnelijk optreden en door haar vriendelijk, fijnbe- sneden gezichtje aller harten gewonnen. De jonge dames hadden haar vriendelijk begroet; de heeren hadden een voor een in de kamer, waar zij zat, iets te zoeken gehad; deze had daar een boek laten liggen, gene weer wat anders en even dikwijls hadden de jonge dames tegen elkander gekucht. Zij begrepen wel, wie al dat bezoek gold. Zelfs de boekhouder, die toch een bezadigd en gehuwd man was, had plotseling iets uit die kamer noodig gehad. Ook op ’t bovenkantoor sprak men veel over de nieu welinge. Net meisje, hé die nieuwe. Ja, heel aardig. Ze schijnt nog niet veel bureaulucht te hebben ge proefd. Daar ziet ze d’r veel te fleurig voor uit. Ja, een frisch kindje. En hoe bevalt zij jou, Smit De aangesprokene ziet van zijn werk op. Ik Ik weet niet. Ik heb d’r nog niet gezien. Dan moet je toch ’ns even gaan kijken. Drommels aardig bekje. Verdraaid aardig. je bent een gelukskind hoor, ’t meisje is verdraaid niet leelijk. ’s Namiddags 5 uur. Het bureau wordt gesloten. De heeren en dames verlaten ’t kantoor, nemen af scheid, zooals altijd. De dikke boekhouder staat in den deurpost, den knop in zijn hand. Hij zegt allen goeden dag Dag meneer Rensler, adieu meneer Schokking; adieu juffrouw Hompel. Daar komt ook de nieuwelinge de gang door; ze buigt even voor den bezadigden deurbewaarder, knikt den anderen vriendelijk toe, gaat dan alleen haar weg, door kennersblikken nagespeurd. Een almachtig mooi meisje, hoor 1 is aller meening. Bij een zijstraat staat Smit. Hij heeft haar daar op staan wachten. Pardon juffrouw, zegt hij, zijn hoed afnemend. Mag ik mjj even aan u voorstellen; mijn naam is Smit. Han Smit. Han Smit, die uit Witten Ja. Dan kennen we elkaar, hé? En gezamenlijk loopen zij voort en halen wederzijdsche herinneringen op, die zich aan hen opdringen, telkens en telkens nieuwe. De boekhouder met de andere collega’s zien hen na. En de een na den ander zeggen zeDie vent heeft toch een kolossalen bof. Dagelijks gingen de twee hun weg naar huis samen, merkwaardig dikwijls ook die van huis naar het kan toor. En steeds genoten zij van elkanders bijzijn en van de herinneringen aan hun kinderjaren. Eens had hij weer ’s morgens op haar gewacht. en Indië, op artikel toe. Amerika levert rietsuiker én cacao en vleesch en koffie. Brazilië bijv, is het voornaamste koffieland der aarde, waarbij vergeleken de koffieopbrengst der andere landen, zooals Ne- derlandsch Indië, zeer gering is te noemen. Vleesch komt in overvloed uit Zuid- en Noord- Amerika en daar heeft men wol, gelijk in Au stralië. Wat vooral ook in den laatsten tijd een we- reldproduct voor den uitvoer geworden is, dat kan men de boter noemen. Werd reeds lang uit ons land zuivel naar Engeland uitgevoerd, thans is dit slechts een zeer klein deeltje van de groote hoeveelheid, die dit land noodig heeft. Van zeer hooge beteekenis blijft natuurlijk de boschbouw en het is maar gelukkig, dat vooral het ijzer in zoovele gevallen het hout vervangt, want vooral hier zou men anders met zorg -kunnen vragen: Wanneer brengt de aarde eens te weinig op? De groote vermeerdering van de bevolking der aarde en de openstelling van bijna alle landen voor het internationaal verkeer heeft de reu zenhandel noodig gemaakt, zooals we die thans aanschouwen. Met het toenemen der bevol king en der weelde en vooral ook met de buitengewone ontwikkeling der industrie zal die hande^zich nog steeds blijven uitbreiden. We stelden in dit opstel de onbestemde vraag: «Wanneer zal de aarde eens niet meer kunnen opbrengen dan het menschdom noo dig heeft?» Gelukkig behoeven we daar voor- loopig nog niet bevreesd voor te zijn. Vooral Afrika, Zuid-Amerika en Centraal- en West- Azië kunnen veel meer opleveren dan ze tot nu toe doen. bijv, in Zuid-Europa een driemaal hoogeren prijs voor het koren bedingen, dan men er in de Oostzeehavens voor betaalde. Doch wat was deze beweging klein in verge lijking van wat later volgde, toen uit een veel verder Oosten de kostbare producten werden aangebracht. Het was eerst een vreemde reis, die de specerijen van Indië maakten. Door de landen van West-Azië en zelfs door Rusland werden ze naar West- en Midden-Europa ge bracht en vooral de Italiaansche havensteden bloeiden daardoor. Toen later door de Portu- geezen de zeeweg naar Indië gevonden werd, was eerst Lissabon, later Nederland de stapel plaats voor de Oostersche producten. Zoo bleef de toestand tot in de laatste hon derd jaren, na de Fransche revolutie, de ge weldige uitbreiding van het menschelijk ge slacht een geheel anderen toestand schiep. Zoodat thans de geheele wereld één reuzenge- bied vormt, waarvan de verschillende deelen hunnqn overvloed gebruiken om andere ge deelten van het noodige te voorzien. Er is een ontzettend uitgebreide ruilhandel ontstaan, een handel, die in de laatste tientallen jaren zich op ongedacht snelle wijze uitbreidt. Ongedacht snel, want als men nagaat, hoe zich bijv, in ons land, in Engeland, Duitschland, België, de handel vermenigvuldigde, staat men gewoon weg verstomd van de cijfers; cijfers, waaraan met vroeger niet dorst denken. Nu is voor een belangrijk deel de industrie de oorzaak van die geduchte handelsbeweging, doch het verzenden der landbouwproducten is van de grootste beteekenis. Men moet zich verbazen over den tegenwoordigen omvang der wereld handel. In Europa woont thans een geweldige men- schenmassa, evenals in Oost-Azië en Indië. Doch terwijl de andere bevolkingscentra zich zelf kunnen voeden, moet West- en Midden- Europa de hulp vragen van andere landen. Men kan ’t thans niet meer met een enkel korenschuurtje doen. Neen, behalve in het groote Rusland en Roemenië, wordt ook in Noord-Amerika een verbazende massa graan verbouwd. De toestand is zoo geheel anders geworden dan voorheen. In de landen van ’t dichtst be volkte deel van Europa maakt de duurte van den grond reeds, dat men bijna geen graan meer met voordeel kan verbouwen. Door dien duurderen bodem kan ’t niet concurreeren tegen het koren uit Amerika, Rusland en Roe menië, vooral ook, omdat de scheepsvrachten Reeds in oude tijden had men korenschu ren, had men landen of provinciën, waar zoo veel koren werd verbouwd, dat van den over vloed een hebben. Zoo was in den tijd der opbloei van het Romeinsche rijk eerst Cicilië, later Egypte de korenschuur van Rome. Van uit die landen werd de groote hoofdstad der toenmaals be kende wereld voorzien van het hoofdvoedsel; er woonden in de Eeuwige stad langzamer hand van éen tot twee millioen menschen en dezen het noodige levensonderhoud te verschaf fen, was destijds geen geringe zaak. In later tijd, toen de Europeesche wereld eenigszins bekomen was van de geweldige schokken, die de groote volksverhuizing ten gevolge had, waardoor het West-Romeinsche rijk werd vernietigd en zich op de puinhoopen daarvan hoofdzakelijk Germaansche rijken vormden, begonnen al spoedig de landen aan de Oostzee zich op den korenbouw toe te leg gen, zoodat van het surplus naar andere lan den kon verkocht worden. Men leest in de oude kronieken, dat reeds vroeg de schepen van Stavoren naar het Oosten voeren, om van daar het kostelijke graan te halen en in de twaalfde en dertiende eeuw bereikte daardoor de bloei van deze oudste Friesche stad haren hoogsten trap. Doch vooral in later eeuwen, toen Stavoren reeds vervallen was, begon in onze Hollandsche steden een groote scheepvaart tot bloei te ko men. De haring vormde als ’t ware den grond; duizenden tonnen van het kostelijk zeebanket werden in de Hollandsche en Zeeuwsche vis- schershavens voor den uitvoer gereed gemaakt en de schepen, die hiervoor zorgden, haalden eerst zout uit Zuid-Europa ter aanvulling van wat de talrijke eigen zoutziederijen uit zeewa ter wisten te bereiden. Al spoedig werden ook de zuidvruchten uit Zuid-Europa gehaald en het koren uit de landen aan de Oostzee. Er ontstond een hoogst belangrijke ruilhandel en de Nederlandsche schepen zorgden daar voor; zij brachten naar de Oostzee, (om slechts de hoofdrichting aan te duiden,) haring en de zuidvruchten en voerden met den haring groote massa’s kostbaar graan naar het Zuiden. Dit legde den grondslag voor onze toekom stige grootheid, De Nederlanders werden de vrachtschippers van Europa en er werd veel geld mede verdiend; gemakkelijk kon men zoo uiterst laag zijn geworden. Men moet zich daarom in deze streken meer op speciale pro ducten toeleggen. Hoe lang zal het doorgaan met een aanwas der bevolking, zooals die in den laatsten tijd opgemerkt wordt? Een aanwas, waardoor zich de toestand der wereld zoo geheel wijzigde! Want voor al die meerdere menschen moet het noodige gevonden worden en de behoef ten zijn er intusschen ook niet geringer op geworden; de weelde is veel grooter dan voor enkele tientallen jaren en daardoor is de be hoefte op tweevoudige wijze groeiende. Men zou zich haast beginnen af te vragen: Wan neer zal de grens bereikt zijn? Wanneer zal de aarde niet meer in staat zijn meer men schen te voeden? Men moet er niet licht over denken, als men weet, dat de bevolking van landen als Duitschland, Nederland, Belgie en Engeland in één eeuw tijds ongeveer verdrie voudigd is. Als dat nog eens een eeuw zoo gaat en dan nog eens! Ja, we weten het, de aarde is groot en er zijn nog reusachtige gebieden, die veel meer kunnen opleveren dan nu het geval is, maar de ongekende aanwas des menschdoms geeft toch recht tot vragen als we zooeven stelden. Laten we thans in vogelvlucht overzien, wat er zooal groeit om al die menschen te voeden. In Indië, China en Japan, waar te zamen bijna de helft van het geheele menschdom woont, redt men zich zelf. Daar is rijst het voedsel. De grond is er zoo vruchtbaar, dat zelfs nog zeer veel kan uitgevoerd worden. Hoofdza kelijk in Achter-Indië verbouwt men meer rijst dan voor de eigen behoeften noodig is. Bo vendien groeien er specerijen en andere ge wassen, die ook gedeeltelijk worden uitge voerd. De belangrijkste deelen van de hier genoem de landen kunnen thans haast niet meer op brengen dan voor eigen behoefte noodig is. Java, Voor-Indië, Japan en de achttien provin ciën van het eigenlijke oude China zijn reeds zoo dicht bevolkt. Doch nog steeds vormen thee, specerijen, koffie, katoen, zeer voorname uitvoerartikelen In het groote Russische rijk groeit graan in overvloed, maar de bevolking is er nog niet zoo talrijk, zoodat er een belangrijk surplus aan koren is. Bovendien kan de Russische boer, als hij zich op verbetering van zijn wijze van bouwen toelegt, nog veel meer graan op leveren dan nu het geval is. Nog grooter is echter de korenrijkdom van vanavond mee naar de opera gaat. Ik heb twee kaarten. Zou dat gaan, Han Maar Ada, we zijn toch twee oude bekenden, zou ik denken. Ja, dat welMaar Goed ik kom. Waar zullen we elkaar dan vinden In de kleedkamer, om halfacht, goed Goed. O, wat heerlijk, Han En ’t was ook heerlijk, niet minder voor hem dien avond, naast dat lieve meisje te zitten, haar van vreugde stralend gezicht te zien en haar blijdschap, die haar ig eens zoo mooi maakte. En toen de opera uit was, had zij het betreurd, dat ze weer weg moesten. Ik had dag en nacht zoo willen zitten, Han, en toe kijken en luisteren. Ik dank je wel, dat je me dat pleizier gedaan hebt, ’t Was heerlijk, heerlijk In de kleedkamer hielp hij haar met haar mantel. En nu P vroeg hij. Nu gaan we naar huis. Neen, dat nog niet. Eerst moeten we nog wat sou- peeren Neen Han, alsjeblieft niet. Met mij ook niet Neen, neen, neen. Ik eet thuis mijn avondbroodje. Nu, goed dan. En beiden wandelden arm in arm, zwijgend haar huis. Daar nam hij afscheid. Goeden nachtklonk het uit haar lieven mond. Goeden nacht En toen zij de deur achter zich had dicht gedaan, was het hem, alsof ze ’t geluk voor hem had wegge sloten. Qg in COURANT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1