r.
n.
■W8- Eil ADVERTENTIEBLAD
FOOR SNEER EN «ISMEN.
I
62e Jaargang.
Woensdag 28 Augustus 1607.
No. 66.
De Vioolspeler.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
DOOR EIGEN KRACHT.
Feuilleton.
I
Kalverstraat is de Nieuwendijk
R.
>td-
□u-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 8 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Zondags. Zater-
af; dan is er weinig
op.
ook
I
ma
rar-
ire.
p 1
die u weinig meer dan niemendal kan aanbieden
hoe zou ik zoo baatzuchtig kunnen wezen om u in den
weg te staan bij zulk een schitterende verbintenis
Dat zou even wreed als zelfzuchtig van mij wezen.*
»Wreed? Waarom wreed? Is een huwelijk dan
het allerbegeerlijkste op aarde voor mij Ja, een hu
welijk met u, Percival, eerlijk wil ik het bekennen
dat zou voor mij beteekenen leven, hoop, alles
Wanneer wij elkander rechtmatig toebehooren, om
alleen door den dood gescheiden te worden, dan
zou mijn ideaal van het huwelijk bereikt zijn Doch
een huwelijk om eeretitels of hoogen rang ach Per
cival, als ik u eens vertelde van de voorname huwelij
ken mijner beide zusters, dan zoudt ge niet zeggen,
dat het wreed is mij te verhinderen een huwelijk aan
te gaan zonder liefde, Percival.®
•Maar zij zullen u dwingen, mijn lieve, beste Gwen
doline
»Dat geloof ik niet. Gij meent, dat mijn moeder
alles gedaan kan krijgen. Met de meeste menschen
gelukt dit haar ook wel, maar met mij niet altijd, en
dit weet zij. Zij schatten mijn schoonheid zeer hoog,
Percival, maar mijn verstand en doorzicht achten zij
gering. Misschien hebben zij gelijk. Geleerd ben ik
niet zoo bijzonder, maar ik heb een vasten wil. Zij
vinden het soms zeer moeiljjk om met mij tot overeen
stemming te komen en als ik eenmaal een plan gevormd
heb, verander ik niet zoo gemakkeljjk. En ik beloof u,
Percival, ik zal niet veranderen.*
Een poosje bleven zij zoo bij elkander, beloften wis
selende vail onveranderlijke liefde en eeuwige trouw;
toen kwam een lakei van lady Avonmore vragen, of
Gwendolin gereed was om met haar moeder naar de
receptie van de Koningin te gaan.
•Zeg aan mijne moeder, dat lerddat mr. Graven
Vrij bewerkt door AMO.
HOOFDSTUK VI.
13). (Vervolg.)
Hij was bekend met de gewone levenswijze van het
gezin; lady Avonmore vertoonde zich nooit voor twaalf
uur; Gwendolin ontbeet gewoonlijk vroeg in den mor
gen met haar vader en maakte vervolgens met hem
een rijtoer in de omstreken der stad. Percival koos
dus den tijd voor zijn bezoek zóó, dat zijn verloofde
weder thuis moest zijn en hij haar alleen kon spreken.
Hij behoefde in dit huis geen naamkaartje te toonen;
iedereen kende hem, ook de kleine page, die voor hem
de deur van Gwendolin’s zitkamer opende en hem
aandiende met de woorden »De graaf van Asherton.*
Gwendolin stond met den rug naar de deur gekeerd,
bij een groote kooi met verschillende vogels en hield
een prachtige, witte lelie in de hand. Zij had groote
liefhebberij in vogels en bloemen.
Zij had haar rijcostuum nog aan, doch haar hoed,
zweep en handschoenen lagen op een tafel. Haar rijk
haar viel in bevallige wanorde over hare schouders.
Zoodra zij Percival’s naam hoorde, keerde zij zich om
met een gelaat, dat van vreugde straalde, stak hem
beide handen toe, en hem vriendelijk toelachende, zeide
zij«Wees welkom lord Asherton, wees welkom 1*
Doch Percival greep de handen niet, die hem zoo
vriendelijk werden toegestoken, integendeel hij maakte
een afwerend gebaar.
•Percival 1» riep zij verbaasd, eenigszins verwijtend
uit, doch boos werd zij niet, want haar liefde werd
slechts geëvenaard door haar vertrouwen in hem. In
dat sterke, trouwe hart, waarin zij een onbepaald ver
trouwen stelde, kon de liefde niet verkoelen, dat wist
zij, maar toch werd zij onaangenaam aangedaan en
wilde de reden van zijne handelwijze weten. Als ver
stijfd van verbazing stond zij een oogenblik stil. Toen
riep zij voor de tweede maal »Percival
Haar toon bracht hem tot bezinning. Hij nam hare
handen in de zijne en troonde haar naast zich op de
sofa. Daar zaten ze zij aan zij, en nu vertelde hij, wat
hij haar zeggen moestdat hij geen graaf was, en dat
hij slechts vijfduizend pond sterling per jaar had om
van te leven.
•Ach, Percival, wat spijt mij dat! Wat spijt me dat
om u, mijn arme Percival
•Lieve Gwendolin, dit brengt toch geen verandering
in je liefde voor mij, niet waar
•Verandering in mijne liefde? Waarom zou mijne
liefde veranderen Gij waart Percival Graven toen
wij verloofd werden, en gij zijt voor mij nog steeds
dezelfde. Dus waarom zou dan mijne liefde veranderen
•Maar uw vader, uwe moeder!*
•Dat is iets anders. Ja, zij zullen wèl veranderen
in hunne plannen, en ik vrees, dat zij ons nooit toe
stemming zullen geven voor ons huwelijk, Percival.
Doch ik blijf onveranderd dezelfde, mijne liefde blijft
onveranderd; nooit zal ik een ander man dan u tot mijn
echtgenoot nemen.*
•God zegene u voor deze woorden, Gwendolin 1 Maar
ik vrees, dat het slechts woorden zijn. Gij zult ten
huwelijk worden gevraagd door de rijksten en aanzien
lij ksten van het Vereenigd Koninkrijk, en dan zal men
u dwingen een schitterende partjj te doen. En ik,
niet zeggen: uit de provincie, want dat staat
zoo verwaand, niet waar?) In ’t Rijksmuseutn
hoort men weer Duitsch, Engelsch en Fransch,
evengoed als Nederlandsch.
Maar, geloof me, ’t is weer een slechte tijd,
’k Weet niet hoeveel werklieden er niet om
kropen. ’t Is malaise. Het geld is meer dan
een jaar reeds veel te duur. En daardoor
staat ’t bouwen stil. Natuurlijk, huizenbouwen
gaat met geleend geld en als men 7 pet. of
meer rente voor dat geld moet betalen, zit
er geen winst op’t bouwen. En de bevolking
neemt ook niet hard toe; ’t haalt niet bij Rot
terdam.
Nu moet ge niet denken, dat er daarom in
onze goede stad gebrek aan woningen, dus
een soort woningnood is. Ot liever, ja, er
is wel een woningnood, maar dan in de om
gekeerde beteekenis; de menschen, die nieu
we woningen te verhuren hebben, raken hoe
langer hoe meer in nood. Kom eens in de
nieuwste buurten, dan vindt ge massa’s wonin-
hier is en haar wenscht te spreken. Weet gij ook, of
mijn vader thuis is
De lakei antwoordde bedachtzaam, dat hij dat niet
wist. De man was in dienst bij de markiezin, en daar de
wegen der markiezin en van den markies hemelsbreed
verschilden, kon het hem niemendal schelen, of zijn
heer uit of thuis was.
Lord Avonmore en zijn vrouw hadden elk hun afzon
derlijke woonvertrekken; zij gebruikten het middagmaal
niet gezamenlijk; zij hadden elk hunne afzonderlijke
rijtuigen; elk van hen had een afzonderlijke lijst van
vrienden, die nu en dan genoodigd werden, en slechts
zelden gingen zij samen uit cm hier of daar een bezoek
te brengen.
Zoo leefden zij in één huis naast elkander, alsof zij
wettig van tafel en bed waren gescheiden.
•Ga dan onmiddellijk eens zien en zeg aan mylord
dat mr. Graven hem wenscht te spreken,* gebood lady
Gwendolin op koelen toon.
Het duurde niet lang, of daar ging de deur open en
lady Avonmore trad de kamer binnen, gekleed in hof-
costuum.
Zoo bekend als hare dochter was om hare schoonheid,
zoo bekend was de moeder om hare trotschheid. Als
eenig kind en erfgenaam van een rijk landheer in het
noorden van Engeland, was zij sedert hare geboorte
vrijwel hare eigen meesteresse geweest en de omstan
digheden in haar later leven hadden hare aangeboren
trotschheid slechts versterkt.
Zij was een mooie vrouw met gebiedenden oogopslag;
al ware zij koningin van Golconda geweest, dan had
zij niet met meer diamanten beladen kunnen zijn, dan
zij thans was. Haar halssnoer van fabelachtige waarde
bestond uit tallooze schitterende diamanten, evenals de
aigrette op haar hoed. Aan den eenen arm droeg zjj
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
’t Is nog niet zoo heel lang geleden, dat men in de
dagbladen een bericht kon lezen, dat Westinghouse
zijn zoon een plaatsje als werkman in zijn fabrieken
had gegeven, waar hij den arbeid verrichtte, die ook
opgedragen was aan elk zijner werklieden van ongeveer
gelijken leeftijd. Wie Westinghouse is, is bekend; zijn
naam zweeft over de geheele aarde, elke spoortrein
heeft zijn naam op de rijtuigen, want hij is de uitvin
der van de naar hem genoemde Westinghouse-rem.
Hij heeft zich een kolossaal vermogen verworven, wel
niet zoo groot als dat der bekende industrieele konin-
gen van Amerika, maar toch groot genoeg om hem in
de gelegenheid te stellen zijn zoon naar onze Wester-
sche begrippen iets anders te doen zijn dan-werkman
in een werkmanspak in een groote fabriek. De oude
heer zal zeker zijn goede redenen gehad hebben om te
handelen, zooals hij deed.
Van ’t groote op ’t kleine.
Een goed gezeten burgerman kwam bij den onderwij
zer van zijn zoontje.
•Zie, mijnheer! dat hindert me nu zoo; ik heb ’t van
beneden af opgehaald door hard ploeteren en ik zou
den jongen zoo graag het pad effenen; maar hij wil
niet, er zit geen vuur in
•Maar zou ’t ’m nu juist daarin zitten, dat ge zelf
hebt moeten ploeteren en overleggen om er door en
boven op te komen? Maakt ge het den jongen niet
Van wijken gesproken, er is zelfs, ten Oos
ten van de eilanden, een ingenieurswijk, waar
ge leest van Conrad- en Blankenstraten.
En toch wordt onze stad er steeds fraaier
Behalve op 't Leidsche plein zijn ze bijv,
op den Nieuwendijk bezig met ’t aanleg
gen van electrische straatverlichting. Nu, met
de Kalverstraat is de Nieuwendijk een der
voornaamste winkelstraten. Ge hebt er vooral
groote manufacturenmagazijnen. ’t Moet dus
wel een drukke straat zijn, die recht op goede
verlichting heeft, terwijl de heeren winkeliers,
die met hunne groote winkelpaleizen op zware
lasten zitten, zeker ook eenig recht op een
goede behandeling van de zijde van ’t gemeen
tebestuur kunnen doen gelden.
De Nieuwendijk bevat, vooral in de helft,
van den Dam afgerekend, trotsche winkelpa
leizen. Maar verderop, verandert de toestand
eenigszins. Eigenaardig is ook, dat er ’s avonds
een heel ander publiek loopt dan in de Kal
verstraat, een publiek van minder gehalte.
En des Zondags flaneert er ook een overdruk
ke menigte. Nu, voor die luitjes is ’t ook wel
goed, dat er flink licht is. Dan is ’t er wel
zoo veilig voor ’t fatsoenlijke publiek; dat licht
keert de drukste jongelui een weinig.
Het oude gezegde luidt steeds: »Als de
hemel valt, krijgen we allemaal een blauwe
slaapmuts op*. Ik geloof, dat er, mocht die
valgeschiedenis plaats hebben, dezen zomer
meer kans op een grijze muts zou zijn, die dan
nog een beetje verwaaid op je bovenkamer zou
terecht komen.
Het is toch niet veel anders dan wind en
dreigende luchten. En komt er al eens een
dag, die zonneschijn geeft, dan is z’n opvolger
er haastig bij, de herinnering aan dat moois,
met een natte spons uit te wisschen.
Alleen voor de dikkerds, de »cent-kilo’s< is
’t een uitverkoren tijd. Die behoeven thans
niet op te zien tegen elke beweging, die ze
zullen maken.
Maar de badplaatsen, die hebben reden tot
klagen. Nu is ’t zoo, badplaatsen is een ar
tikel, dat elk jaar meer gevraagd wordt en
velen zijn naar Scheveningen, Zandvoort, enz.
gegaan, omdat ze toch uit willen zijn en omdat
toch ieder de hoop met zich draagt, dat het
weer eens om zal slaan. Maar velen verveelt
’t dit jaar aan zee spoediger dan elders. En
dan ook, de daggasten, die 's morgens komen
en tegen den avond verdwijnen; dezen blijven
weg. Vergelijk de Zondagen van thans eens
met die van verleden jaar. Wat een verschil!
Toen een overtalrijke menigte, die het strand,
het dorp, de hotels en de café’s vulde en nu
gebeurt het meermalen, dat alles er zoo ver
laten uitziet, als ware dat strand gereed gemaakt
om er oefeningen met scherp geschut te
houden.
Aan ’t strand moet in ’t seizoen zon en
warmte zijn; die kunnen ze daar hebben. Het
is wel aai dig als de zee woest is en de golven
het strand beuken, maar de meeste menschen
vinden dat al gauw erg vervelend.
Wat den wind betreft, ik dacht er jongstle
den Woensdag om. Met aandacht hadden we
eerst de motorbootjes met onze gedachten
gevolgd over Vianen, Arnhem en Zwolle naar
Sneek. Er waren natuurlijk een paar Krom-
hout-motoren bij, die ’t onlangs op de Brase-
mer meer gewonnen hadden, doch thans zwaar
der concurrenten ontmoetten. »’t Kromhout*
is de naam van de groote werf des heeren
Goedkoop, waar o. a. verleden jaar de •Rem
brandt* met zooveel moeite van daan kwam.
Maar van Woensdag gesproken, ge hebt ’t
daar getroffen. Misschien wel wat veel wind,
maar dat is beter dan geen wind. Ik heb eens
die Sneeker Zeilwedstrijd gezien en kan me
niets levendigers, aangenamers voorstellen. En
ditmaal moet de wedstrijd een reuzensucces
zijn geweest. Wel gefeliciteerd!
Wanneer ik daarmee onze Amsterdamsche
zeilwedstrijden vergelijk, dan moet ik zeggen:
’t Is hier niets. Bij u is ’t één groot volks
feest, niet alleen voor Sneek, maar voor een
halve provincie en bij ons geen mensch,
die er, buiten de mededingers, de jury en een
paar invité’s, naar omziet. Men weet hier
niet eens dat er een zeilwedstrijd gehouden
wordt.
Wat hier altijd veel volk trekt, dat zijn de
roeiwedstrijden, die (het zeilen gebeurt op het
Y en de Zuiderzee,) op den Amstel gehouden
worden. Gewoonlijk duurt zoo’n kampstrijd
twee dagen, Zaterdags en
dags gaan de zwaksten er
publiek bij. Maar des Zondags! Dan is er toch
al zoo’n druk verkeer over en langs den Am
stel, maar als er geroeid wordt, ziet men er
duizenden, ’t Is ook steeds een aardig ge
zicht, die ranke gieken, voortgestuwd door twee,
vier of acht riemen, zoo snel ’t water te zien
klieven, die vlugge krachtbewegingen der kra
nige roeiers; al de ambitie van de sportbroe-
ders aan den wal. Maar ik voor mij, ik zie
veel liever een zeilwedstrijd. Zeilen, dat is een
sport, waar men nooit in raakt uitgeleerd en
dan ook nog het buitengewoon mooie gezicht.
Het is een lust, een streeling der oogen.
Van ’t weer gesproken, ik geloof, dat
vele buitenlanders, die onze badplaatsen be
zoeken, en daarna gewoon zijn, even naar
Amsterdam over te wippen, dit jaar spoediger
het strand voor onze hoofdstad verwisselen.
In de groote hotels kan men ’t bemerken; de
menschen, die er anders in of tegen Septem
ber komen, zijn er nu al of zijn er reeds ge
weest. Natuurlijk maken ze ook weer het
voor buitenlanders reeds traditioneele tochtje
naar Marken, als ’t weer ten minste niet al te
bar is. Want er zijn dagen bij geweest, dat
de bootjes geen of ongeveer geen passagiers
hadden.
Ge zoudt dus zeggen: Amsterdam heeft nog
geen schade van ’t slechte weer!
Och, laat ik daar niet over uitweiden, ’t Is
waar, er komen vele buitenlanders en nog
veel meer uit ons land zelf. (Ik durf haast
gen met »Te huur*. Vooral in de staatslie
denwijk kunt gij ze vinden.
Wat de staatsliedenwijk is? Kijk, we heb
ben onze Indische buurt, heel in ’t verre Noord
oosten. We krijgen een Transvaalbuurt; we
hebben een schildersbuurt, de welbekende Pijp
oftewel buurt IJ IJ; de dichterswijk, waarin
ook ’t Vondelpark ligt en dan volgt (ik ben
in de nieuwe stad steeds westwaarts gegaan)
eindelijk de staatsliedenwijk, misschien de groot
ste wijk van de stad. Loop daar eens door,
wanneer ge met uw tijd geen raad weet,
dan kunt ge uwe historische kennis weer heel
wat opfrisschen. Ge behoeft het echter niet
voor uw pleizier te doen, want iets bijzonders,
mooi plantsoen, parkaanleg, villa-oorden, merk
waardige gebouwen, behoeft ge er niet te
zoeken; en oud-Amsterdamsche gevels vindt
ge er natuurlijk heelemaal niet. Over ’t alge
meen eentonige stratenrijen, vooral aan den
kant van den Haarlemmerweg. In die wijk
dan vindt ge de namen van heel wat staats
lieden: Oldenbarnevelt, Hugo de Groot; ge
leest van De Wittenstraat en De Wittenka
de; ge vindt Van Beunmgen en Groen van
Prins terer, Van Hogendorp, Van der Duyn
en Van Limburg Styrum. Ja, ik wed, dat ge
zelfs wel eens vraagt: He, is dat ook een
staatsman geweest?
Nu dan. in die wijk kunt ge halve straten
onbewoond vinden.
t
0 U RAN
t.—
r
i t e
en,
a
r