MEIIWS- ES IDÏEfflJTBLAD
8
W«R SSEEE El MWE1.
s
Als de kinderen.
62e Jaargang.
No. 63.
Woensdag 7 Augustus 1607.
De Vioolspeler.
t
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
r
4=
SBW
)-
--
t
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Vrij bewerkt door AM0.
Wanneer wij menachen van ervaring en levenswijs
heid eens stil staan op den weg, een blik achterwaarts
richten naar het verleden dat voorbij is, dan rust onwil
lekeurig en meestal met welgevallen het oog op het
begin van de baan, waarop wij nu reeds een geheel
eind gevorderd zijn. Wij denken ons in de jaren, dat
wjj nog kinderen waren.
Toen ik een kind was! Het is of het reeds lang
geleden is. Niet alleen voor de ouden van dagen,
maar ook voor hen, die nog niet eens op ’s levens-
hoogtepunt zijn gekomen.
Het is voor ons een afgesloten tijdperk, zoo verschil
lend van het tegenwoordige en er is voor ons een ze
ker genot in, nu, nu wij menschen zijn geworden, def
tige menschen misschien, ernstige menschen naar ik
hoop, eens terug te denken aan de jaren onzer kinds
heid.
HOOFDSTUK III.
7). (Vervolg.)
»Dat doet het stellig, mijnheer, maar hij heeft ook
goede bedienden gehad. Hij is geen man, die met
half gedaan werk tevreden is. Ik heb zijn secretaris
eens hooren zeggen, dat hij liever door een vuur zou
gaan dan onder de oogen van mylord te komen, wan
neer hij uit zijn humeur was.«
«Werkelijk vroeg mr. Howard, die het aandringen
van juffrouw Jenner niet goed begreep.
»Ik hoop daarom, dat u er niet boos om is, mijnheer,
maar toen ik zag, hoe u aarzelde, dacht ik u neemt
me niet kwalijk, mijnheer maar toen dacht ik, dat u
misschien wat bevreesd was voor een lord, omdat u
niet gewoon is met zulke heeren om te gaan.«
Ken harteljjke glimlach speelde op het ernstige ge
laat van den geestelijke, toen hij antwoordde»Neen
goede vrouw, neen, dan vergist ge u. Ik ben niet bang
voor een lord.«
•Wil u dan komen, mijnheer
»Ja, ik zal komen op het uur, dat gij vooruit bepaalt.»
En toen voegde hij er bij, op een toon, alsof hem plot
seling die vraag inviel»De wereldsche zaken van
mylord zijn zeker reeds goed geregeld, niet waar
•O ja, mijnheer. U zou er verbaasd over zijn, alsu
wist, hoe goed alles is vastgesteld. Zijn hoofd is zoo
helder alsmaar mogelijk is. Mr. Gale, de advocaat, zei gis-
wendde lord Asherton het hoofd een weinig om en
groette den geestelijke met een knikjedaarop legde
hjj het hoofd weer neder, met een uitdrukking van
volmaakte onverschilligheid op het gelaat.
Mr. Howard stelde daarop de gebruikelijke vragen
omtrent de geloofsbelijdenis en de liefde tot den
evennaaste. Deze werden door mylord met een hoofd
knikje en een handgebaar beantwoord, alsof het vanzelf
sprak, dat dit in orde was.
Er volgde een oogenblik stilte, en toen gehoor
zamende aan eene plotselinge opwelling, waaraan hij
niet kon weerstaan keerde de geestelijke zich naar
lord Asherton, keek hem recht in het gelaat en sprak
langzaam en plechtig»Richard Graven, ik vraag u
in den naam van God, Wiens tegenwoordigheid wjj
hebben ingeroepen en voor Wiens rechterstoel gij
weldra zult verschijnen, is uw geweten niet bezwaard
door eehig onrecht, dat ge in den loop van uw leven
uw evennaaste hebt aangedaan Mocht gij u schul
dig gevoelen, hebt ge dan oprecht berouw daarover,
en zijt gij bereid om dat onrecht zooveel mogelijk te
herstellen,’ voordat gij voor den rechterstoel van uw
Schepper verantwoording van uw leven hebt af te
leggen
De onverschillige trek was nu uit het gelaat van
lord Asherton verdwenen. Hij richtte zich snel op
in zittende houding, keek den geestelijke aan met
scherpe, doorborende blikken, alsof hij wilde onder
zoeken, of hij met die vraag iets persoonlijks bedoeld
had.
Na den geestelijke zoo eenige oogenblikken aange
staard te hebben, scheen de zieke tevreden gesteld.
Hij hield de vraag nu voor iets algemeens, misschien
wel tot de gebruiken behoorendedaarop schudde hij
het hoofd en beduidde met de hand, dat de heilige
handeling nu moest voortgaan.
Toen deze was afgeloopen, stak lord Asherton den
geestelijke de hand toe, dankte hem voor zijne diensten
en wenschte hem veel goeds in zijne bediening te
Asherton.
•Ik ben mijn vriend, den kanselier, werkelijk dank
verschuldigd, omdat hjj u hier heeft aanbevolen, mr.
Howard,* zeide de lord bij het afscheid. »Ik twijfel
niet of gij zult een zegen zijn voor uwe gemeente.
Nogmaals mijn oprechten dank.»
•Jenner,vroeg lord Asherton, toen de huishoudster
zijn kussens terecht schikte en de dekens goed legde,
wanneer zal mr. Graven hier zijn?»
•Dat zal wel na middernacht worden, mylord. De
postkoets komt gewoonlijk niet voor half-elf aan de
pleisterplaats van de Tel-ford-herberg.«
•GoedLaat Gale onmiddellijk bij mij komen.
Zend allen weg uit de zijkamer, sluit de deur aan de
binnenzijde en laat ons dan alleen.*
Mr. Gale verscheen na enkele seconden. Tot zijne
verwondering werd hij begroet met de vraag
•Hebt ge een klerk bij u, Gale?«
Wel zeker, mylord,* antwoordde mr. Gale verwon
derd. Ik heb Sincof meegebracht; hij is nu beneden
en bewaakt de documenten.*
•Goed, laat hij zich gereed houden.
Wilt ge wel zoo goed zijn, uit dat ebbenhouten kabi
net het testament te voorschijn te halen, dat ge eenigen
tijd geleden voor mij hebt opgesteld? Ge zult daar
alles vinden, wat noodig is om een ander te maken.
Leg alles maar hier op tafel. Hier hebt ge den sleutel.*
Zoodra de advocaat aan het verzoek had voldaan,
wenschte de graaf, dat hij dicht bij het bed zou komen
zitten en vroeg toen
•Acht gij mij in het volle bezit van mijne zinnen en
De vaandeldrager plaatste zich vóór den
troep, Wolters’ muziekcorps speelde het •Wil
helmus*, terwijl de troep met gepresenteerd
geweerde laatste hulde bracht.
Toen sprak overste Schmitz zijn krijgshaftige
mannen toe, de muziek gaf weer ’t oude Wil
helmus, een laatste inspectie volgde en toen
ging 't naar ’t Stedelijk Museum, de grafstede
van het vaandel.
Nadat nogmaals gesproken was door den
commandant en het vaandel door een deputa
tie in het Museum gebracht was, werd de
schutterij, compagniesgewijze door de officieren
ontbonden. De schutters rukten nu voor
goed in.
Woensdag gaf de schutterijmuziek een af
scheidsconcert in den bekenden tuin van
Schinkelhaven, Het zou een schitterend vaar
wel worden en een prachtige illuminatie was
voorbereid; men rekende op zeer vele hon
derden bezoekers, maar - men rekende niet
op den regen, die het niet zoo aanlokke
lijk maakte om heelemaal naar Schinkelhaven
te gaan en die de illuminatie in het water
deed vallen, of liever andersom, die het water
in de illuminatie liet vallen.
Het was erg jammer. Men zou het batig
saldo bestemmen voor de leden van het mu
ziekcorps.
Neen, dan ging t beter in ’t welbekende
Flora, in de Amstelstraat. De directeur van
deze zaak had mooie biografische opnamen
gemaakt van het bezorgen van het vaandel
der schutterij en dit nummer vindt tot nu toe
steeds veel bijval.
teren nog dat mylord zijn zaken nog even flink en met
evenveel belangstelling behandelde als ooit te voren.*
•Ah zoo De zaken, die hij weldra voor eeuwig zal
moeten vaarwel zeggen, behandelt hjj met de grootste
belangstelling. De toebereidselen voor zijn ondergang
naar de wereld hiernamaals worden geheel verwaarloosd
en ten laatste nog met tegenzin haastig afgedaan. Ik
kan moeilijk gelooven, dat uw meester zoo verstandig
zijn belangen heeft behartigd, als gij schijnt te mee
nen, juffrouw.*
•Ach, mijnheer, zeg dat niet! Zeg toch niet, dat
het te laat is.«
•God beware mij, dat ik ooit zou zeggen dat het te
laat is. Ik zal komen op het uur, dat gij mij nu wel
zult willen opgeven, niet waar
HOOFDSTUK IV.
•Kan hij niet terugkomen vroeg de zieke.
•Neen, werkelijk niet, mylord.*
Voordat er nog tijd was om verdere tegenwerpingen
te maken, trad mr. Howard de kamer binnen met twee
of drie van de voornaamste dienstboden, die met mylord
het sacrament zouden ontvangen.
Mr. Howard zag bij den eersten oogopslag dat de
hand des doods den graaf reeds had aangeraaktook
bespeurde hij onmiddellijk de familiegelijkenis van
dat gelaat met de aangezichten der Craven’s die hij
bij de vele borstbeelden en koppen op de grafmonu
menten in de oude abdijkerk had opgemerktdie
lange arendsneus, die dunne samengeperste lippen, die
ingezonken kaken en die harde uitdrukking op het
gelaat waren met geringe wijziging telkens op een
jonger geslacht overgegaan.
Toen mr. Howard de tafel bij het bed naderde om
toebereidselen te maken voor de heilige handeling,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
leden der Amsterdamsche schutterij! Ontvangt
uit den hand van Uwen Koning dit Vaandel
als een blijk van de hartelijke verknochtheid
en toegenegenheid van Uwen Vorst en mocht
uw aller arm ten dienste van Nederland wor
den gevorderd, dit vaandel beziele u ter over
winning; het beziele u om ten allen tijde den
naam van Amsterdammer waardig te blijven.*
Gelukkig, we kunnen het verklaren en er
ons gelukkig mee prijzen, heeft het vaandel
nooit gelegenheid gekregen om onze dappere
Amsterdamsche schutters vóór te gaan in den
strijd en nu is ’t voor goed begraven in het
Stedelijk Museum om er nooit weer uit te
worden gehaald
Want we mogen het gerust voorspellen,
nooit zal weer een jansalie-product, als de schut
terij was, geboren worden.
Rust daar zacht, dierbaar vaandel, dat nooit
met bloed bespat werd, dat zoo dikwijls onze
in of uit de maat loopende schutters voor
ging tot nuttelooze tijdpasseering van wat er
lanterfantend ronddoolde in Amstel’s straten.
Rust zacht! Zoo nu en dan, als we het mu
seum bezoeken, zullen we ook u nog eens een
blik gunnen.
De plechtigheid van het afscheid was overi
gens plechtig genoeg. Ze had plaats op de
Stadhouderskade vóór het Rijksmuseum. Een
groote menigte was op de been om voor ’t
laatst het restje onzer schutterij te zien en
een sterke afdeeling gewone en bereden po
litie zorgde er voor, dat men onze goeie schut
ters niet lastig viel. Eene compagnie haalde
intusschen het vaandel uit de woning van
overste Joan H. Schmitz, den laatsten comman
dant onzer schutterij en bracht het, met de
muziek voorop, van de Plantage Middellaan
(dicht bij Artis, dat pas in twee groote oli
fanten heel wat verloren heeft,) door Kerk-
laan, Sarphatistraat en Stadhouderskade naar
het plein voor het Rijksmuseum.
Wat een belangstelling! Niet alleen van het
publiek: maar ook van autoriteiten. Ik zag er
den oud-commandant der schutterij en adju
dant van H. M. de Koningin in buitengewo
nen dienst, generaal-majoor Boellaard, schout-
bij-nacht baron Sweerts de Landas Wiborg,
commandant van het corps mariniers, de com
mandant van ons 7 e regiment (»dat nooit ver
loren gaat*), de generaal-majoor Van Nooten,
commandant der stelling Amsterdam, onzen bur
gervader mr. Van Leeuwen en nog vele anderen.
dat zou
even een »rust zacht!* toeroepen aan onze Am
sterdamsche schutterij. Ik weet het, ’t is de
zelfde geschiedenis, die zich ook in andere
plaatsen heeft afgespeeld, maar de schutterij
der hoofdstad beteekende zooveel meer dan
bijv, bij u, omdat ze een heel leger vormde,
omdat ze met naijverige zorg haar deel eischte
van de buitengewone diensten, bij gelegenheid
van de telken jare terugkomende Koninklijke
week, te vervullen door de gewapende macht,
omdat ze-in één woord, omdat ze de
Amsterdamsche schutterij was.
En thans is die goede schutterij, dat stuk
volksleven, zoo vaak bespot en toch zoo echt
Nederlandsch, (ik zou haast schrijven: en daar
om zoo echt Nederlandsch,) thans is ze ter
ziele om nooit weer als een phenix uit hare
assche te herrijzen. Geen schutter krijgt meer
gelegenheid zich zelf in de uitoefening zij
ner schutterlijke plichten bespottelijk te vin
den. Geen dienstmeisje of straatjongen mag
meer vóór den tamboer-maitre, vóór en op de
maat der muziek van den heer Wolters mar-
cheeren. Geen huisvrouw kan meer haar echt
genoot verwijten, dat hij aan de uren in den
dienst van Mars besteed, nog andere voegt,
die zij met grondige redenen vermoedt, dat
zij aan den dienst van Bacchus gewijd waren.
Geen volksdichter-zanger kan meer comische
coupletten maken op dit product van Neder-
landsche jansaliegeest. Geen Tweede-Kamer-
lid kan, als hij hoort, dat de minister den
schutters nieuwerwetsche geweren in handen
wil geven, de breede schouders meer ophalen,
terwijl hij spottend spreekt van >onze goeie
schutters*. Dat is alles voorbij en ons nage
slacht zal zich niet kunnen begrijpen hoe wij
thans een leegte gevoelen in ons bestaan,
door het verdwijnen van iets, dat wij steeds
bespotten of bespottend medemaakten.
Verleden Dinsdag trokken ze voor ’t laatst
door onze straten, met volle muziek, om af
scheid van het vaandel te nemen, om dat
vaandel te begraven in het Stedelijk Museum
en daarmee ook de eigen begrafenis te ver
richten.
Dat vaandel was den 13 April 1849 door
Z. M. Koning Willem III, nauwelijks zijn door-
luchtigen Vader als vorst der Nederlanden op
gevolgd, persoonlijk aan den toenmaligen com
mandant uitgereikt met de volgende toe
spraak:
•HH. officieren, onderofficieren en verdere
Er is reeds heel wat geschreven over Rem-
brandt’s huis in de Jodenbreestraat. Een paar
jaren geleden werd het huis, waarin een anti-
quair-horlogemaker woont, door de gemeente
gekocht voor ongeveer 35 duizend gulden.
Als ge van den Dam of van den havenkant
komt, loopt ge de St. Antoniebreestraat door
en dan ziet ge in ’t tweede huis rechts in den
gevel een steen, waarop vermeld staat, wan
neer de groote schilder daar woonde. Het is
een heel gewoon huis; niet bijzonder hoog,
het ziet er nog al ouderwetsch uit en het is
best mogelijk, dat het gebouw betrekkelijk
weinig veranderd is, sedert Rembrandt er in
woonde.
Verleden jaar, met de feesten ter herinne
ring aan den SOOsten verjaardag van Rem
brandt’s geboorte, werd het huis verlicht met
enkele rijen vetglaasjes langs de hoofdlijnen.
In den laatsten tijd wordt er druk geschre
ven over de eigenlijke bestemming, die men
aan het gebouw geven wil. Vereenigingen
delibereeren er over, Joseph Israëls, de heden-
daagsche groote schilder, jhr. Six, een be
kend kunstminnaar en kunstverzamelaar en
meerdere kunstcorrespondenten van groote
bladen, geven hunne meeningen ten beste.
Het is ook moeilijk, van een huis, dat voor
vele doeleinden ongeschikt is, iets belangwek
kends te maken. Voor schilderijen-museum is
’t geheel ongeschikt, zoowel wat ruimte der
vertrekken als lichtval aangaat.
Een Rembrandt-bibliotheek dan;
toch toepasselijk zijn!
Hiertegen verzet zich o. a. jhr. Six. Deze
schrijft: Jan Veth (een bekend schilder) wil
het huis verbouwen tot vergaderzaal en bi
bliotheek. Doet dat toch niet. In ons land
heeft de restauratie-woede van oude bouwwer
ken reeds tonnen gouds gekost. Deze woede
is een dochter van de romantiek en uit Frank
rijk afkomstig. Zij heeft zich bijna overleefd,
maar dan is het reeds te laat. Thans
spreekt zich al wat kunstenaar is in Frankrijk,
reeds uit tegen restauratie en vóór behoud
en zelfs klinkt als toekomst-muziek al de nieu
we leuze: II faut laisser mourir les ruines.
Jhr. Six wil dus geen verandering van het
huis en geen opzettelijke verandering van be
stemming.
Het is misschien erg eentonig, maar ik wil
i
t
r
i
r
COURANT.
'l.