NIEUWS- ES lllïERTENTIEIILill
WOR SNEER EN MSItKH.
Woensdag 23 October 1907.
62e Jaargang.
fj
De Vioolspeler.
No. 85.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
i
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
waren om
voor: de
om te Amsterdam
zooals
en op meer groote plaatsen
1
itn-
de
r
r
51
I
t
I
icr
-
Vrij bewerkt door AM0.
HOOFDSTUK VIL
29). (Vervolg.)
Toen lord Asherton weer thuis was, raadpleegde
hij juffrouw Jenner herhaalde malen over de maatre
gelen, die genomen moesten worden om de verwachte
gasten naar behooren te ontvangen. In alle opzichten
moesten de oude gebruiken gevolgd worden het
was of er koninklijk bezoek kwam; kosten nog moeite
werden gespaard om de adellijke gasten op waardige
wijze te ontvangen.
De huishoudster was zeer in haar schik met het
vooruitzicht op de gasten, en overal zag men de vroo-
lijke drukte van voorbereidende maatregelen en schik
kingen.
Een paar dagen na zijn terugkeer trad lord Asher
ton de kamer van signor Giotto binnen; dit vertrek
was de uitverkoren plaats voor het gezellig samenzijn
van den lord en zijn naaste gevolg. De lord hield
een teekening in de hand; met een vluchtigen blik
keek hij in het vertrek rond en zei toen «Rafaël
heeft me gezegd, dat hij hier zou komen. Weet ge
ook misschien, waar hij is, vriend Giotto Hij moet
me aan deze teekening helpen. De stand van het
hoofd wil maar niet goed komen, en hoe meer ik er
aan werk, hoe slechter het wordt*.
Maria Pia zat bij de piano te breien, terwijl Dolly
sneefde en zon? en Giotto naast haar stond met de
viool in de hand. De tegenwoordigheid der beide
vrouwelijke personen hinderde den lord volstrekt niet
meer. Hij sprak weleens met de Toscaansche boerin,
en stelde veel belang in Dolly’s vorderingen in de
muziek.
«Ik zal hem gaan halen,* antwoordde Giotto. «Hij
is eenige minuten geleden den tuin ingegaan; hij kan
niet ver weg zijn. Wat ’n prachtige schetsteekening,
mylord zeide hij in het voorbijgaan, zoodra hij een
blik op de teekening had geworpen, die de lord voor
zich op de tafel had gelegd. Wat een schoon gelaat
Is dat de bekoorlijke dochter van lord Avonmore
Waarom zou het de dochter van lord Avonmore
moeten zijn?* vroeg de lord gemelijk, en opstaande
greep hij de teekening en ging heen met de woorden
«Zend Rafaël bij mij, zoodra hij komt.*
Weder moest Giotto denken aan de groote verande
ring, die bij lord Asherton had plaats gegrepen.
Eindelijk brak de gewichtige dag aan. Reeds vroeg
in den morgen kwam een renbode met het bericht, dat
de gasten tegen twaalf uur zouden komen. De hoofd
deur van het kasteel, die alleen bij bizondere feeste
lijke gelegenheden diende, werd wijd open gezet en
eindelijk kwam de tijding, dat de gasten het park
waren binnengetreden.
Lord Asherton, vergezeld van Giotto, liep onrustig
heen en weer in de zaal, die slechts door een deur van
de groote hal gescheiden was. Het overige kunste
naarsgevolg bevond zich in het ontvang-salon,'waarheen
de gasten het eerst zouden gebracht worden. Volgens
oude gebruiken stonden de bedienden in een halven
cirkel geschaard in de groote hal bij de hoofddeur, de
huishoudster aan ’t hoofd der vrouwelijke dienstboden,
de hofmeester en Bateman aan het hoofd der manne-
Liike bedienden.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Alleen de lakeien in hun kleurige livrei stonden in
groepen voor de andere bedienden; bij het verschijnen
der gasten moesten zij op rijen in het gelid gaan staan.
Hoe kaim waren al die menschen naar het uiterlijk
Hoe verkeerden zij echter allen in gespannen ver
wachting. Het was zoo lang geleden, dat zulke aan
zienlijke gasten op Asherton Castle een bezoek
brachten.
De vleugels van de hoofddeur werden opengeworpen,
de lakeien schaarden zich in gelid en lord Asherton
trad naar voren om zijn gasten te begroeten.
Hoe nieuwsgierig keken allen, eerst naar de markie
zin, zwierig gekleed en een beetje luidruchtig; naar
haar echtgenoot, van top tot teen een edelman, maar
blijkbaar een zwak man. Vervolgens richtten aller
oogen zich op de schoone lady Gwendoiin, die reeds
vroeger hier haar intrede als meesteresse had kunnen
doen, zoo Percival Graven den lordstitel geërfd had.
Lord Asherton geleidde lady Avonmore, terwijl de
schoone Gwendoiin aan de zijde van haar vader liep.
De markiezin verwaardigde de bedienden met een
vriendelijk knikje, haar echtgenoot vereerde hen met
meer van die knikjes. Gwendoiin maakte eerst een
lichte buiging als een groet aan allen samen en keek
daarop zoo vriendelijk glimlachend en knikkend in het
rond, dat ieder voor zien kon gelooven met een afzon
derlijken groet vereerd te zijn. Daarmede veroverde
zij stormenderhand alle harten.
Welke gevoelens van smart, teleurstelling en gekwetste
liefde achter dat vriéndelijk gelaat verborgen waren
dat wist Gwendoiin alleen. De beste lessen, die een
vrouw leeren kan, de lessen van zelfbeheersching, had
zij zeer goed in praktijd leeren brengen.
Op uitdrukkelijk verlangen stond signor Giotto naast
aandringen mochten de beesten voorleopig in
de Oranje-Nassau-Kazerne bij de Muiderpoort,
tot er geschikte verblijven ingericht waren.
Eindelijk werd Jan Salie, die dat vreemd ge
dierte wantrouwend aanzag, overwonnen. Hij
gaf toestemming en in Augustus 1840 kwa
men de beesten in Artis. En daar zijn ze
nu reeds bijna 70 jaren achtereen en nog nooit
hebben ze een hoop Amsterdammers, zelfs niet
een enkele, opgegeten.
In ’t begin riepen de straatjongens op een
Zaterdag of een Zondag wel eens: «Er is een
beer losgebroken!* En dan had men op Za
terdag de netjes aangekleede Jodinnetjes en
Zondags de dito niet-Jodinnetjes eens moeten
zien vluchten! Maar die grap was al spoedig
oudbakken.
Men kan zich thans niet meer voorstellen,
dat onze groot- en overgrootouders zoo Jan
Salie-achtig waren.
Dat de Artis in den loop der jaren èn in
oppervlakte èn in bevolking heel wat is aan
gegroeid, laat zich begrijpen. Zoo was Mid
denhof eerst slechts een halve hectare groot.
En kom daar nu eens mee!
Van den Artis naar de kruiers o ver gaan is
een heele afstand. Hoe komt ge daar zoo op
eens bij, vraagt ge en ik zal ’t u maar dade
lijk zeggen: De Artis is in de Plantage en zoo
even kreeg ik nog een typische rekening van
een kruier onder de oogen, die ook ’t woord
Plantage bevatte.
Waarde lezer, ge kent in uw plaats eigen
lijk niet het beroep van kruier. Dat is een
echt ouderwetsch Amsterdamsch beroep. En
een vak, dat misschien in de laatste jaren iets
veranderd is, maar dat nog volstrekt niet ver
dwijnt. De Amsterdammer is van ouds ge
woon aan z’n kruier alles te kunnen toever
trouwen. En toen dan ook voor eenige jaren
een vakgenoot wegens oneerlijkheid met de
justitie in minder eervolle aanraking kwam,
riep ieder uit: Hoe is ’t mogelijk, een kruier
en die oneerlijk.
Daarom moet ge niet denken, dat kruiers
allemaal zulke brave boontjes zijn, die bijv, tot
den geheelonthoudersstand behooren. Maar een
kruier moet vertrouwd kunnen worden, hij moet
een man zijn, dien men alles kan toevertrouwen.
Vroeger had men aan de hoekhuizen van
bijna alle grachten en straten zoogenaamde pot
huizen, miniatuur-huisjes, op de stoep gebouwd.
Die pothuizen verdwijnen geheel. Nu dan,
leven, net als de wilden, waar we zoo laag op
neerzagen; beren op straat te laten dansen, dat
was juist verboden, en nu wilde men dit! Er
volgde een ongunstig advies naar de regee-
ring en Westerman ving bot. Doch hij liet
den moed niet zinken. In ’t volgende jaar werd
opgericht eene «Sociëteit tot bevordering van
dekennis der Natuurlijke historie*, die haar ze
tel kreeg in den tuin Middenhof. En daar is
de kiem van Artis gelegd. De Sociëteit telde
eerst slechts 120 leden. Men verzamelde in
den hof opgezette dieren en tamme, levende
dieren, en de verzameling groeide steeds aan.
Natuurlijk alleen tamme levende dieren, want
andere waren verboden. Al spoedig genoot
de Sociëteit de algemeene sympathie. Ieder
sprak van Artis, zooals reeds kortweg de ver-
eeniging genoemd werd, die tot zinspreuk had:
Natura Artis Magistra (De natuur is de moe
der der kunst.) Nu trokken Westerman en
z’n vrienden de stoute schoenen aan en zij
kochten voor 34,000 gulden van Van Aken
diens menagerie. Van Aken, de eigenaar van
dat beestenspel, was destijds beroemd op de
groote kermissen.
Deze beesten, die tot dan toe een Zigeuner
leven hadden geleid en dus tot de paria’s der
maatschappij behoorden, werden nu door Wes
terman in de rangen der Amsterdamsche
aristocratie opgenomen. Voortaan zouden zij
in vorstelijke verblijven wonen en door deftige
livrei-bedienden geholpen worden.
Maar Jan Salie had nog bezwaren. Hij
keurde de lokalen af, die bestemd
de menagerie te herbergen. Stel u
tijgers en leeuwen mochten er eens uitbreken
en heel Amsterdam een doodschrik op ’t lijf
jagen!
Dit vonnis klonk Westerman en z’n vrien
den in de ooren als een donderslag bij helde
ren hemel. Wat moest men beginnen?
Met Van Aken was de overeenkomst reeds
besloten, daar kon men niet van terug en
de winter naderde. De 34,000 gulden en de
toekomst schenen verloren. Men schreef aan
Van Aken, opdat deze winterkwartieren voor
’t aan warmte gewende wild gedierte zou op
zoeken. Maar toen de brief te Brussel (waar
Van Aken toen was) aankwam, was de me
nagerie reeds onderweg. De wilde beesten
kwamen voor de poorten onzer veste, doch ze
mochten er niet intreden.
Westerman vond eindelijk raad. Op zijn
Het is inderdaad waar, dat er groote geest
kracht is noodig geweest om Natura Artis Ma
gistra, om onzen grooten Dierentuin, tot stand
te brengen.
Wij, die thans met trots den vreemdeling
op deze instelling wijzen, die zelf nog zoo vaak
met genoegen de herhaaldelijk plaats hebben
de nieuwe aankoopen bezien, die komen luiste
ren naar de daar gegeven concerten, die op
Koninginnedag en gedurende de geheele maand
September tegen verminderden toegangsprijs
de niet-leden, dus »het« volk van de gelegen
heid gebruik zien maken, om nog eens weer
al de verschillende beesten en het aquarium
te zien; wij, die vaste klanten waren, gelijk
onze kinderen ’t nu zijn, van de winkeltjes te
genover den ingang van Artis, waar we ons
voorzagen van «saussies* (apenoten) en andere
zaken, om de beesten te voederen, we denken
er niet meer aan, hoeveel moeite de stichters
van den Dierentuin gehad hebben. We had
den hier eigenlijk al lang een Westerman-
straat moeten hebben, want vooral aan Wes
terman zijn we Artis verschuldigd.
De firma Jan Salie Cie, ge kent
mers dit verwende jongste zoontje uit
werken van Potgieter! legde allerlei hin
dernissen.
Na 1830 kwam de boekverkooper G. F.
Westerman, die dilettant was in de natuurlijke
historie, op ’t denkbeeld
eene diergaarde in ’t leven te roepen,
ook te Londen
reeds bestond.
Hij werd in zijn pogen ondersteund door
enkele vrienden, maar dit werkte nog niet veel
uit. Hierbij kwam, dat niet lang te voren een
vermogend en invloedrijk Amsterdammer te
vergeefs het zelfde had willen doen.
Westerman liet zich echter niet afschrikken;
hij bood in 1836 aan Koning Willem I een
uitvoerig plan aan en de vorst betoonde veel
belangstelling. Dit hielp echter nog niet veel.
De burgemeester der hoofdstad zag bedenke
lijk, toen Westerman bij hem met ’t plan voor
den dag kwam, om voortaan ook leeuwen en
tijgers en ander vreemd gedierte in de stede
lijke registers van den burgerlijken stand op te
kunnen nemen. Al de Jan Salies staken de
hoofden bijeen: ’t ware absurd om in een be
schaafd land tusschen apen en jakhalzen te
deze pothuizen waren vaak bezet door kruiers,
’t waren hunne bestelhuizen. Ze waren niet
hoog als moderne winkels, men moest nog
haast bukken om met de ellebogen op ’t dak
te kunnen rusten. De kruier was vooral vroe
ger even onmisbaar als de bakker en de
melkboer. Ge vraagt, wat hij dan zooal te
doen had en ik noem u op: Pakjes bezorgen,
boodschappen doen, begin van brand blusschen;
behulpzaam zijn bij ’t turven en ’t binnenbren
gen der groote wasch; en zoo voort.
De dames werden door ’n kruier naar krans
je of partijtje gebracht. En er bestond wer
kelijk een spreekwoord: Zoo eerlijk als een
kruier. De koopman geeft hem vol vertrou
wen 10,000 gld. mee. Bij ’t verhuizen bergt
men geen kostbaarheden voor hem weg. Hij
gaat even goed over ’t goud en zilver als
mevrouw en de jonge dames zelf. Wekelijks
levert hij z’n nota in.
Op de nota, natuurlijk al enkele tientallen
jaren oud, die ik in handen kreeg, las ik:
»Een vrachtje naar de haringpakkerij ge
daan
>De jonge jufvrouw Lowize van de Klo
veniersburgwal gehaald
»Twee boodschappen voor mevrouw ge
daan
»Drie uren aan het mangelen geholpen
«De loozjé van de Harlinger boot gehaald,
met zes stuivers verschot
>Met de omnibus voor UEd. naar de plan-
tazie geweest. Een uur moeten wachten
Tijd is geld voor den kruier; ’t is dus zeer
natuurlijk, dat elk uur, door hem voor anderen
besteed, op rekening wordt gebracht.
Men verhaalt daarvan zelfs ’t volgende sterk
sprekende staaltje:
Een heer, die zijn kruier gaarne mocht lij
den, zei op zekeren keer tot hem: «Hein, 't is
morgenavond concert voor de armen bij Stumpff.
Ik heb geen tijd, maar wil jij er heen gaan,
dan zal ik je een kaartje geven?* «Best,
mijnheer!* antwoordde Hein. «Je kunt ook je
vrouw meenemen; hier heb je twee kaartjes.*
«Zeer goed, mijnheer,* zei Hein en hij ging
met z’n vrouw naar Stumpff.
De volgende week stond echter op de nota
van den kruier:
«Voor UEd. met m’n vrouw vier uren op een
concert gezeten
Men hecht veel aan de illusiën, die troosten,
wanneer men het te kwaad heeft gekregen met de
werkelijkheden, die niet troosten.
onmiddellijk na de begroeting werd de violist aan de
markiezin van Avonmore voorgesteld als «Mijn vriend,
signor Giotto.*
De markiezin wierp hem een koelen blik toe en boog
met zooveel blijkbare trotsebheid, dat Giotto bijna even
trotsch boog en onmiddellijk zijn plaats naast lord
Asherton innam. Het volgende oogenblik rustte zijn
blik op Gwendoiin. Hij verwachtte eene jonge dame
te zien, die veel op hare moeder geleek, en van te
voren gevoelde hij reeds een afkeer van haar. Doch
daar zag hij een vrouwelijk wezen, zoo schoon en be
vallig als zijn ideaal. Een vreemd gevoel overmees
terde hem, half smart, half vreugde, maar hij kon de
oogen niet van haar afwenden. Hij volgde het gezel
schap in het ontvangsalon.
Niemand bemerkte de hevige gemoedsaandoening
van den meester-violist niemand, behalve Dolly Star.
Zij stond naast hare tant^, juffrouw Jenner, en wendde
het gelaat naar signor Giotto om te zien, welken in
druk lady Gwendolin’s schoonheid op hem maken zou.
«Ik dacht het wel,* mompelde zij zenuwachtig. «Ik
dacht het wel mijn voorgevoel heeft mij niet be
drogen.*
HOOFDSTUK XIII.
In het vooruitzicht op het bezoek van zjjne adellijke
gasten, haastte lord Asherton zich, om met de aan
zienlijken uit den omtrek op een goeden voet te ko
men. Hij noodigde hen op danspartijen en heerlijke
maaltijden, daarbij voorwendende dat zijn minder goede
gezondheid het genoegen eener nadere kennismaking
had belet. Men nam deze verontschuldiging voor goe
de munt aan en wees de uitnoodiging dus niet af. Men
vergat en vergaf de aangedane beleedigingen ter wille
van de manier, waarop lord Asherton alles weder
NEEKER COURANT.
1
L
i.
e
I,
t4
ii
i
n I
o 1
•i