NEWS- Eii ADVERTENTIEBLAD
VOOR SIER Efl 0ISTREEE1
Onze goede naam buitenlands.
62e Jaargang.
Zaterdag 19 October 1907.
ITo. 84,
De Vioolspeler.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
I*
t
I
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
5
a i
u
I
I
t
r
U
r
Vrij bewerkt door AM0.
HOOFDSTUK XI.
28). (Vervolg.)
Doch het gelaat en de houding van Gwendolin was
slechts ’n mediumstof, waardoor hij zijne Francisca
zag, terwijl hij Owendolin aankeek.
Nu was Owendolin Lascelles gewoon om aangekeken
te worden; zij achtte dit de gewone cijns, dien men
aan hare schoonheid verschuldigd was. Doch het
zwijgen begon toch beknellend te worden, daarom
verbrak Owendolin de stilte en zeide»Misschien wilt
ge de schilderij wel eens gaan zien, lord Asherton,
waarin gij en papa zooveel belang stelt
Toen eerst opende lord Asherton den mond tot
spreken.
•Ik heb de eer de dochter van lord Avonmore, lady
Owendolin te zien, niet waar
•Juist, mylord. Het zal mijn papa zeker spijten,
dat hij niet hier is om u welkom te heeten. Wilt ge
zijne terugkomst hier afwachten, of zal ik u de schil
derij laten zien, waarvoor ge komt? Het is niet ver
weg in de kamer hier naast.*
»Het spijt mij wel, dat ik u eenige moeite veroor
zaak, lady Owendolin; maar het zal mij zeer aange
naam zijn de schilderij te zien, aangezien ik zoo spoe
dig mogelijk naar huis wensch terug te keeren.«
On middel lijk stond zij op en geleidde hem naar het
schilderstuk; op minder koelen toon wees zij hem de
I 1
ltr
Onze goede naam in het buitenland is een
zaak van zeer groot belang, schreef onlangs
Het Nieuws van den Dag. Een zaak van eer
in de eerste plaats. Maar ook nog iets anders:
wij zouden bijna zeggen, dat de handhaving
van onzen goeden naam in den vreemde voor
Nederland een eisch van zelfbehoud is.
De lezer moge nu voor zich zelf deze stel
ling ontwikkelen. Hij zal niet ontkennen, dat
er reden is haar nu en dan onder de oogen
te zien, want er wordt in den vreemde nauw
keurig gelet op ons land en onze koloniën, en
lang niet altijd zijn de opmerkingen aan ons
adres zoo vleiend als wij voor ons vader
land wenschelijk of nuttig achten.
Inderdaad, wij, Nederlanders, we zijn in de
laatste jaren misschien wel iets wakkerder ge
worden, maar we hebben te lang op onzen
ouden roem geteerd. De tijd is voorbij, toen
de tweede-rangs-dichters liefst niet anders de
den dan het vaderland bewierooken en het
voorstellen, alsof Nederland ver boven alle an
dere landen uitmuntte. De tijden zijn ook
lang voorbij, dat men in ’t groote Duitschland
sprak van het zoo rijke Holland, waarnaar met
bewondering werd opgekeken. En waarom
voorbij? Omdat wij in vergelijking van an
deren niet meer de grooten, rijken, bewonde-
renswaardigen zijn. Juist andersom moeten
wij onze buren bewonderen om hunne ener
gie. Wat is bijv, onze nijverheid, vergeleken
bij die van Engeland, Duitschland of België.
De industrie heeft zich daar ontwikkeld tot
een verbazingwekkende hoogte. Onze handel
is groot, maar een goed deel van dien han
del steunt alleen en uitsluitend op Duitschland.
Rotterdam, dat vooral dit jaar zoo buitenge
woon snel z’n scheepvaart ziet toenemen, is een
Duitsche voorhaven te noemen en de ruim
1,100,000 ton, die de binnengekomen schepen
van dit jaar reeds meer inhielden dan in den
zelfden tijd van 1906, zullen wel grootendeels
op Duitsche rekening zijn te schrijven. Er mo
gen buitenlanders als Motley en d’ Amicis ge
weest zijn, die ons land, ons volk en ons ver
leden bewonderen, we mogen spreken van ons
vaderland, ontwoekerd aan de baren, ontrukt
aan Spaansche dwingelandij, als uitverkoren
tot middelpunt van den wereldvrede, dat laat
de menschen buiten ons land koud. Als zij
niet eveneens stoffen op ’t grootsch verleden
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2*/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
op Lombok, na de inlijving, geweest was: het
oprichten van een opiumhol.
De Engelsche pers nam dit, niet zonder leed
vermaak, over.
Maar zelfs degelijke bladen als de »Daily
News» en de Westminster Gazette* hebben
een verweer van Nederlandsche zijde eerst niet
willen opnemen,bewerende dat dit stuk zondig
de door den vorm.
Dat was wel heel onbillijk. En het kon ons
schade doen. De geschiedenis leert telkens,
welk een macht ten kwade wordt uitgeoefend
door een vaak misleide of vergiftigde openba
re meening.
Het gebeurde ook dezer dagen, dat van
Britsche zijde gewezen werd op onze Oost.
Wij, Engelschen, schreef men, we hebben er
in onze bezittingen schade van, dat de Neder
landers niet in staat blijken te zijn, zelfs niet
in veel meer den dertig jaren, orde en rust te
brengen op Sumatra.
Dat wekt onrust in onze bezittingen aan de
Straat van Malakka en daarom zou ’t noodig
zijn, dat wij de Nederlanders kwamen helpen,
daar vrede te brengen.
Prachtig! Op dezelfde wijze werd ook ge
stookt tegen den Congo-staat, werd indertijd ge
stookt tegen de Transvaalsche republiek.
Het >Nieuws« vindt dit zeer lastig en acht
het goed, dat onze vertegenwoordigers in het
buitenland voortdurend waken tegen het be
kladden van onzen naam in de vreemde pers.
Maar nog beter zou ’t zijn, indien het »Alge-
meen Nederlandsch Verbond* hier optrad. Elk
treffend geval moet aan het Perskantoor van
het Alg. Ned. Verbond*, te Dordrecht geves
tigd, worden medegedeeld; dat is invloedrijk,
heeft uitstekende relaties en beschikt over de
noodige zaakkennis en het noodige vertrouwen.
Doch ook, ieder Nederlander die schrijft,
vooral die in den vreemde schrijft, bedenke
de verantwoordelijkheid voor zijn schrijven.
En nu ten slotte: Laten we hopen, dat twee
Vredesconferentiën, die eminente mannen uit
alle deelen der wereld in onze hofstad te za-
men brachten, er toe zullen hebben bijgedragen
om het algemeen respect voor ons land en volk
en ook voor onze zelfstandigheid te doen toe
nemen in zoodanige mate, dat, wanneer we hier
correct onzijdig en in Indië flink en royaal
zijn, zoowel onze vrijheid als ons prachtig
overzeesch bezit gewaarborgd blijven.
een kopie te willen verkoopen, alsof het een echt stuk
was Zie dat clair-obscur eensIk heb eens van
een kunstenaar gehoord, dat het clair-obscur juist het
groote geheim van de‘beroemde schilders is. Prachtig
niet waar? Wat? Wilt ge nu reeds heengaan? Wel
neen, geen sprake van heengaan, mijn waarde lord
Wacht ten minste, totdat ge kennis hebt gemaakt met
mijne vrouw. Zij wenscht u te zien. Het ontbijt staat
gereed, ga met ons aan tafel. Ja, dat moet ge doen
Een bedankje nemen wij niet aan.«
Onder zooveel aandrang bezwijkende, ging lord As
herton mee en werd hij aan lady Avonmore voorgesteld.
Hij bleef er tot het middagmaal, hij overnachtte er,
vertoefde er ook den volgenden dag en keerde den
derden dag pas naar zijn kasteel terug, nadat lord
Avonmore had beloofd, dat hij met zijne vrouw en doch
ter in de aanstaande maand October een bezoek op
Asherton Castle zou brengen.
Na het vertrek van hun gast had lord Avonmore een
gesprek met zijne vrouw. De markies maakte de op
merking, dat lord Asherton geen goede gezondheid
scheen te genieten.
•Ik geloof niet, dat hij nog lang leven zal, Caroline.
Ten slotte krijgt Percival Craven dan toch zijn erfdeel;
het komt dan alleen iets later dan hij aanvankelijk ver
wachtte.»
•Lord Asherton kan nog wel twintig jaar leven», ant
woordde zijn vrouw. »Hij kan nog best trouwen.*
•Trouwen? Trouwen? Aan begraven is eerder
te denken dan aan trouwen Hij ziet er uit, alsof hij
reeds een voet in ’t graf heeft staan. Wie weet, of G wen-
dolintoch nog niet gravin van Asherton wordt. Maar bet
is een miserabel ding, zoo op iemands dood te wachten.»
•Ik hoop, dat zij gravin van Asherton wordt zonder
op iemands dood te wachten,* verklaarde de markiezin,
en met die woorden scheidden zij. Wordt vervolgd.)
van ’t eigen volk of op de macht van hun va
derland, dan kunnen ze het doen op de onder-
nemingskracht, die hun volk ontwikkelt.
Doch hierover basta. Laten we ons in vele
dingen spiegelen aan den krachtigen Brit,
fier op z’n isolement, op z’n koloniën, z’n han
del en nijverheid en zich niet in andere natiën
oplossende; aan den hupschen, maar hoogst
bedrijvigen Belg, die als klein volk toch tegen
de grootsten concurreert; den gezonden Duit-
scher, die vooral sedert 1870’71 een jeugdi
ge kracht in zich voelt, die zich overal weet in
te dringen en overal zaken maakt.
Doch waar we ’t even over willen hebben,
is dit: Als in ’t buitenland iets van ons gezegd
of geschreven wordt, is ’t vaak ver bezijden de
waarheid en ook dikwijls hatelijk. Het gebeurt
meer dan eens, dat er op ons land of ons
koloniaal beheer afgegeven wordt met een ze
kere strekking, die ons bevreesd doet maken
voor ’t behoud onzer onafhankelijkheid en voor
al voor ’t behoud van ons koloniaal bezit.
Nog pas had bijv, het Fransche «Journal
des Débats« een artikel, waarin op ’t aanbeeld:
toenadering tusschen Nederland en België, nog
eens flink gehamerd werd. De Franschen schij
nen daarin ook voordeel te zien voor de bevor
dering van het Fransche element en de Fran
sche taal. In de »Indépendance Beige* stond
dezer dagen een hoofdartikel over het aan
staande beleefdheidsbezoek van Keizer Wil
helm aan onze Koningin. Natuurlijk wordt
daarin weer braaf geredekaveld over pan-
Germanisme, enz.; maar de schrijver doet ons
toch recht door te zeggen, dat wij over het
algemeen het midden weten te houden tusschen
Germanophobie (afschuw van de Duitschers) en
aansluitingsdrang. Was debuitenlandsche pers
altijd maar zoo bezadigd en billijk tegen
over ons.
Het is daarom goed dat de officieuse »Nord-
deutsche Algemeine Zeitung* schrijft: »Het
besluit van den Keizer en de Keizerin om een
bezoek te brengen aan Koningin Wilhelmina,
is een uiting van hunne gevoelens van harte
lijke vriendschap, die zoowel aan het Neder
landsche als aan het Duitsche volk bekend
zijn en door hen worden gewaardeerd als een
kostelijke band tusschen beide volken*.
Het blad ontkent, dat het bezoek de be
weegredenen zou hebben, die de Fransche
pers daaraan toeschrijft en zegt dan: »De
staatkunde van het jonge Duitsche rijk heeft
reeds haar vaste overleveringen, die aan alle
plaats, waar men moest gaan staan om het stuk in
goed licht te zien.
Lord Asherton volgde echter hare aanwijzingen
niet, maar beschouwde het stuk aandachtig op zijn
eigen manier. Daarbij nam hij niet het voorkomen aan
van een kunstkenner, maar toch toonde hij groote be
langstelling; zijn onderzoek duurde zeker langer dan
een kwartier uurs.
Toen boog hij beleefd voor lady Gwendolin en zeide:
•Mylady, ik dank u bijzonder voor het zien van deze
schilderij, en ik verzoek u beleefd mijn dank ook over
te brengen aan lord Avonmore. Het is een flink stuk,
dat stellig beter is dan de schilderij, die nu aan het
Britsch Museum te koop wordt aangeboden».
Verbaasd over den geringen lof over de schilderij
vroeg Gwendolin «Beschouwt gij het stuk ook als een
Domenichino, mylord?»
•Neen, mylady,« antwoordde lord Asherton met over
tuiging, »dit stuk is niet de oorspronkelijke schilderij,
het komt juist uit zooals ik vermoedde. Dit stuk en
ook ’t andere, dat te Londen ten toon gesteld wordt,
zijn geen van beide door den grooten meester geschil
derd. Ongetwijfeld behooren beide tot de Bologneesche
school, en dit stuk is het beste van de twee een
fraaie kopie maar geen echt stuk.«
•Het heeft altijd gegolden als een echte Domenichino,*
antwoordde Gwendolin, ’n beetje geraakt. »Twijfel
is hierover nooit uitgesproken. Sommige van de voor
naamste kunstkenners hebben gezegd, dat het een echt
stuk is.«
•En nu vindt ge het zeker nogal aanmatigend van
mij, dat ik een andere meening durf hebben dan die
voorname kunstkenners, niet waar
•0 neen 1 Dat heb ik volstrekt niet gezegdIk
politici bekend zijn en die door geen hatelijk
heden van buitenlandsche tegenstanders in
twijfel getrokken kunnen worden.»
Dit stukje zal als antwoord moeten dienen
op wat de Parijsche correspondent van een
Berlijnsch blad seinde: Het bezoek van Keizer
Wilhelm aan Holland bereidt den Franschen
journalisten veel hoofdbrekens. Lautier ver
kondigt in de »Figaro« de meening, dat dit
bezoek berust op de overweging, dat Duitsch-
land’s toekomst op het water ligt. Rotter
dam zou in den grond der zaak eigenlijk reeds
een Duitsche haven zijn, daar alle banken dier
stad van Duitschland afhankelijk zijn. Duitsch
land, meent hij, heeft een Hollandsche en een Bel
gische haven noodig en zou, zoo mogelijk, ook
Triëst willen bezitten, om zijn macht op de Middel-
landsche Zee uit te breiden.
Lautier, zoo zegt de correspondent verder,
is een journalist met veel geest, maar te veel
Franschman om een gebeurtenis anders te be
schouwen dan van zuiver Fransch standpunt;
anders zou hij inzien, dat het niet billijk is,
eiken stap des Duitschen Keizers met argwaan
gade te slaan, terwijl de vele reizen van Ko-
ning Edward altijd als pogingen worden be
schouwd om den internationalen vrede te be
waren.
Vooral over de Engelschen hebben wij vaak
te klagen. Deze mogen gaarne stoken om
er later zelf van te profiteeren.
Voor eenige jaren was er bijv, groot alarm
in Albion. Nederland zou met Duitschland
een tolverbond sluiten. En daar rammelde
men voort. Men zag een reusachtige Duitsche
vloot gebouwd, en bemand met Hollandsche
matrozen. Enkelen zagen die vloot in hunne
gedachten reeds voor Londen.
Wat een voorstelling! Net alsof er zooveel
Hollandsche matrozen zijn en geen Duitsche!
Weet dan lezer, dat de Duitsche oorlogsma-
rine een bemanning van bijna 50.000 perso
nen telt en dat onze oorlogs- en handelsma-
rine te zamen misschien geen zevende deel
van dat aantal opleveren.
De Engelschen dachten nog aan de dagen
van de Ruyter, maar die zijn voor ons land
voorbij.
Een Indisch journalist had dezer dagen in
een Amerikaansch tijdschrift een stuk geplaatst,
waarin hij onze Indische regeering verweet,
dat haar eerste en tot dusverre eenigste werk
geloof, dat gij, mylord, kennis hebt van de schilderkunst
en dus een eigen oordeel kunt vellen; maar natuurlijk
gevoelde ik eenige teleurstelling.»
•Ja, ik speel wel eens met verf en heb mijn leven
gesleten in de kunstverzamelingen van Italië, maar op
grond daarvan zou ik toch niet hebben durven zeggen,
dat ik er anders over dacht dan geachte kunstkenners.
De zaak is dezeik ken het echte, oorspronkelijke,
schilderstuk van Domenichino. Het is een altaaistuk
in de kapel van een klooster, waarin ik een groot deel
van mijn jeugd heb doorgebracht. Zoodoende ben ik
vrij zeker, dat ik mij niet vergis.*
•Papa zal wel erg teleurgesteld zijn als hij dit ver
neemt, lord Asherton
•Och, dat behoeft uw papa niette vernemen? Na
tuurlijk zal ik mijn best doen om te voorkomen, dat
de onechte schilderij, die te Londen is, aan het Brit
sche Museum wordt verkocht a>s een echte Domenichi
no; daarom behoef ik echter geen melding te maken
van deze schilderij. De invloed van eene particuliere
verzameling is zoo gering, dat die zeer goed buiten be
spreking kan blijven.»
Bij deze geringschattende woorden betreffende de
waarde van particuliere verzamelingen, richtte lady
Gwendolin trotsch het hoofd op. Zij gevoelde echter
dat zij in een twistgesprek hierover met lord Asherton
niet was opgewassen; daarom zweeg zij. Lord Asher
ton boog voor haar en zei«Nogmaals dank ik u, mylady
en ik heb de eer u goeden morgen te wenschen.»
•Ha, daar is papa riep Gwendolin op hetzelfde
oogenblik, en weinige seconden later trad de markies
binnen. Met veel drukte heette hij lord Asherton wel
kom in zijn huis en verontschuldigde hij zich over
zijne afwezigheid.
•En ge hebt mijn Domenichino reeds gezien 1* riep
lord Avonmore uit. »Een mooi stuk, niet waar Hoe
durft men het wagen, aan het Britsch Museum
JURANT
i
I
I
I
I
I
I
I
I
i
i