t> Mffi 0i MSWffi. I K1EIJWS- H mMSTBliD Woensdag 16 October 1907. 62e Jaargang. De Vioolspeler. ^o. S3. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. d na- i bracht nog grooten rijkdom laatst dier eeuw verbleekte roemruchte Amstelstad. Vrij bewerkt door AMO. t r I I* F 1 A herinner me zoo goed do vroegere dagen nog niet zoo heel lang geleden toen dit kasteel de verzamel plaats was van alle voorname lieden uit den omtrek, en de bezoekers met gespannen aandacht luisterden naar mijne verhalen uit het verleden van het edele geslacht der Asherton s Juffrouw Jenner zuchtte, toen zij die laatste woorden sprak; waarschijnlijk golden hare zuchten meer de groote fooien, die zij in de goede dagen ontving, dan de edele lords, die nu op zolder stonden. «Mylord, u moest zelf eens zien, hoe die mooie por tretten daar als waardelooze dingen staan,» voegde zij er nog bij. Inderdaad ging de lord zelf kijken; het gevolg was, dat de portretten van den zolder verhuisden, dat deze door Engelsche werklieden werd verbouwd tot een galerij, zooals de zaal, waar ze vroeger geprijkt hadden, en toen werden geplaatst in hunne vorige schikking en volgorde. Tot hare groote zelfvoldoening werd juffrouw Jenner aangewezen om den architect met raad bij te staan, opdat volgens haar beste weten alles weer zou worden ingericht als voorheen. Zoo waren al de voorouders weer evengoed onder dak als vroeger; ze waren alleen iets hooger boven den grond. Terwijl een groot getal ambachtslieden in het kasteel aan het werk was, waren vele landarbeiders bezig om het terras en de grasvelden aan te leggen volgens de plannen van den geestelijke. Aanvankelijk keek lord Asherton door de ruiten zijner kamer naar de vorderingen van het werk, doch toen het weer zachter werd en de dagen langer, bracht hij het grootste deel van den dag in de vrije buitenlucht door en bemoeide zich ook met het werk en met de arbeiders. Door deze verandering van levenswijze verbeterde zijn gezondheidstoestand zoo snel, dat de HOOFDSTUK X. 27). (Vervolg.) Versta je me vroeg de graaf scherp, en Achille gehoorzaamde. Geheel opgaande in zijn nieuwe plan nen, vergat lord Asherton zijn afkeer tegen de vrou wen en tegen allen, die buiten zijn naaste omgeving stonden. Hij wilde inlichtingen vragen; wie ze hem gaf, kon hem niet schelen. »Ik heb verkeerd gehandeld,» sprak hij tot zichzelf, terwijl hij in de galerij heen en weer stapte. »Ik had geen recht om de nagedachtenis en de schatten van mijn voorouders met minachting te bejegenen, en evenmin had ik het recht om het geld, dat hier te lande is bij eengebracht, te laten verdienen door vreemde werk lieden.» De graaf sloeg weinig acht op de buigingen en vrien delijke glimlachjes van de huishoudster, die zich zeer vereerd gevoelde. >Juffrouw Jenner,zeide hij, »kunt ge mij zeggen, waar al de familieportretten, het porselein en de andere kunstvoorwerpen gebleven zijn, die vroeger in deze galerij waren geborgen »0, mylord, mijn hart breekt als ik er aan denk; die zijn bij den ouden rommel op de zolders ge borgen. De portretten van al de lords en hunne vrouwen staan met het gelaat naar de muren gekeerd. Ach, ik ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. We hadden het den vorigen keer over de opkomst van onze hoofdstad en vertelden het laatst dat ze haar grootsten bloei kreeg, toen Antwerpen in de verdrukking zat, nadat de Scheldestad in 1585 door de Spanjaarden werd ingenomen. In dertig jaren tijds werd de Am stelstad toen driemaal uitgebreid. Het ge- heele oude westelijk deel, of de Nieuwe zijde* kwam er bij. (Denk aan de namen: Oudezijds Voorburgwal, Oudezijds Kolk, ten Oosten der Warmoesstraat en de Nieuwezijds Voorburg wal en Nieuwezijds Kolk, ten Westen van den Nieuwendijk.) Wat men dus zou rekenen tot het oudste deel der stad, is nog een vrij nieuw stuk. Dit gaf een geheele verandering aan de stad, >soodat, zegt een oud kroniekschrijver, de ghelegentheydt der stadt nu soodanich is: De riviere Amstel van het Zuyden in de stadt komende, ende met eenen rechten loop na de Damslays loopende, aldaer in den Arnme- rack (Damrak) uytghelaten, na ’t Noorden wordt vermengt met het Tije (IJ) ende deylt alsoo de stadt in het midden*. In ’t laatst der 16e eeuw begonnen de eerste tochten naar Oost-Indië en spoedig verrezen allerlei kleine vereenigingen als paddestoelen uit den grond, die alle handel op den Oost gingen drijven. Oldenbarneveldt, de raadpen sionaris van Holland, begreep, dat het beter was, dat ééne, machtige vereeniging in de plaats trad van al die kleine. Deze deden uitstekend haar best, maar deden elkaar te veel concurrentie aan en waren, ieder af zonderlijk, niets waard tegen den Spanjaard en den Portugees, die in de »landen van Over zee* zooveel oudere brieven hadden. Zoo werd dan in het jaar 1602 de Oost-Indische Com pagnie opgericht, die het uitsluitend recht kreeg om in de landen aan den Indischen Oceaan, dus in Azië, Afrika en Australië handel te drijven, landen te veroveren, heerschappij te voeren, oorlog te verklaren en vrede te slui ten, die met andere woorden >een staat in den staat* werd. Deze Oost-Indische Compagnie maakte Am sterdam tot een wereldstad; toen kwamen de reusachtige rijkdommen; toen was ’t marmer van Carrara noodig om de rijke huizen aan de grachten te versieren. In de 17e eeuw stond ons land op den hoog- sten trap van bloei. Maar ook de 18e eeuw Italiaansche dokter, die gaarne zijne familie wilde be zoeken, een langdurig verlof kreeg. Zijn patiënt maakte zich niemendal bezorgd, ofschoon hij nu en dan wel eenigszins ongesteld was; hij had het nu veel te druk om ziek te zijn. Omtrent het midden van den zomer maakte de lord ’s avonds groote rijtoeren in een rijtuig met vier paarden. Postiljons en voorrijders waren er ook bij. Deze ver anderde wijze van doen stemde de bevolking van het stadje Asherton tot groote tevredenheid. Soms keerde de lord eerst laat in den avond terug, ja, soms bleef hij wel een paar dagen uit. Doch waarheen hij ook ging steeds werd hij vergezeld door zijn gunsteling signor Giotto, en den onmisbaren Achille. Intusschen maakte juffrouw Star flinke vorderingen in de muziek; hare stem werd grooter van om vang en haar geluid kreeg een schoonen klank. Zelfs mr. Winter werd trotsch op haar. Zij studeerde onop houdelijk en sedert dien dag van de repetitie was er ook eenige verandering gekomen in haar wezen. Al lengs had haar gelaat een trek van zachtmoedigheid gekregen, terwijl zij voortdurend acht sloeg op hare eigen bewegingen. Zij begon meer zorg te besteden aan hare kleeding en haar spreken; zoodoende trachtte zij alle gebreken van hare vroegere opvoeding te ver beteren. Op zekeren dag bracht signor Giotto haar een doosje, dat met fijn leder was overtrokken. »Hier is een geschenk van lord Asherton, juffrouw Star. Het moet dienen als een bewijs van zijne tevre denheid over uwe vorderingen in den zang. Draag ze eiken dag, dat zal uw voordeel zijn.* Onder het spreken opende hij het doosje en toonde haar een paar diamanten oorknopjes, die den vorm van een ster hadden. De edele steenen schitterden Stadsschouwburg, die des avonds nog men- schen dien kant uitlokte. Het was (in 1872) nog maar weinige jaren geleden, dat mannen ’t plan voor ’t Vondelpark kregen. Het plan ontstond en ontwikkelde zich vooral, omdat de dierentuin Artis bijna de helft der Plan tage in beslag had genomen. Er waren veel bezwaren tegen ’t Vondel park, ook geldelijke. Zelfs dacht men, dat ’t Amsterdamsche volkje niet ontwikkeld ge noeg was om een fraai park ongeschonden te laten. Het Vondelpark is genoemd naar onzen grootsten dichter Joost van den Vondel, die in 1679 stierf. Veertien arme dichters geleidden den 5 Februari van dat jaar ’t lijk naar de Nieuwe Kerk, waar slechts een eenvoudige steen zijn graf aanduidt. En den 18 Oct. 1867 gingen veertig corporaties van letter vrienden en kunstenaars in plechtigen optocht naar ’t Vondelpark, om tegenwoordig te zijn bij de onthulling van ’t beeld des grooten dichters. Nu we toch over poorten spreken, kunnen we ook de Muiderpoort noemen, die nog is blijven staan en die de jongste der Amster damsche poorten is. Ze staat aan ’t eind of liever juist buiten de Plantage. Deze Plantage was ook in 1870 nog de plaats, waar de nijvere burger, die z’n schaap jes op 't droge had, z’n woning liet bouwen. Des Zaterdags wemelde het er van Israëlieten, des Zondags van andere wandelaars. Daar werd gekolfd en gekegeld. Het waren pop perige, benepen huisjes die men daar bouwde. Men toonde ze niet graag aan den vreemde ling, die de roemruchte hoofdstad kwam be zoeken. Doch, reeds 35 jaren geleden, was ’t al heel anders geworden. Een groote her schepping. Men had er een park met zomer en wintertuin gekregen. Maar vooral Ar tis was gekomen. Artis Natura Artis Magistral (De natuur is de moeder der kunst.) Die is een van de gloriepunten van onze hoofdstad. Zoek een Baedeker op in ’t Duitsch of Fransch en, waar over Amsterdam gesproken wordt, noemt men vooral de dierentuin. Ik trof ’t laatst op de De Ruyterkade; ik zag een ouderpaar met twee kinderen onder 't Westerviaduct doorstap pen en ik zag, dat ze onbekend waren en zochten. Toen ik naderde, was hun eerste vraag naar prachtig, ze waren van het zuiverste water. Op rustigen toon, zonder overdrijving, sprak zij haren dank uit, deed de knopjes in hare ooren en droeg voortaan nooit anders. Op zekeren dag kwam Rafael, dj kunstschilder, de kamer van signor Giotto binnen met een schilderstuk in de hand. Dolly zat voor de piano en zong, terwijl de oude Maria Pia volgens gewoonte naast haar zat. Rafael zette het schilderstuk op de tafel en toonde het aan den violist. Het was een portret van de heilige Agnes, een schoone, jonge heilige, met fraai opgebon den haar. «Als de jonge dame daar aan de piano hare krullen liet wegnemen en heur haar ophond, zou men dit por tret voor het hare kunnen aanzien,* merkte de schilder op in het Italiaansch. »Ja,« zei signor Giotto, eveneens in het Italiaansch, »dat zou haar veel beter staan. Die krullen staan haai foeileelijk. Ik heb er een afschuw van.* Maria Pia kende door het afluisteren reeds verscheidene Engelsche woorden en Dolly verstond eenige Italiaan- sche woorden, althans genoeg om Maria Pia te kunnen vragen, wat signor Giotto gezegd had, en waar de schilderij bewaard werd. »Ik hoorde signor Rafael zeggen, die het in de schil derijengalerij een plaats krijgt. Wilt ge het misschien ook eens zien Samen gingen ze naar de galerij en daar wees Maria Pia haar het portret. Dolly bekeek het nauwkeurig, ging naar hare kamer, knipte hare krullen af en maak te heur haar op geheel in navolging van het kapsel, dat zij op de schilderij gezien had. Toen zij voor het eerst met dit veranderde kapsel signor Giotto onder de oogen kwam, herkende hij haar niet op het eerste gezicht, zoo groot was de verande- deelte te zien; wat wij reeds lang gewoon zijn met minachting uit te maken voor »de Pijp.* Voor dien aanbouw waren de Berebijt en de Pauwentuin buitenuitspanningen voor de kleine burgers. Toen voer nog de trekschuit van langs de Vecht van Utrecht af. Van de Weesperpoort reden de hooge diligences van Van Gend en Loos. In drie uren legden ze den weg af van hier naar Utrecht, wat voor diligences werkelijk vlug was. Onder trom petgeschal naderden ze. Natuurlijk waren de Weesper- en Utrecht- sche poorten, de werkelijke poorten, in 1870 reeds verdwenen, maar de naam bleef. En weet ge, waar de Utrechtsche poort stond? Ge kent het Paleis voor Volksvlijt natuurlijk. Nu, dit bedekt de plaats, waar vroe ger, aan ’t eind der Utrechtsche straat, de Utrechtsche poort stond. Voor dit Paleis had men in de hoofdstad in één dag een millioen gulden bijeen. Er was geestdrift voor de idee, om in Amsterdam een vast tentoonstellingsgebouw te bezitten, dat met ’t buitenland kon wedijveren; nijverheid en handel zouden er bevorderd worden. Na’t eene millioen moest haastig nog een millioen geleend worden, want na de eerste geestdrift kwam er spoedig twijfel rijzen over het doel matige der onderneming. Deze leening gelukte en de zaak werd voor ondergang behoed. Om ’t millioentje bijeen te krijgen, bracht men 400 duizend lootjes a f 2,50 in omloop (in 1869.) Op de briefjes zag men het Paleis afgebeeld om de menschen beter te kunnen inpalmen. Ge weet zeker, dat men ’t Paleis te danken heeft aan ’t ijveren en werken van dr. Sarphati, aan wien ook ’t Amstel-hötel zijn bestaan ver schuldigd is en ter wiens eere de op het Pa leis uitloopende Sarphatistraat genoemd is. Met het Amstel-hótel werd in 1866 begonnen. Ar chitect was de heer Oudshoorn. Op den 16 Juli 1867 was ’t gebouw gereed, dat toen dus geheel buiten lag en wel wat ver ook van 't station. Doch men heeft ’t er op gewaagd het zoo maar buiten de stad te zetten, omdat men er zoo’n mooi gezicht op den breeden Am stel had, een gezicht, dat toen niet, zooals thans, door een nog verder gelegen brug en lange huizenrijen werd belemmerd. Toen, dus in 1872, kwam ook ’t Vondel park. Het werd druk in de Leidsche straat en buiten de Leidsche poort, waar ’t voorheen zoo stil was. Voor dien tijd was ’t alleen de en eerst in het de luister der De Engelschen men ons koloniën en schepen af. De Fransche omwenteling sloeg in onzen luister een ongeneeslijke wonde, gaf Engeland voor goed de hegemonie ter zee. Te Amster dam was ’t duidelijk merkbaar. Had de stad te voren 250 duizend inwoners en 60 duizend weerbare mannen, in 1815 woonden er nog slechts 180 duizend menschen. Met den val van Napoleon en de terugkomst der Oranjes ontwaakte wel de handel, maar niet als vroeger. Lange jaren bleef Amster dam stationair. Doch na 1870 kwam de groote aanwas. Grachten werden gedempt, nieuwe straten aan gelegd, wallen en poorten verdwenen. De be woners en bezoekers der hoofdstad, die nog jong zijn en slechts van de laatste jaren her innering hebben, kunnen zich haast niet voor stellen, hoe klein of de hoofdstad voor 1870 was. Toen begon de groote aanwas en weer schoot de IJstad »haar wortels door ’t moeras.* Tot die gedempte grachten behoorde bijv, het water van den Binnen-Amstel tot vlak voor de Mozes- en Aaronskerk, nu het plantsoen van het Waterloo-plein. Vóór 1870 voeren de schepen tot vlak voor die kerk. Men kan uit den loop der bevolking heel goed nagaan, dat het waar is, wat we hier schrijven. In de 18e eeuw had de hoofdstad 250 duizend inwoners, dadelijk na den Fran- schen tijd slechts 180 duizend en in 1870 weer 260 duizend, dus ongeveer evenveel als in Amsterdam’s grooten tijd. En thans wonen er 565 duizend menschen. Sedert 1870 zijn er dus 300 duizend menschen bijgekomen. (In de allerlaatste jaren gaat ’t weer zeer traag met de toename.) Sedert 1870 moest er dus voor die kleine drie honderd duizend personen een nieuwe stad gebouwd worden. We zouden zelfs nog na 1870 kunnen gaan en spreken van >voor ruim dertig jaren*. Laten we dus eens zien, hoe ’t toen was. De Ferdinand Bolstraat, de J. v. Campenstr., de Daniël Stalpaert-, de Van der Helst-, de Frans Hals- en de Gerard Doustraat waren reeds voor een deel volgebouwd. (Dus ’t begin van buurt IJ1J.) Schrijvers van 1872 pochten op die uitbrei ding tusschende Utrechtsche en de Leidsche Bar rière en meenden heel iets moois in dit ge- Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. IURANT •k IC r t 1 i o

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1