MITWS- ES IHÏUinWIEliLlI) VOOR SNERK Eli IISTUUI. I F Een paai gebreken van ons volk. 62e Jaargang. Zaterdag 26 October 1907. No. 86» De Vioolspeler. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. !Cn En HOOFDSTUK XIV. t J BI digd is. hebben rif blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Vrij bewerkt door AMO. ;t f a Het was een prachtig concert, zoowel wat de muziek, als wat het gezelschap betrof. Beide, instrumentale en vocale muziek, werden uit gevoerd door kunstenaars van den eersten rang. De genoodigden, allen uit den aanzienlijksten stand, toonden zelfs nu en dan hun bijval door handgeklap. De prins van koninklijken bloede, die juist dien dag een groot feestmaal had bijgewoond, en van vermoeid heid half indutte, keek nu en dan op bij een mooie roulande en verwaardigde zich te zeggen »Zeer goed, zeer goed Op mijn woord, werkelijk zeer goed Na afloop van het concert ging het voorname ge zelschap aan den avonddisch; de voornaamste muziek kunstenaars, die een week geleden bij den Koning van Frankrijk een concert hadden gegeven en daarna met hem aan dezelfde tafel gegeten hadden, maakten zich ook nu gereed om de voorname gasten te volgen. Juist wilden de voorsten van hen de zaal binnengaan, toen een lakei toetrad en beleefd zeide, dat voor de heeren musici in een andere kamer zou worden opge diend. »0f de heeren hem wilden volgen Zij wisten hunne verontwaardiging over deze han delwijze zeer goed voor den bediende te verbergen, en volgden hem, zonder ’n woord te zeggen. Doch toen zij in de aangewezen kamer waren, barstten zij los. Vooral de dames onder hen waren zeer boos over deze beleediging en wilden op staanden voet heengaan. Een paar vroolijke zangers waren daar zeer tegen; ze gaven den raad, dat men in eene booze bui geen be sluiten moest nemen, het was dus beter, dat ze hier bleven en zich de spijzen en dranken goed lieten sma ken. Die verstandige woorden vonden nog al ingang; zij sloten de deur, zoodra de bedienden weggezonden waren, en richtten zich toen geheel in om een prettig feest te vieren. Toen de rijtuigen voorkwamen om de gasten naar huis te brengen, zond de baszanger een jongen pianist uit, met den last, alle rijtuigen voor de musici weg te zenden. Nadat het laatste rijtuig met gasten was vertrokken, klopte een bediende aan. «Ik vrees dat hier een vergis sing is begaan; er is geen enkel rijtuig meer om de dames en heeren thuis te brengen,* zeide hij en tevens vroeg hij, of het goed was, wanneer hij bij den naasten stalhouder eenige rijtuigen bestelde om de dames weg te brengen. Het antwoord was, dat ze liever naar huis reden in de voor hen bestemde rijtuigen. Stellig was er een vergissing begaan, maar de rijtuigen zouden wel spoedig terugkomen. Intusschen moesten de be dienden de muziek en de instrumenten maar brengen, die in de concertzaal waren achtergebleven. Dan waren ze spoedig gereed, als de rijtuigen kwamen. De slaperige bedienden waren blijde, iets te kunnen doen om het heengaan der musici te kunnen bevorde ren, en brachten vlug het gevraagde. Daarop werd de deur opnieuw gesloten en bleef het bij de toonkun stenaars tamelijk rustig, totdat ’t overal in huis alles stil geworden was. Toen sprak de voornaamste van hen»Nu is de tijd gekomen om te toonen dat wij het kwade willen ver gelden met iets goeds. Let goed op, ik ben de kapel meester. Wij zullen het drinklied met koor uit de opera ten gehoore brengen.* Hij blies een licht uit en nam de kaars uit den zil veren kandelaar en zwaaide die als een dirigeerstok. >Opgelet, zorgt dat ge allen in de maat blijft En nu vooruit Wat een geluid 1 Ieder begon op zijn eigen instru- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote letters naar plaatsruimte. ment, de zangers en zangeressen vielen in en voerden een drinklied uit, waarin geen enkele noot zacht ge zongen werd. Zoo nu en dan bracht de dirigeerkaars opzettelijk eenige verwarring, terwijl de sopraanstem- men eveneens opzettelijk nu en dan een hoogen disso- nant er tusschen wierpen. Doodvermoeid had lady Avonmore hare slaapkamer opgezocht; zulke avondpartijen zijn zeer vermoeiend, vooral wanneer nog een prins van den bloede tot de gas ten behoort. Zijne Koninklijke Hoogheid had den geheelen avond naast haar gezeten, maar veel gesproken had hij niet. Eten en drinken deed hij wel, maar blijkbaar dacht hij«Zwijgen is goud.< De menschen, die hij met zijne tegenwoordigheid vereerde, waren verplicht te zorgen, dat hij zich amuseerde. Het is moeilijk een oud man te amuseeren, die alle vermaken zat is. Hoe kan men een levendig gesprek voeren met iemand, die niets anders zegt dan «Hé, wat zegt ge «O, wel zeker »Juist zoo «Ach, dat heb ik nooit gehoord «Och, is het waar?* Doch lady Avonmore hield dapper vol; nu was ze echter doodvermoeid en wat wrevelig, zooals de kame nier bemerkte, die haar hielp bij het afleggen van hare juweelen en bij het opmaken van heur haar voor den nacht. Daar klonk op eens het helsch rumoer, dat de musi ci maakten, zoo luid alsof het spektakel in de aan grenzende kamer werd gemaakt. Lady Avonmore sprong op van haar stoel en riep «Wat is dat voor een onbeschaamdheid! Ga oogen- blikkelijk naar beneden, Stephanie, en zend die men schen weg Spoedig kwam de kamenier terug. (Wordt vervolgd.) HOOFDSTUK XIII. 30). (Vervolg.) «Ah, dat zouden we bijna vergeten hebben, Batten Natuurlijk moeten die menschen ook wat te eten hebben; zij moeten alles van het beste hebben, zooals voor de tafel der gasten. Het doet me genoegen, Bat ten, dat je mij' aan die menschen hebt herinnerd. Ik geef je de vrije hand, om alles voor hen flink te re gelen.* Lady Avonmore was gul, dat was de mooie kant van haar karakter. Men zou niet vermoed hebben dat zij de dochter was van een kastelein, die vijftig jaar geleden een restaurant hield, en toen zeer inha lig was. «Moeten zij ook in de zaal bediend worden, mevrouw?* vroeg Batten. «In de zaal Wel neenHoe kom je op die ge dachte, Batten Ze krijgen een afzonderlijke tafel in een ander vertrek, zooals de muzikanten van mijn bals altijd krijgen. Dat is veel prettiger voor die menschen. Neem voor hen een der mooiste kamers, die wij missen kunnen, en zooals ik reeds zei geef hun van het beste. Ze moeten beloond worden voor hun werk, Batten.* «O ja mevrouw, zeker 1 Ik zal uwe bevelen getrouw opvolgen,* zei de gehoorzame hofmeester. weer eens een krach Duizenden zitten thans met Op honderden milli- oenen wordt de schade berekend. Rijken zijn arm geworden of meer dan arm, vermo gende personen hebben een klein-burgerlijk kapitaaltje overgehouden, waarmede ze voor hun doen armoede lijden. Rijk en gemeenten krijgen den terugslag te zien in veel geringere belastbare inkomens en vermogens. Winke liers bemerken ’t, dat er geen koopkracht is en worden daardoor zelve ook zwakker. En zoo werkt het door in de geheele maat schappij. Wordt het publiek dan niet gewaarschuwd? O ja, voldoende. Ook nu weer wordt gewe zen op die verfoeielijke speculatie-woede; dag bladen en andere geschriften waarschuwen op ernstige wijze. Maar wat geeft het? Niets, letterlijk niets. De Nederlander is als een onverbeterlijke zondaar. De dief moet stelen, al weet hij, dat de val telkens voor hem open stond en weer staat. De dronkaard moet zich wij, heeft men goed gevestigde luchtschip- persvereenigingen, die geregeld dezen nieuwen tak van sport beoefenen en vele geoefende luchtschippers onder hare leden tellen. In ’t buitenland is reeds jaren het vraagstuk van den bestuurbaren ballon bestudeerd. Proeven zijn .genomen, nieuwe en nog eens weer nie- we plannen ontworpen. En nu schijnt dit al lerbelangrijkste vraagstuk, ten minste wat het eerste en voornaamste stadium betreft, opge lost te zijn, n.l. dat de mensch het luchtschip, trots weer en wind, naar zijn wil kan richten. De militaire overheden in Duitschland, Frank rijk, Engeland hebben zich dadelijk de nieuwe vindingen toegeëigend, omdat ze het belang van deze vindingen voor de toekomst-oorlo- gen vermoeden. Maar hoeveel belang zal ook ’t groote pu bliek eens in den bestuurbaren ballon stellen. Ge herinnert u teekeningen in satyrieke week bladen, waarin ge de lucht bevolkt zaagt met allerlei elkaar passeerende monsters. Nu, zoudt ge nog durven denken, dat niet eenmaal de luchtscheepvaart een der takken van vervoer wordt? En wat zien we weer! Eenige dagen gele den is te ’s-Gravenhage eene vergadering ge houden om hier te lande ook eens een lucht scheepvaart vereeniging op te richten. Einde lijk, nu anderen zoowat gereed zijn, gaan wij misschien eens beginnen. Het heeft veel voor, zal iemand zeggen; we laten anderen de eerste kosten betalen en profiteeren daar dan zelf van. We hopen, dat ’t niet noodig zal zijn, deze echte Jan Salie-gedachte te weerleggen. We gelooven, dat we, sedert de 18e eeuw, in energie zijn vooruitgegaan, maar we geloo ven ook, dat er nog wel een heel stuk energie bij kan en dat we vooral moeten zor gen, ook eens eerste te zijn op goed, practisch, modern gebied. we hebben nog een paar dingen meten voort. We weten dus uit de praktijk, dat we best mee kunnen komen, en toch blijven we op modern gebied zoo dikwij® achter. We willen geen lans breken voor onze ma rine, maar het feit constateeren, dat we veel later moderne oorlogschepen bouwden dan an dere zeemogendheden. Het is een wonder, dat we al ééne onder- zeesche boot hebben. Die boot bewijst weer, dat we kunnen. In ons eigen land is ze ge bouwd en de officier, die de eigenlijke con structeur van ’t vaartuig was, kreeg in Fran- schen marinedienst een hooge betrekking. Wat waren we laat met onze spoorwegen. Het voortvarende België, nog niet eens voor goed vrij van Nederland, had reeds in 1832 z’n eerste spoortrein rijden en wij in 1839 (tusschen Amsterdam en Haarlem.) Wat zagen we voor eenige jaren vreemd tegen de auto’s aan, waarmee we ook achter aan kwamen en nu is toch bewezen, dat we niet achteraan behoeven te komen. En nu op ’t gebied der luchtscheepvaart! Ja, bij feestelijke gelegenheden zien we eens een luchtballon opstijgen, waarin dan natuurlijk een buitenlander zit. Maar wat doet men in ons land aan de luchtscheepvaart? In andere landen, ook die kleiner zijn dan In een heele massa opzichten zijn wij, Ne derlanders, een goed volkje. We zijn ontwik keld, algemeen ontwikkeld. Nergens is het getal analphabeten geringer dan bij ons. We zijn niet zoo overdreven als anderen, zoodat ons staatsleven niet van vurige politiek, revolutie, en meer van die narigheden aan eenhang!. We hebben een roemrijk verleden, dat er op wijst, dat ons volk tot groote din gen in staat is. Onze voorouders, die profiteerden van de mooie ligging van ons land, hebben ons rijke koloniën en vrij wat kapitaal nagelaten. Na onzen grooten tijd is een periode van verslapping gekomen en men kan niet zeggen, of die periode, ondanks den vernederenden Fran- schen tijd, zelfs nu nog wel voor goed geëin- Door gelukkige omstandigheden we onze overzeesche bezittingen na dien Franschen tijd grootendeels weer terug gekregen; onze handel begon weer eenigszins te herleven. En bovendien hebben we het ge luk als achterland een groote nijvere Duitsche landstreek te bezitten, die ons, vooral Rotter dam, veel voordeel aanbrengt. We staan dus thans mede in de voorste rij der beschaafde landen en de Vredesconferen tie, ten tweeden male in Den Haag gehouden, bewijst, dat we het vertrouwen der wereld bezitten. Die conferentie toont aan, dat men ons beschouwt als een kalm, beschaafd volk, waar geen groote geestdrijverij het zetelen van zoo’n wereldcongres in gevaar kan bren gen, waar geen kans is op groote rustversto ringen. Men kan hier rustig en gedistingu- eerd vergaderen. Doch we hebben ook leelijke gebreken. We willen ’t nu niet hebben over gebrek aan zelfstandigheid, waardoor we meenen, dat ’t vreemde altijd beter is dan het onze, waar door we gaarne en gemakkelijk vreemde ta len aanleeren, liefst goederen uit het buiten land betrekken en te veel tegen vreemden opzien. We zullen ook niet spreken over onze drankzucht, want die moge te betreuren zijn, ze is ook al niet erger dan bij vele andere volken. Maar tegen. bedrinken, al is hij nog zoo vaak daarvoor gestraft. De Nederlander moet speculeeren, enz., al is hij er ook nog zoo vaak de dupe van geworden. We zullen dus in de toekomst dezelfde beursspeelwoede vinden, die thans zoo velen ten val bracht of vernederde. En hiermede hangt samen, dat wij in vele andere opzichten liefst als het hinkende paard achteraan komen. Niet, dat wij geen voorbeelden genoeg heb ben, dat wij evengoed kunnen als de anderen; o volstrekt niet. Wij meenden vroeger dat onze taal niet deugde voor zang en ook ons volk niet zingen kon. Duitsch moest ’t zijn, die taal was zangerig; Duitschers moesten zin gen. En wat zien we thans? Onze zangers en zangeressen, onze virtuoozenop instrumen taal gebied vieren in ’t buitenland, en niet het minst in Duitschland, hunne triomfen. Dat we op modern gebied kunnen, hebben bijv, de Spijker-cars bewezen, die op hun tocht van Peking naar Parijs een onverwacht suc ces behaalden. Onze geleerden kunnen zich met die van ’t buitenland. En zoo Voor enkele jaren verloor ons land in kor ten tijd vele millioenen door daling van ver schillende, vooral Amerikaansche fondsen én thans hebben onze financiën een slag gekre gen. zoo zwaar, dat het jaren zal duren voor de gevolgen er van niet meer merkbaar zijn Wat is de oorzaak? Ge kent ze: de onge looflijk sterke speculatiezucht, die als een volkskoorts door ons land waart. Ook bij an dere volken wordt gespeculeerd. Laten we de Amerikanen in de eerste plaats noemen, maar de Amerikaan, de Duitscher, enz. ze wer ken bovendien nog in vruchtbaarder richting. Maar wij de meesten onzer zijn te traag, bezitten te weinig ondernemingsgeest om on ze rijkdommen in industrieele en andere onder nemingen te steken, die nuttig en voordeelig zijn. Te velen onder ons vinden het beurs dobbelspel te mooi en te gemakkelijk, vinden ’t zoo heerlijk met hartstochtelijke belangstel ling de koersen van staats- en andere waar den na te gaan, dan dat de geest naar ede ler bezigheid streven zal. Voor vreemde on dernemingen, die mooie aanstaande winstcij fers weten voor te spiegelen, is hier steeds geld te vinden, maar voor binnenlandsche maatschappijen, die minstens even solide zijn, blijft de beurs gesloten. En dan speculeeren a la baisse en a la hausse, dat achten we mooier dan ’t steunen van ondernemende va derlanders. Totdat er komt, zooals nu. de handen in het haar. de Wenscht u een flesch van ons haargroeimid del? vroeg de kaalhoofdige kapper. Wij staan er voor in, dat ’t zelfs de kaalste hoofden binnen zeer korten tijd weder met een weelderigen haardos voorziet. Waarom gebruik je ’t dan niet voor je eigen hoofd? Ja, ziet u, ik ben de «vóór het gebruik*; mijn broeder met dien reusachtigen baard, de «na het gebruik*, is op ’t oogenblik niet thuis! Er zijn lieden, die slechts daar hun «deelne ming* toonen, waar iets te deelen en te nemen is. R COURANT, •1 I l i L 1 1 t J rl r 1 ll

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1