NIEUWS- EJi AIIVERTEÜTIEBLAÜ
ÏWR SMilik i 0I8TRM.
No. 65.
Woensdag 14 Augustus 1607.
62e Jaargang.
Sneek.
De Vioolspeler.
F
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel,
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
de
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Vrij bewerkt door AM0.
jij me geweest bent. Ik was trotsch op je als erfgenaam,
als iemand, die den naam van ons geslacht eer zou
aandoen. HelaasHelaas
«Beste oom Richard
Percival wist niet wat hij anders zeggen zou.
«Welnu dan, Percival, als ik dood ben, ik bid je,
beoordeel mij dan zoo toegevend mogelijk en tracht
mij vergiffenis te schenken, wanneer je de een of an
dere onrechtvaardige daad, door mij gepleegd, niet
kunt herstellen, of wanneer ik wreed tegenover jou
mocht geweest zijn.»
Percival meende, dat zijn oom niet meer helder van
hoofd was; daarom wilde hij den ouden man niet tegen
spreken en zeide
«Oom, welk onrecht gij ook jegens anderen hebt ge
pleegd, ik zal het herstellen, dat beloof ik u plechtig.
En mijne vergiffenis voor iets, wat gij gedaan zoudt
hebben het is te dwaas om daarvan te spreken
»Ach, Percival, de ure is nabij dat je daarover geheel
anders zult denken. Ik laat het geheel aan je gewe
ten over, hoe je wilt handelen. En nu goeden
nacht, mijn jongen, mijn beste zoon God zegene je bij
alles, wat er gebeuren moge. Goeden nacht en vaar
wel 1 Kom morgen weer vroeg bij mij, Percival
De jonge man was zeer getroffen door deze nederige
woorden, die slechts uit een verteederd gemoed kon
den komen. Zoo was hij niet gewoon zijn oom te hoo-
ren spreken; deze verandering was de voorbode van
nog grootere veranderingen, die in aantocht waren, dat
gevoelde hij. Onmiddellijk ging hij de kamer uit, het
pakket medenemende; doch hij schonk er zoo weinig
belangstelling aan, nu zijn gedachten geheel werden
beziggehouden door het wederzien van zijn oom, dat hij
het werktuigelijk in de lade van de waschtafel wierp
en er niet verder aan dacht. Hij bracht den naeht
slapeloos door; de te verwachten verandering in zijn
rang en staat joeg juist de rust weg van zijn legerstede;
immers, elk oogenblik kon zijn oom voor altijd de oogen
sluiten en dan was hij de graaf van Asherton
Lord Asherton Was er ooit een man geweest, die
dezen naam edel en naar waarde had gedragen P
Een lange rij van voorvaderen ging hem door het hoofd.
Zijn oom, die daar in de pronkzaal lag, durfde niet
aan zijl levensloop denken. Zijn grootvader die drin
kende en vloekende graaf, vervolgens de gewetenlooze
staatsman uit den tijd van Walpole, en nog vroeger de
trouwlooze en ongebonden graaf tijdens de restauratie,
dat waren de mannen van zijn voorgeslacht, die As
herton had bezeten, en in de lange rij van voorvaderen
kon hij er geen aanwijzen, neen, geen enkelen
die zijn Schepper, zijn vaderland of zijne medemenschen
waardig gediend had.
«Help mij, o God,« sprak Percival plechtig, «mijn
toekomstigen rang, rijkdom en invloed te wijden aan
het welzijn mijner medemenschen, opdat gezegd worde:
er is ten minste een Craven geweest, die niet voor zich
zelven, maar voor anderen leefde.»
Tegen den morgen viel hij in een onrustigen slaap.
Een licht gedruisch deed hem ontwaken, zijn lijf
knecht was bezig zijn kamer in orde te brengen voor
het opstaan van zijn heer.
Toen Percival zich in zijn bed oprichtte, kwam de
knecht nader en riep «Mylord
Zoo wist hij, dat hij nu lord Asherton was.
Zijn oom was omstreeks drie uur in den morgen
overleden.
»Hij stierf heel kalm,« zei juffrouw Jenner. «Hij viel
in slaap, zoodra mr. Percival was heengegaan en ont
waakte eerst bij drieën. Toen riep hij«Jenner
Ik ging dadelijk bij hem; hij keerde zich om, loosde
Een ongeluk.
«Ik ben pas getrouwd, mijnheer, en zou dus graag
verhooging van salaris hebben.»
«Hoor eens, jongmensch, we zijn niet verantwoor
delijk voor ongelukken, die met je werkkring niets te
maken hebben.»
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
HOOFDSTUK IV.
9). (Vervolg.)
«Neen, Percival 1 Als ik er beter uitzie, dan is dit
slechts schijn, die bedriegt. Mijn uur is gekomen Zeg,
Percival, ben ik een goede oom voor je geweest
Spreek ronduit. Ben ik altijd rechtvaardig, goed en
oprecht jegens je geweest, zooals ik dit wenschte te
zyn
«Oom Richard, hoe kunt u mij zulk een vraag doen
Gij zjjt voor mij een vader geweest de beste aller
vadersEn Percival dacht er aan, dat de oude man,
dien de menschen terecht een zelfzuchtig en hardvoch
tig mensch noemden, hem altijd de grootste liefde had
betoond.
«En jij bent voor mjj de beste van alle zoons geweest,
Percival,» antwoordde de oude lord vriendelijk. «Vergeet
niet, dat ik dit zeg op het oogenblik, dat je weldra
over mij zult oordeelen.» Hij nam nu een groot pak
ket, dat aan het voeteneind lag en dat een groot zegel
droeg met het geslachtswapen der Cravens; dit over
handigde hij zijn neef. «Hier zijn mededeeiingen, die
ge zoo spoedig mogelijk na mijn dood moet lezen.»
Percival drukte zijn oom hartelijk de hand als teeken
van toestemming.
«Ik ben altijd trotsch op je geweest, mijn jongen.
"Wanneer ik het geluk had gehad een zoon te bezitten,
dan had hij mij niet dierbaarder kunnen wezen, dan
De in-
der nieuwe stad,
zouden die ouden bestempelen met den naam
van grondverkwisting. In straten als de
van de nieuwe stad met den Dam is bijv, de
weg van de Elandsgracht, door de Beeren- en
Wolvenstraten. De meeste menschen, die van
de Kinkerstraat komen, vermijden, als zij
eenigszins kunnen de twee (of drie) zeer hoo-
ge sluizen over Singel en Heerengracht.
Als nu die verbindingsweg geasphalteerd
wordt, ligt meteen in het plan onzer vroede
vaderen, die hooge sluizen minstens een meter
te verlagen.
Het verkeer eischt thans reeds dadelijk een
verbetering.
Ge herinnert u misschien, gelezen te hebben,
hoe verleden jaar de auto-brandspuit, die van
de kazerne aan de Prinsengracht naar de Jor-
daan reed, bij ’t afrijden der brug bij de Ege-
lantiersgracht een ieelijk ongeluk kreeg. Over
die brug zal nu ook de nieuwe auto-bus de
passagiers van den Dam naar het hart der
Jordaan voeren. En daarom wordt die brug
binnenkort heel wat verlaagd.
Doch er zijn nog zooveel bruggen, waar
elke karrijder de hulp van een «cargadoor» noo-
dig heeft. Het zal me bijv, benieuwen, hoe
lang het nog duren zal, voor het allerlastigst
paar bruggen, tusschen de Noordermarkt en de
Brouwersgracht (over het begin der Prinsen
gracht) verlaagd zal worden. Dat is daar ge
woonweg geen werk voor vrachtwagens en
karren. We zullen zien.
Voor ik eindig, wil ik nog even relevee-
ren, dat de gemeente bij twintig tramwagens
het voorbalcon beschut heeft door een glas
afsluiting. Een heele verbetering voer die
arme wagenbestuurders. Steeds in wind-,
sneeuw- of regenvlagen op te moeten rijden en
dan altijd op alles een waakzaam oog te
houden, dat is haast niet om te doen. Een
zeer gewenschte verbetering dus.
Goed gepareerd.
Koltmans was een slecht paardrijder, en eens werd
hij daarover gehoond, door iemand die geestig wil
de zijn.
Weet u, wat Biliam overkwam? vroeg die heer.
Koltmans antwoordde:
't Zelfde wat mij nu overkomt, een ezel sprak
tot hem.
een zucht, en ach Heer, dood was hij.«
Men zou eerder aan een kroningsfeest dan aan een
begrafenis gedacht hebben, als men al de toe
bereidselen had gezien, die hier gemaakt werden, en
al de vroolijke drukte, daaraan verbonden.
Eenige malen daags werd de groote klok der oude
abdjj geluid wegens den dood van lord Richard; doch
weinigen hadden tijd om daarnaar te luisteren; men
had het te druk met andere zaken.
De droevige gebeurtenis verlevendigde plotseling den
handel van het stadje Asherton; daar moest alles ge
kocht worden. Het stadje leefde van hetgeen er aan
het kasteel en zijne bewoners te verdienen viel.
Mr. Seams, de voornaamste manufacturier, had reeds
bij voorbaat een spoorwagonlading rouwkleeding uit
Londen laten komen. Alles in zijn winkel had nu de
kleur der Egyptische duisternis.
De kleinere winkels waren eveneens met ronwartike-
len uitgestald. Een vreemdeling, die het stadje bezocht,
zou hebben kunnen gelooven. dat de geheele koninklij
ke familie door een besmeitelijke ziekte was wegge
maaid, en het volk nu grooten rouw bedreef.
Het overlijden van den ouden lord was een recht
meevallertje voor het oude stadje, dat buiten de muren
van het park in de diepte lag. De grond, waarop het
gebouwd was, behoorde geheel aan de graven van As
herton in eigendom, of in eeuwigdurende erfpacht; het
was een stil, schilderachtig en doodsch stadje. Nooit
werd er iets bijgebouwd of veranderd; nooit gebeurde
er iets, wat de eentonigheid verbrak in het leven der
vijf- a zesduizend inwoners. In dit levenlooze leven
moest dus de dood van den graaf wel een groote drukte
veroorzaken.
De vraag, hoe in de rouwkleedij der mannelijke en
vrouwelijke bedienden moest worden voorzien, werd ge-
Ceintuurbaan en de Bilderdijkstraat zouden ze
nog minstens één rij huizen bouwen, mitsga
ders de noodige rechte en kromme steegjes.
De stadswijken van de Plantage en het Oos-
terpark zouden ze geschikt achten om vijfmaal
zooveel menschen te herbergen als er nu
wonen.
Dit zijn echter hoofdzakelijk eischen der
hygiene, een zaak, waar de ouden niet, of bijna
niet aan deden, omdat ze er nog geen ver
stand van hadden en er ook nog zoo geen
behoefte aan gevoelden. Ze waren sterk ge
noeg en, die het niet houden kon, ging dood;
dat sprak van zelf.
Doch de binnenstad, de eigen stad der ou
den, wat is die niet veranderd. Zooals ik zei,
laat de hoofdzaak, de IJkant maar eens weg.
Maar dan in de stad! Het Damrak grooten-
deels gedempt. Nieuwe Zijds Voorburgwal
en Spui, Martelaarsgracht en nog zooveel meer
gedempt. Huizen gesloopt om ruimte te krij
gen, straten verbreed; alles voor het verkeer;
de oude Beurs verplaatst en nog eens ver
plaatst om den Dam te vergrooten. En bin-
kort nog zooveel veranderingen; belangrijke
onteigeningen in den om trek des Dams, om
dit plein toch maar de noodige ruimte te ge
ven; onteigeningen aan de rechterzijde der
Vijzelstraat.
Vooral sedert het moderne groote-stadsver-
voermiddel, de electrische tram, alle deelen der
stad doorkruist, moest nog overal veranderd,
gedempt, verlaagd, gewijzigd worden.
Men moge bijv, ach en wee roepen over het
bederven onzer schilderachtige grachten, het
jammer vinden, dat ze niet geheel blijven be
zet met patricische hoerenhuizen. De tijdgeest
is niet te keeren. De patriciërs gaan voor een
goed deel buiten de stad of aan den buiten
kant der stad wonen; de hoekhuizen worden
winkelpaleizen, die door hun moderne inrich
ting en verlichting spotten met 17e eeuwsche
deftigheid. En de trams en het groote verkeer
moet die deftige grachten snijden. Daarvoor
moesten pijpen (bruggen, sluizen) verlaagd wor
den. Zoo bijv, voor de trams door de Vijzel
straat en over het Koningsplein en de Ro
zengracht.
Doch daarmee zijn we nog niet aan het eind
van al die nivelleeringen. Wanneer het groote
asphalteeringsplan doorgaat, zullen nog meer
sluizen moeten verlaagd.
Een der onaangename verbindingswegen
ende steden, merkbaar ook in de verkeers
wegen tusschen de verschillende landen en
steden.
Men herinnert zich de bekende uitdrukking,
die voor weinige tientallen jaren door de
Chineezen gebezigd werd als antwoord op den
vraag der Europeesche handelaren, ten einde
verbetering der Chineesche havens en vaarwa
ters te verkrijgen. De heeren Chineezen ga
ven gewoonweg als kortste oplossing: Bouw
uwe schepen naar onze vaarwaters.
Nu, op dezelfde wijze ging het oudtijds ook.
Men had geen breeder en dieper vaarwaters
en men had schepen, die ze niet breeder en
dieper noodig hadden.
Ook in de steden-zelf was voor het verkeer
alles kleiner en minder gemakkelijk ingericht.
Smalle vaarten en grachten, smaller en niet
altijd even waterpasse straten en wegen, hooge
bruggen en sluizen, lastige bochten, groote om
wegen en wat niet al.
Dat was niet alleen zoo in kleine, doch ook
in groote steden en voor die groote steden is
er, bij al de redenen, die wij boven opgaven,
nog deze groote, zeer groote verontschuldi
ging aan te voeren: Men wist toen nog niet,
dat die steden zoo groot zouden worden.
Maar thans zit men er mee, met die bouw
wijze der oude steden.
Thans, nu alles vraagt om ruimte en breedte
en diepte, nu men eischt de kortste verbindin
gen, nu moet heel veel, van wat oudtijds
goed genoeg was, veranderd worden,
En zooals dit in kleine steden het geval
is, kan men het in nog hooger mate in groote
steden opmerken.
Neem ons goede Amsterdam, waarop wij
trotsch zijn en waarop wij met eenig recht
meenen, dat elk Nederlander nog trotsch kan
gaan. Amsterdam heeft zijn glorie tijdperk
gehad, een paar eeuwen geleden, maar alles,
wat op handel en verkeer betrekking heeft,
moet wel degelijk veranderd worden.
We zullen maarniet spreken over de haven
werken, die een reuzenverandering hebben on
dergaan. Als onze betovergrootouders van
de 17e eeuw, die met hun handel de wereld
beheerschten, als ze dat zagen, zouden ze
handen ineen slaan van verbazing.
Doch kom alleen maar in de stad,
richting der buitenwijken,
In oude tijden had men niet de behoeften
van tegenwoordig. Alles, ten minste wat han
del en verkeer betrof, was veel kleiner inge
richt dan tegenwoordig.
Ik zou eerst den tusschenzin hebben weg
gelaten, en dus eenvoudig geschreven hebben:
Alles was kleiner.
Dat kan er echter volstrekt niet mee door.
Immers, wanneer men de monumenten der
bouwkunst ziet, door de ouden voortgebracht,
dan moet men bekennen, dat Zij, die zooveel
minder talrijk, minder rijk, minder ontwikkeld
waren, die nog slechts een klein gedeelte van
de wereld kenden, terwijl wij de geheele aarde
op die beide polen na, als ons tehuis
beschouwen kunnen, heel wat durfden en heel
wat konden.
En men kan het begrip van «de ouden» zoo
uitgebreid nemen als men verkiest.
Merkwaardig is op te merken, dat juist uit
de bouwgewrochten dat groote durven en kun
nen blijkt.
Voor ons zijn de Middeleeuwen «de oud
heid» en juist in die Middeleeuwen werden
bouwwerken gesticht, waarover we nu nog
verbaasd staan, waarop we nu nog met trots
wijzen, omdat onze voorouders die werken heb
ben gewrocht.
Doch ga verder door; ga naar Romeinen en
Grieken, naar Israel’s tempels, naar de oude
Egyptenaren, die in hunne pyramiden werken
leverden, die tientallen jaren arbeids kostten,
maar die honderd eeuwen kunnen trotseeren.
Ook op dichterlijk gebied en als schilders
en beeldhouwers waren de ouden niet klein.
Doch hierover niet verder. Ik wilde spre
ken over handel en verkeer, handels- en ver
keerswegen, handels- en verkeersmiddelen, en
dan waren de ouden veel kleiner dan wij.
Laat ik eerst, zoo tusschen haakjes, zeg
gen, dat ons dit heel verklaarbaar moet zijn.
Gegeven een zeer veel kleinere bevolking,
een veel beperkter handelsgebied, het ontbre
ken van al de moderne uitvindingen, veel
meer eenvoud en dus minder behoeften; ge
geven ook, dat iedere landstreek gewoon was,
zich zooveel mogelijk zelf te redden, be
hoeft het dan nog te verwonderen, dat alles
er veel kleiner moest uitzien?
Dit alles is merkbaar in den bouw der ste
den, ook in dien der voorheen meest bloei-
L
URANT