SHOTS- II AIHEKTEJTIEBLAB VOOR SM El M8TRM. OflZE MARINE. g I I Zaterdag 7 December 1907. 62e Jaargang. No. 98. De Vioolspeler. i Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. de van van de mannen haar een gevoel van Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ter sa- y- ijn lier Vrij bewerkt door AMO. n e, op, men het blijft bijna geheel gemerkt te hebbes, dat het weigerend antwoord lady Gwendolin uw hart verlichting schonk.* Om dit antwoord moest de graaf hartelijk lachen. ♦Wel,* zei hij. ♦gij verstaat goed de kunst van com plimentjes maken, maar toch zegt ge de waarheid. Ja, mijn hart was verlicht, want haar antwoord deed mij mijn dwaasheid inzien. Het was slechts een inval van het oogenblik. Ik dacht, dat' zij om haar schoonheid een passende gravin Asherton zou zijn, en haar mama had me op het denkbeeld gebracht, dat mijn goud het gemis aan jeugd wel zou vergoeden.* ♦U dacht, mylord, dat ge een schoone dame kon koopen, zooals ge een fraai beeld of een kostbare schil derij koopt.* ♦Nu, daarin hebt ge het niet heelemaal mis, juffrouw Star, doch laten wij die zaak nu verder maar ver geten en over Giocto spreken. Gelooft ge, dat hij ziek is geworden door die liefdesgeschiedenis ♦Neen, mylord, ik geloof, dat hij die ziekte onder de leden had, maar de dokter zei, dat de patiënt in zijn gemoedsleven een hevigen schok had gekregen, die het gevaar dubbel zoo groot maakte.* ♦Het gebeurt meermalen, dat een plotselinge hevige ziekte het gemoedsleven tot rust brengt en vroeger verdriet doet vergeten. Ik hoop, dat dit ook met mijn vriend het geval zal wezen.* »Neen, mylord, hoop daar niet op,« zei Stella met over tuiging. ♦Hij gelooft, dat ik heb medegeholpen om zijn leven te redden, en daarom stelde hij me voor, dat wij elkaar voortaan als broeder en zuster zouden beschou wen. In vertrouwen heeft hij met mij gesproken over lady Gwendolin en over zijn groote liefde, en ik heb de vaste overtuiging gekregen, dat hij zich nooit daar overheen zal kunnen zetten. Hij zal haar liefhebben tot aan zijn dood.* geweest, die zijn liefde kon wekken.* ♦Ook niet de voorname jonge dame, die de harten van alle mannen steelt?* fluisterde Stella weer. ♦Lady Gwendolin Lascelles! Ónmogelijk, onmoge lijk!* riep de verbaasde lord uit. ♦Toch is het zoo,* fluisterde Stella. Daarop vroeg hij Stella zoo dringend om inlichting, dat zij geen weerstand kon bieden en hem alles vertel de wat zij gezien en gehoord had. »lk had die twee jonge menschen niet zooveel in eikaars gezelschap moeten laten,* sprak hij vol zelf verwijt. ♦Ik had aan zijn eigenaardige bekoorlijkheid moeten denken. En gelooft ge dat lady Gwendolin zelve ook verliefd was? Zoo, erg zal dat niet geweest zijn, denk ik.» '»Ik verwacht, dat lady er zich wel overheen zal zetten,* antwoordde Stella koel. ♦Ze zei dat ze mis schien door haar verbeelding werd misleid, maar dat haar hart trouw was gebleven. Langzaam aan zal zij wel weer tot haar eerste liefde terugkeeren, mylord, maar hij hij zal het nooit vergeten.* ♦Ik hoop en ik vertrouw, dat hij het vergeten zal, juffrouw Star. Soms doodt de liefde ’t hart, maar dat gebeurt niet altijd.* ♦Ja, mylord, ik heb wel gehoord, dat niet sterven van onbeantwoorde liefde.* ♦De echte liefde dooft het leven niet uit, juffrouw Star, maar soms maakt ze ook sterke mannen onge lukkig, hun leven lang,* verzekerde de lord met een zucht. Eenige oogenblikken zweeg hij, doch toen dwong hij zich tot een glimlach en zeide »Ge hebt dus ook gehoord, hoe dwaas ik mij heb aangesteld door mijn huwelijksaanzoek, juffrouw Star ♦Ja, mylord,* antwoordde Stella, »maar ik meen op- HOOFDSTUK XVI. 42). (Vervolg.) Toen de oude lord met Stella alleen was, zeide hij ♦Lief kind, ik wil eens met u spreken, alsof ik uw vader neen, alsof ik uw moeder was. En dan moet ik een vraag stellen; ik hoop niet dat ik u daarmee be- leedig. Zeg eens, zijt gij niet bijzonder gehecht aan mijn vriend Giotto? en is dat niet de oorzaak, waarom ge zoo moeilijk van Asherton kunt scheiden?* Zij antwoordde niet, maar knikte toestemmend. ♦Goed zoo, ik zal niet verder vragen. Ik meende dat reeds opgemerkt te hebben, en ook uw vrees, dat uw liefde niet wordt beantwoord. Gij moet er den moed maar niet bij verliezen! Liefde, die het lang zaamst opkomt, duurt dikwijls het langst. Ge zult elkaar dikwijls zien, daar zal ik wel voor zorgen. Als men elkaar vaak ontmoet, zal de liefde wel van zelf komen.» ♦Neen, nooit!* riep Stella uit. ♦Nooit! Dat is onmo gelijk!* De wanhoop was duidelijk uit hare stem te vernemen. ♦Waarom niet? Waarom onmogelijk?* ♦Hij bemint een andere,* fluisterde Stella. ♦Dat is onmogelijk juffrouw Star. Het doet me ge noegen u te verzekeren, dat ge u vergist. Nog kort geleden vertelde hij mij, dat hij nog nooit ernstig ver liefd was geweest, en sedert dien tijd is hier niemand S ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2'/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. ♦Arm kind zeide lord Asherton, ♦hoe pijnlijk dat hij juist u uitkoos om de vertrouwde van zijn hartsge heimen te worden, maar alles verandert in deze we reld; door den tijd, als lady Gwendolin getrouwd is, zal die liefde wel uitslijten en dan zult g% hem, hoop ik, kunnen vergeven, dat ge niet zijn eerste liefde zijt.* Doch Stella schudde treurig het hoofd en zeide op doffen toon ♦Ach neen, mylord, dat gebeurt toch nooit! Hij zal haar blijven beminnen tot aan den dood.* Het Kerstfeest werd ditmaal te Asherton op echt ouderwetsche wijze gevierd. Er werden ossen geslacht en onder de arbeideis verdeeld, terwijl ieder een flink rantsoen bier ontving. De mannelijke en vrouwelijke bedienden van het kasteel werden vorstelijk onthaald, er werden danspartijen gegeven en tot aan Driekonin gendag was er voortdurend feest. Stella zong den Kerstzang in de oude abdijkerk; dat was de laatste maal, dat zij in deze omgeving zich liet hooreu. Na Driekoningen ging zij met haar moe der en haar jongste halfbroertje naar Londen. Giotto voegde zich hier bij hen en zoo reisde het gezelschap naar Dover. Hier bleven zij verscheidene weken in het hotel, alleen levende voor hun gemak. Dat was een gelukkige tijd voor Stella, dien zij haar leven lang niet vergat. Toen zij de eerste maal de zee zag, overweldigde haar een gevoel van vreugde; de gedachte, dat de zee lucht de gezondheid van signor Giotto zou bevorderen, maakte de maat van haar geluk vol. De violist begon onmiddellijk uitvoering te geven aan de plannen tot verdere vorming van Stella. Eiken avond kwam de F ransche meester,en daar Giotto de Fransche taal goed kende, wilde hij voortaan niets anders dan Fransch met haar spreken. Zoodoende kon Stella zich weldra ta melijk vloeiend in het Fransch ui tdrukken. Wordt vervolgd. traag. Wat geeft ’t, als onze ♦Piet Hein* of ♦Kortenaer* of ♦Evertsen*, pantserscheepjes van 3000 ton, met een 16-mijls snelheid op moeten komen tegen de slagschepen van 10.000 a 15,000 ton, die in den strijd tusschen Rusland en Japan zich met elkaar hebben gemeten Ontvluchten kunnen wij zulke vijanden niet, daar wij te langzaam varen, onze pantsering is te dun, en terwijl de vijand met zijn zooveel zwaardere kanonnen ons vernietigt, zijn wij nog niet eens in staat dien vijand te kwetsen, omdat hij voor onze kanonnen te ver af is. En sedert dien oorlog zijn de schepen nog reusachtiger geworden. Twintigduizend ton en een twintig-mijls vaart begint zoowat de gewone maat voor de slagschepen te worden, terwijl de kruisers bijna even sterk bewapend en nog sneller zijn. Op een ♦Dreadnought* (Engeland) en een ♦Satsoema* (Japan) vindt men een dozijn kanonnen van 30,5 cM. en wij? Ons nieuwste pantserschip meet 5000 ton en op onze geheele vloot zijn nog geen zwaardere kanonnen dan van 28 cM. Behalve de drie pantserschepen van pl.m. 3000 ton, die we reeds noemden en die reeds oud beginnen te worden, hebben we ook nog de pantserdekkruisers met de provincie-na- men. Deze loopen voor kruisers veel te lang zaam en hebben alleen een gepantserd dek en alweer geen overzware kanonnen. Bovendien zijn er nog een vijftal nieuwere schepen, maar, zooals we zeiden, hoogstens 5000 ton. De mo nitors, kanonneerbooten, oefeningsschepen en nog wat oud-roest beteekenen te zamen tegen over een wezenlijken vijand ongeveer nihil. Dan hebben we nog twee soorten torpedo- booten, waarvan er nu juist weer drie in In- dië zijn aangekomen. Betwijfeld wordt of die booten in Indië, dat zoo uitgestrekt is, wel van eenig nut kun nen zijn. De ministers van marine volgen elkaar van eiken nieuwen titularis verwacht nieuwe toestanden en bij ’t oude. We apen de groote mogenheden in ’t klein na en verspillen daardoor geld, waarvoor we niet veel ontvangen. Onder den vorigen minister Cohen Stuart is na heel wat gehaspel als bij verrassing een compromis tot stand gekomen: De heer Tal ma haalde er een schip d<5or van 6500 ton. De tegenwoordige minister Wentholt stelt nu voor dit schip toch iets zwaarder geschut te geven; Het is altijd een verheffend idee, te spreken over onze handels- en oorlogsvloten uit den tijd van Heemskerk, en Tromp en De Ruv- ter. Een reusachtige handelsvloot, bemand door verscheidene tienduizenden wakkere ma trozen werd beschermd door oorlogsvloten, aangevoerd door mannen, die nog steeds de glorie van den Nederlandschen naam helpen hoog houden. De Spaansche successie-oorlog, in ’t begin der 18e eeuw, was onze laatste reuzeninspan ning, die ons schatten van geld kostte, daar we te land gedurende dertien jaren geregeld 100.000 man onder de wapens hadden en zee nog onze vloot met de Britsche lieten menwerken. Toen reeds begon ook onze inzinking. Wij rustten te gemakkelijk en te lang uit. Wat onzen invloed op staatkundig gebied betreft, teerden we op den ouden glorietijd. Ter zee werd Engeland ons de baas. Nu is dit laatste volstrekt geen wonder, zelfs zeer natuurlijk. Alleen, voor ons, die flink de hegemonie ter zee bezaten, is ’t jammer. Maar dat Engeland ’t ons afwinnen moest ter zee, ’t is duidelijk. Engeland is een eilan denrijk, dus als van zelf op de zee aangewe zen, daar deze zijn eenige verbinding vormt met de andere wereld. Bovendien is het Britsche rijk bijna tienmaal zoo groot als Ne derland. Terwijl in 1650 onze handel ter zee vijf maal zoef groot was als die van Engeland, werden we op dit gebied in 1750 reeds flink overvleugeld. Niet dat onze handel zóó reus achtig was verminderd, die vermindering was vrij gering, maar die omgekeerde ver houding ontstond hoofdzakelijk door de En- gelsche vooruitgang. Eindelijk kwam de Fransche tijd; voor ons mrnTTTTTfwPn vm****w^ 7Ü die zich nu op ons Blad abonneeren, ontvangen de tot 1 Januari a.s. verschijnende nummers gratis. - - - - Uvvvwvvvv WWW WW WW een doodsteek, voor Engeland een groote tijd. En na dien ongelukkigen tijd herkregen we onze vrijheid, droomden we weer groot ter zee te worden als weleer. Maar slechts zeer langzaam kwam er eenige vooruitgang. En thans is Engeland nog verreweg de voornaamste zeemogendheid. Een reusachtige oorlogsvloot beschermt een handelsvloot, zóó geweldig als de wereld nog nooit aanschouwd heeft. Maar wij zijn ter zee niet de tweede. In Europa zijn er vooral twee landen, die wij met jaloerschheid mogen bewonderen, n.l. Duitschland en Noorwegen. Noorwegen is een land, ruim negen maal zoo groot als ons land, maar het bergachtige land, op hoogte breedte gelegen, biedt slechts bestaan voor zeer weinig menschen, en die er wonen, moeten grootendeels de zeekust houden en zijn voor een goed deel op de zee aange wezen, op de scheepvaart en de visscherij. Dit land heeft een bevolking, nog niet half zoo groot als de onze, maar zijn handelsvloot is veel meer dan dubbel de onze. En grooten deels moeten de Noorsche schepen ’t in den vreemde zoeken, want ’t eigen land, dat hoofd zakelijk hout en visch uitvoert, heeft zeer wei nig van buiten noodig, omdat ’t zoo weinig talrijk is. Duitschland, dat eeuwen lang kwijnde, door dat ’t verdeeld was, heeft vooral na den krijg van 1870’71 de vleugels uitgeslagen, niet alleen te land op industrieel gebied, maar ook ter zee. Het was zeer weinig ter zee, en thans zijn er o. a. reeds twee maat schappijen (de Hamburg-Amerika-lijn en Norddeutsche Lloyd) die elk afzonderlijk met de geheele Nederlandsche handelsvloot ongeveer gelijk staan. De Nederlanders zijn niet meer, als voor drie eeuwen, de vrachtvaarders van geheel Europa, neen, anderen zijn dat. In onze havens ziet men te veel de buiten- landsche vlaggen, vooral de Britsche en de Duitsche. En onze oorlogsmarine We zijn te zeer achterop. Toen voor een vijftiental jaren in ’t buitenland de moderne pantserschepen reeds goed en wel bestonden, hadden wij nog ouderwetsche schepen. We zijn toen begonnen ook moderne schepen te bouwen, maar ze zijn te klein, te zwak, te hij wil nl. 4 stukken van 24 cM. vervangen door 2 van 28 cM. Dus nog geen 30,5 cM. Een inzender in het >N. v, d. Dag* schrijft: Voor ons ligt ’t niet voor de hand, dat voor onze verdediging een eigen stelsel noo dig is? Tot dusver heeft men maar steeds op twee gedachten gehinkt: Indië en Nederland, op gevaar af maar wij willen die ge dachte liever niet vervolgen. Toch schijnt ons voor beide doeleinden hetzelfde gewenscht. Een klein, zeer snel, eigenaardig eskader van groote schepen en een zwerm van groote, uit stekende torpedojagers en torpedobooten. Op ’t belang van deze laatste wordt nog weer gewezen in het zeer lezenswaardig boekje van den heer Thierens: ♦Onze Marine.* Ver scheidene onderzeeërs moesten er ook nu reeds zijn, in plaats van de eene ♦Luctor et Emergo.* En juist voor ons lijken verdedigingsmidde len als mijnen, enz. als geknipt. Juist, wij zouden een bijzondere studie van nieuwigheden als onderzeesche en duikbooten en luchtsche pen moeten maken. Ziedaar een gebied, waarop ook wij groot kunnen zijn, d. w. z. sterk want ’t loopt hierbij niet in dozijnen millioenen. Nog één aanhaling van een der eerste des kundigen »Er valt niet aan te twijfelen of de zwakke zeemogendheid zal in de toekomst ten minste evenzeer als tot dusver gebruik maken van zeemijnen.* De tegenstand van de grootste zeemogend heid (Engeland) ter Vredesconferentie tegen het gebruik van al zulke bijzondere middelen van verweer bewijstal wel, hoezeer men zich in zijn overmacht bedreigd weet. Wie geen ge weld ter beschikking heeft, móet, op straffe van vernietiging, slim zijn wij hebben 't ons aan te trekken. Belangrijk is in de nieuwe marinebegrooting, dat de minister de kustverdediging aan de afdeeling marine wil brengen. Het is voor de kleine mogendheden niet doenlijk de nieuwste reuzenschepen te bou wen. Maar toch ware ’t te wenschen, dat wij in plaats van een goed dozijn kleine schepen een viertal groote hadden. Dan waren we ten minste nog, als ’t moest, een niet te ver smaden tegenstander of bondgenoot. Doch wanneer zal ’t aan onze krijgsdepar- tementen eens anders worden. De ministers daarvan hangen af van de politiek en dat is verkeerd. J.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1