W edergevonden. 9 I Wil SIEE EJ MSTHEkEl MEOWS- EJ IHIEUTEJTIEIILJII l r 1 62e Jaargang. Woensdag 10 Juli 1607. 1 No. 55. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ‘5 zal je Henri morgen ernstig kunnen afwachten Henri ik wil hem niet zien. Die marteling is al te zwaar. Hij, die zoo trotsch op me was, wat moet hij nu wel denken Kind, hoe belaster je Henri met die slechte gedach ten, zegt Jo op een toon van zacht verwijt. De arme jongen beeft de laatste weken zoo ontzettend geleden. Ja, bij is de beste, edelste Maar zeg eens Jo, weet hij, dat ikHet arme kind kan het woord nog niet uitspreken. Dat ik er niet zoo uitzie als de laatste maal, toen hij me zag voegt zij er zacht bij. Hij weet alles, Lilly, en hij houdt nog evenveel van je, ja nog meer dan vroeger. Lilly heft het gelaat op. Ik zal moedig zijn, zegt zij en een onbeschrijfelijke weemoedige glimlach verheldert voor een oogenblik haar gezichtje. Zeg, Jo, wil jij Henri ontvangen en hem op alles voorbereiden Zeker, beste. Alles zal beter gaan dan je denkt. De lieve Jo ziet zelf op tegen den dag van morgen, ter wille barer vriendin. Haar eigen, lief, blozend ge zichtje vormt zulk een schril contrast met het door diepe putten ontsierde, opgezette gelaat van Lilly. Ziezoo, zegt zij, en nu vanavond vroeg naar bed. Ik moet me weer eens als verpleegster laten gelden. Lilly gehoorzaamt werktuigelijk. Als een vermoeid kind laat zij zich naar bed brengen. Arm kind, zegt Jo bij zichzelve. Ja misschien ware de dood minder wreed geweest. Waarom moest juist Lilly het slachtoffer worden van die vreeselijke ziekte En nog wacht haar het ergste. O, was de dag van morgen*maar voorbij 1 Hoevelen hebben dat met u gewenscht, Jo, en toch brak die dag aan en met hem nieuw lijden. ADVEBTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2*/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Lilly is ingeslapen en Jo is alleen. Nu behoeft zij zich geen geweld meer aan te doen. Het jonge ge zichtje ziet er zoo afgetobd uit. Hare lieve oogen, die, als zij lacht, aan een zonnestraal doen denken, heb ben nu die uitdrukking van melancholieke tevredenheid, zooals men vaak ziet bij menschen, die veel geleden hebben, doch in wier ziel het lijden geen bitterheid, enkel berusting gekweekt heeft. Zij is moe naar lichaam en ziel. En geen wonder Zes weken lang heeft zij Lilly verpleegd een zware verpleging. Vooral de laatste weken hebben haar aan gegrepen. Dat leven, dat zij als het ware aan den dood moest ontworstelen en dat niet wenschte te leven. En weer kwam diezelfde vraag in Jo’s ziel opWas dit leven met zijn strijd en teleurstellingen wel waard geleefd te worden Hoe had het Lilly toegelachen, haar de schoonste onder de schoonen En wat heeft het haar gebracht Zij kan het niet ontkennen; ze ziet op tegen den dag van morgen. Henri heeft Lilly lief, daaraan twijfelt zij nietmaar zal zijne liefde sterk genoeg wezen om den slag, die hem wacht, te dragen En Jo’s gedach ten gaan terug naar éénen, die met de duurste eeden gezworen had een meisje lief te hebben. En wat werd er van die liefde in de ure der beproeving Maar neen, zij wil niet aan het verleden denken, ter wijl het tegenwoordige al hare geestkracht eischt. Haar eigen leed dringt op den achtergrond bij het groote verdriet harer vriendin. Lilly wordt wakker na een tamelijk rustigen nacht. Zij heeft gedroomd van haren Henri; een heerlijken droom. Zij was als vroegerhet schoonste meisje van Voor bijna twee weken is het tweede der drie nieuwe mailschepen der maatschappij Nederland voor de eerste reize naar Indië vertrokken. De >Vondel« is het; een zuster schip van de »Rembrandt<, die verleden jaar zooveel moeite had om uit het Oosterdok te ko men, en van de >Grotius«, die te Rotterdam gebouwd werd en die nu ongeveer geheel af gewerkt is. Als de »Grotius« ook nog in de vaart is, kan de geheele reis naar Indië door de ^Nederland* geregeld één dag verkort worden. Alleen een enkele der beurtschepen zal dan nog een dag langer er over moeten doen. Het is toch altijd een treffend gezicht, zoo’n steamer af te zien varen. Geregeld om de veertien dagen herhaalt zich hetzelfde too- neel, (de andere Zaterdagen vaart de Rotter - damsche Lloyd,) en toch blijft het opmerkens waard. Om half één uur vertrekt de boot, maar reeds uren te voren is er een aparte drukte. Zag men op de vorige dagen de gewone beweging van laden en lossen, op den dag van vertrek is de beweging anders. Het laden van de gewone vrachtgoederen is atgeloopen, alleen de laatste partijen moeten nog ingenomen worden. Maar dan komen de passagiersgoederen en de laatste voorzie ningen voor voeding en laving en verdere be hoeften der passagiers en bemanning. En daar wordt te Amsterdam voor gezorgd. Wel ligt de boot ook nog te Southampton, te Ge nua en te Port-Saïd aan, maar hier wordt de victualie ingenomen. Zoo langzamerhand ziet men meer beweging aan den kop der Handelskade. De .bootwer kers gaan vlijtig door met laden, maar van de scheepsbemanning wippen er telkens nog eens een paar van boord om nog een laatste »glaasje op de valreep* te koopen. Die bemanning ziet er nog al verscheiden uit. Zijn de officieren en een groot deel der bemanning blanken, onder het stokers-, kolen- tremmers- en bedienden-personeel zijn meer dere Javanen en zelfs Chineezen, de laatsten nog altijd gemakkelijk te herkennen aan hunne staarten. In den loop der morgen komen ook rijtui gen aanrollen, terwijl vrachtwagens de laatste passagiersgoederen bezorgen. Die rijtuigen brengen de passagiers, welke men in klassen en weer op het hooge promenadedek. Hier en daar ziet men luitjes van het machine-perso neel door de ronde kijkgaten heengluren. Maar ’t drukst is ’t op ’t voordek, waar zich de aanstaande Indische helden bevinden. Ze zijn druk aan ’t praten onder elkaar of met menschen op de kade. Deze heeft er z’n liefje van de vorige dagen, die zeker wel spoe dig een ander cavalier zal opdoen. Maar ’t afscheid was tot den vorigen avond zeer roe rend en heel wat betuigingen van eeuwige trouw werden door lustige dronken bezegeld. Doch daar zijn ook anderen. Ge ziet ook minder vroolijke of onverschillige gezichten. Daar zijn moeders, die voor ’t laatst hun zoon willen zien, hun zoon, die »niet wou< en die ten slotte maar geteekend heeft naar Indië. En terwijl die zoon onbezorgde, onverschillige vroolijkheid laat bemerken, worden in die ouderharten, eenzaam zich bewegende tusschen het drukke gedoe, tranen van innig leed ge schreid; vaak kunnen ze zelfs niet ingehou den worden tot het oogenblik van vertrek. Maar die zoon bevindt zich onder de zijnen en schijnt onbekommerd en hij zingt luide mede de soldaten- en matrozen-liederen, die aangeheven worden. Bij het vertrek van een nieuwe boot is gewoon lijk een muziekcorps aan boord, dat de reis tot ijmuiden medemaakt en nu en dan z’n op wekkende tonen doet hooren. En eindelijk is ’t half een. Dikker worden de rookpluimen, die uit den grooten schoor steen opstijgen, drukker wordt ’t op de kade en aan boord van al het menschenbeweeg. Juist om half een zet de colossus zich in be weging. Ge wuif met handen en zakdoeken, honderden groeten worden nog voor ’t laatst gewisseld en echt onverschillig, echt zeemans- achtig klinken de liederen op het voordek. Wie weet voor hoevelen dit afscheid een laatste af scheid zal zijn? Langzaam verwijdert zich de boot en ook de menschen op de kade, die nog zoo lang mogelijk meeloopen, verspreiden zich. En dan begint voor de menschen aan boord het echte zeeleven. Ja, het blijft altijd een treffend gezicht, de afreize van zoo’n mailboot. Onder de eerste- klasse-reizigers zijn misschien nabobs uit de Deliwereld, aandeelhouders en directeurs van tabaks-, petroleum- of mijnondernemingen, die weder schatten zullen verdienen. Ambtenaren, die reeds zoo- en zooveel dienstjaren achter den rug hebben en over enkele jaren met een flink pensioen repatriëeren. Jeugdige personen, die voor ’t eerst naar ’t verre land gaan, en die van ’t leven daar, zoo geheel verschillend met het onze, nog totaal geen ondervinding hebben. Doch let niet het minst op dat voordek. Daar vindt ge misschien ook een heel gezel schap Javaantjes, allen betrekkelijk klein van gestalte, vooral de vrouwtjes en meisjes. Eenige dagen geleden zijn ze met een boot der West-indische mail uit Suriname gekomen, waar ze volgens contract een heelen tijd ge werkt hebben. Vol vreugde en hoop gaan ze terug naar het geboorteland; uit het warme Westen maken zede lange reis over het kille, natte Noorden naar het land der zonne, dat voor hen het schoonste land ter wereld is. Vol vreugde, omdat ze weer uit den vreemde te- rugkeeren naar het dorp hunner geboorte, waar ze zoo lang woonden en werkten, waar ze hunne oude vrienden terug zullen vinden. Vol vreugde en hoop, want er is geld overver diend en met dat geld, voor hen een heele rijk dom, is op Java veel te beginnen. Ziet ook naar die soldaten, die Oostgan- gers. Trek uw neus op voor die onverschilli gen. waarvan de meesten gaan, omdat ze ner gens anders voor deugden. Beleidvol aange voerd trekken zij aanstonds den Indischen vij and tegemoet en als ge over eenige maanden leest van stamboeknummer zoo- en zooveel, die ’t eerst in de vijandelijke benting sprong, dan is dat misschien een der jongens, die hier nu zoo onverschillig liggen. Misschien zijt ge over een of meer jaren tegenwoordig bij een hoogst gewichtige plechtigheid in een on zer garnizoensplaatsen, waar de hooge en zoo vurig begeerde belooning voor «Moed, beleid en trouw» wordt uitgereikt. Die nieuwe, ge bruinde ridder, wiens heldendaden ge in de dagbladen laast, is een der jongens, die ge daar op het voordek ziet. Of gij ziet in uw courant, dat bij een verraderlijken overval aan onze zijde gesneuveld zijnen gewond de stam- boeknummers die en die. Nu liggen ze en hangen ze onverschillig op de boot, niet weten de dat ze in het verre Insulinde hun bloed zullen vergieten voor de glorie van Nederland. Doch we nemen afscheid van de Vondel» en begeven ons in het drukke stadsbeweeg, dat rusteloos voortduurt. Vreeselijk ontwaken! De wreede spiegel zegt het haar maar al te duidelijk, dat het slechts een droom was. Goed geslapen, Lilly? vraagt Jo’s sympathieke stem. Ja, dank je; ik heb zoo heerlijk gedroomd. Henri had me nog even lief. Maar droomen moet men im mers altijd verkeerd uitleggen? Kom, Lilly, weer nu die zwaarmoedige gedachten eens uit je hoofd en zet je beste beentje voor. Je moet met een vroolijk gezicht voor Henri verschijnen. Dan neemt zij den arm harer vriendin en gaan zij naar de ontbijtkamer. David en Jonathan, zegt glimlachend Lilly’s vader, als de beide meisjes gearmd de eetzaal binnentreden. Nu, je hebt eer van je patient, zuster Jo, vervolgt de oude heer, met een dankbaren blik. Lilly begint er werkelijk al wat beter uit te zien. Een weemoedige blik uit Lilly’s donkere oogen doet hem naar een ander onderwerp van gesprek zoeken. Maar kind, zegt Lilly’s stiefmoeder, hoe krijg je het nu in je hoofd een witte japon aan te doen? Het is Henri’s lievelingskleur, mama, en Jo heeft het me zelf aangeraden. Nu, dan is het mij natuurlijk goed, zegt mevrouw Vreede spijtig. Het gesprek vlot niet best. Als het ontbijt geëin digd is, gaan de meisjes samen den tuin in. O, Jo, ik wou dat de dag al voorbij was. Die onze kerheid is verschrikkelijk. De arme Jo heeft een zware taak en het kost haar veel om, tegen eigen meening in, Lilly moed in te spreken. Eindelijk, daar slaat de klok drie uur. Er wordt zou kunnen verdeelen. Men herkent terstond de Indische oud-gasten; menschen, die voor de zooveelste maal naar den Oost gaan. Gewoonlijk zijn er bij die oud-gasten echte Sinjoe’s, half-Indiërs, te herkennen aan hunne aparte kleur en gelaatsuitdrukking. Als er kinderen bij zijn, kan men ook baboe’s, In dische dienstboden of kindermeiden vinden, die met al hare zorgen de familie bedienen. Ook zijn er onder de passagiers, die voor ’t eerst naar Indië gaan en voor wie de reis dus al het vreemde heeft, wat het leven aan boord van een mailsteamer, met het vooruit zicht op een geheel vreemde levenspositie meebrengt. Deze menschen zijn drukker, ge jaagder dan de eerstgenoemde soort passa giers. Tegenwoordig is er nog een ander soort, ook eerste-klasse-passagiers, maar die bij de andere niet te vergelijken zijn. Het zijn de pleizierreizigers, die tot Southampton of Genua meegaan en dan terugkeeren. Zoo’n reisje over Genua kost ongeveer honderd gulden, daaronder begrepen de terugreis over land en geregeld wordt er tegenwoordig gebruik van gemaakt, ten minste des zomers. Deze reizi gers hebben natuurlijk niet zooveel omslag te maken als de werkelijke Indië-gangers; ze gaan slechts voor eenige dagen, tien dagen, mee, hebben dus weinig bagage mee te nemen en ze gaan voor pleizier, terwijl de anderen den ernst des levens tegemoet gaan. Gewoonlijk is er ook een afdeeling soldaten of matrozen aan boord. Reeds vroeg worden ze naar het schip geleid, dan zijn ze er maar voor vast. Anders mocht het afscheid nemen, dat nu den vorigen avond en nacht geschiedde, eens te druk worden, dan mochten er eens te veel heildronken gegeven en genomen wor den en - een enkele mocht eens verzuimen tijdig aan boord te zijn. Eindelijk nadert het uur van vertrek. De electrische en stoomkranen zeulen de laatste vrachtjes naar binnen en de laatste rijtuigen komen aangerold. De naaste familieleden der vertrekkenden nemen aan boord afscheid en gaan aan wal. Op het voorschip wordt het levendig en ook op de kade. De matrozen van ’t schip staan gereed om de laatste verbin dingen met den wal los te maken; ieder staat op z’n post en wacht de commando’s der offi cieren; de eerste-klasse-reizigers loopen heen O, waarom mocht ik toch niet sterven Met het blonde kopje in het canapékussen gedrukt, ligt ze daar een beeld der wanhoop. Foei Lilly, je weet wel, dat je zonde doet, dat te wenschen. Wat zou je lieve vader zonder zijn Lilly beginnen En ik zelf, je Jo Als je eens wist wat ik tijdens je ziekte heb uitgestaan. Lilly heft haar blond kopje op en dan, in eene harts- tochtelijke opwelling van teederheid, slaat ze beide armen om den hals harer vriendin. Ja, jij bent de trouwste, liefste Jo, die er op de gansche wereld te vinden is. Als ik jou niet meer had! Maar Lilly, je spreekt of alles op de wereld je ont nomen is En is dat dan niet zoo Denk je eens in mijne plaats. Ik, het mooiste meisje van het heele dorp, en ik was zoo trotsch op mijn schoonheid en nu een monster. En voordat Jo het verhinderen kan, staat zij voor den spiegel en beschouwt met afgrijzen haar door de pokken zoo vreeselijk geschonden gezichtje. O, was ik maar weggenomenHet zou minder wreed zijn geweest dan dit lijden. En morgen Zij kan niet meer. Snikkend valt zij op de sofa. Jo’s lieve oogen staan vol tranen. Zij heeft Lilly zoo lief en zou haar zoo gaarne troosten. Maar wat kan ze hier voor troost geven Mijne arme Lilly, wind je toch zoo niet op. Hoe an i URANT. 5NEEKE

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1