SUMS- Eü ADVERTENTIEBLA» ÏWR MM H MSTRMi. HET BLANKE RAS. p r/ 63e Jaargang. Zaterdag 25 Januari 1903. No. 8. B8S De Vioolspeler. Oh Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. 1 1 r I OURANT. hij or )S 1 Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. r den i ten >n der in de of in :chts- ilooze eene ngen we- leeft, serst dag- be- >e de den ko- nin- leld, ting g is ook eene innr t 50 voor be- Het van woonden, die Alleen China onder krijgen. in ‘g )t g Ls n de lu is sn ti de f- Vrij bewerkt door AMO. n van elling ag’, vallen ;e be- )n sa- I rorige 1900, jkens stigd ische lé, kost of ver- op met ;ens ijen of Is- >de- liet go- ist- ken stil ing >k-, ion vee ht, lo., oo- ag, ier er ge ns le en de id- er >e- >7; ir- men, alge- met enige intig jf tijd komen, dat de nu nog aan- ze en De blanken hadden dus Maar de mannen uiting van teederheid en liefde; het kostte hem wel moeite, maar hij deed het tot bestwil van zijn kind. Zoo begon Allan zijn vader te vreezen en hem te be schouwen als een koel, hardvochtig man. Met genoegen zag de moeder dit, en zij versterkte bij iedere gele genheid deze zienswijze van den knaap. De eerste jaren zijner jeugd bleef Allan natuurlijk onder de hoede van zijn moeder. Hij toonde een bij zonderen aanleg voor muziek; hij was nauwelijks zes jaar oud, toen hij reeds op een kleine viool kraste. In het geheim liet Coralie hem reeds spoedig onderricht geven op dit instrument, waarop hij verzot was. Sir James Duncan wist niets van Allan’s muzikaal talent, zijne vrouw sprak er niet over en zij had aan haar zoon gezegd, dat het met alle muziek gedaan zou wezen zoodra zijn vader er van hoorde. Nu was de dokter bijna den geheelen dag de deur uit, zoodat het niet moeilik viel de muziekbeoefening voor hem ver borgen te houden. Allan was zeven jaar oud; zijn vader oordeelde den tijd gekomen om den knaap naar een kostschool te zenden, doch daar verzette zijn vrouw zich heftig te gen; met onderling goedvinden werd een onderwijzer in huis genomen, die als gouverneur de studiën van den knaap moest leiden. Allan was zeer leerzaam en vlug van begrip, zoodat hij snelle vorderingen maakte en boven andere jongens van zijn leeftijd uitmuntte in kennis. Zoodra hij bekwaam was in de kundigheden, die men gewoonlijk op school opdoet, verflauwde zijn lust tot leeren, doch zijn voorliefde voor de muziek kwam des te sterker boven en hij greep met zooveel te meer ijver naar zijn viool. Ouder wordende, bezocht Allan met zijne moeder des avonds de schouwburgen, waar hij omgang zocht met de muzikanten, die door Coralie werden aange- moedigd. Bij toeval ontdekte sir James dit. Hij was vreeselijk boos; als moeder en zoon verstandig geweest waren, hadden zij begrepen, dat er zekere grenzen waren, die ze niet moesten overschrijden. Allan zou zich dan ook wel naar de wenschen van zijn vader ge schikt hebben, maar zijn moeder prikkelde zijn trots, stelde haar man voor als een dwingeland, wiens on rechtvaardige handelwijze alle verzet billijkte en zoo gingen moeder en zoon voort als' vroeger, doch met nog grootere voorzichtigheid tegenover den vader. Allan was ongeveer zestien jaar oud, hij was knap van uiterlijk, aangenaam in zijn manieren en wegens zijn vioolspel had zijn naam reeds een goeden klanK; dit laatste was aan zijn vader geheel onbekend. Deze was na het spreekuur 's morgens bijna niet anders thuis dan om te eten en te slapen. Doch op zekeren middag kwam hij geheel onverwacht thuis en was niet weinig verbaasd, toen hij op de eerste verdieping mu ziek hoorde. Hij ging de trap op en opende zacht de deur van het salon, dat bestond uit twee kamers, verbonden door een openslaande deur. In de eene kamer zag hij een groot gezelschap dames rondom zijne vrouw, die vele complimentjes ontving over de schoonheid en het talent van haar zoon. In de andere kamer zag hij een ge zelschap beroemde muzikanten en muziekliefhebbers, waarvan een het spel van Allan begeleidde op de piano. Juist boog hij vriéndelijk om te danken voor de bij valsbetuigingen, die hij met zijn vioolspel had ver worven. Onbemerkt sloop sir James weg. Beneden gekomen, ondervroeg hij de dienstboden en vernam, hoe hier sinds geruimen tijd de zaken gegaan waren, als hij over dag niet thuis was. Hij ging weer heen, maar des avonds volgde er een huiselijk onweer tusschen 'o i huis, ■bruik- ing be- ii min- ideelto ie bij szelfde n; izelfde 24000 Janu- j niet bijzon zoon meest moten aar zij HOOFDSTUK XX. 66). (Vervolg.) James Duncan en zijne vrouw hadden hun zoon lief, maar elk op eigen wijze. Hij met de innige, maar in toom gehouden genegenheid van een bejaard man voor zijn eenig kind zij met de woeste, toomelooze harts tochtelijkheid van een tijgerin; haar zoon was haar afgod. De knaap vertoonde weinig gelijkenis met zijn ouders, alleen had hij de zwarte oogen van zijne moeder, doch hij scheen de inborst, het goede karakter van zijne grootmoeder geerfd te hebben. De dwaze, hartstochtelijke liefde van zijn moeder be dierf zijn karakter gelukkig niet. Hjj was zeer ge steld op een liefdevolle behandeling, doch maakte nooit misbruik van de goedheid van anderen; slechts zelden had hij ’n vlaag van heftigheid zooals zijne moeder, doch bijna alleen overkwam hem dit, wanneer hij niet recht gezond was. Terwijl de knaap opgroeide, merkte zijn vader veel bij hem op, dat hem aan zijn jeugd herinnerde, en zijn hart werd nog meer dan vroeger tot zijn kind getrok ken. Toen hij echter begon in te zien, dat de moeder den knaap bedierf wat bij natuurlijk afkeurde sloeg hij tot een uiterste over, dat recht in strijd was met de handelwijze van zijne vrouw. Sedert hij daar toe besloten had, onderdrukte hjj bij zichzelven elke ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. der dan een blanke noodig heeft, en houdt nog over. Maar voor alles hij blijft Chinees. Hij blijft ook in Nederlandsch Indië onder zijn eigen wetten leven. Er is een Chineesch spreekwoord, dat zegt Eerst kom ik, en dan kom ik nog eens, en dan komt een ander nog lang niet. Dit spreekwoord is vol beteekenis. duidt aan, dat de Chinees weet, dat hij supérieure kwaliteit is. En dit is hij ook lichamelijk. Waarom die Chineesche koelies in onze tinmijnen, op onze tabaksplantages in de Oost? Waarom diezelfde koelies aan den Rand, in de goudmijnen van Zuid-Afrika? Zij kunnen hitte en koude, honger en dorst en vermoeienis uitstaan, beter dan ieder ander. En daarbij leven zij zoo zuinig, dat ze van een loon, dat voor den blanke nog erger dan een hongerloon zou zijn, nog flink wat overhouden. Op commerciëel gebied zijn de Chineezen handiger dan de blanken en, volgens onze begrippen, worden ze ook niet gehinderd door scrupules, die onze kooplieden nog zouden weerhouden van sommige handelingen. Op staatkundig gebied heeft de Chinees, maar in de laatste jaren vooral de Japanner, bewezen, dat hij tegen ieder ander op kan. Doch genoeg hierover, we wilden alleen maar beweren De Chinees en de J apanner zijn, als personen, tegen de blanken opgewas sen, voelen zich minstens even hoog als, ja, hooger dan den blanke, en werden alleen door hunne overoude staatsinstellingen belet, ook staatkundig hunne gelijkheid of meerderheid te toonen. In weinige tientallen jaren echter heett de Japansche voorhoede datgene van de blanken overgenomen, waardoor zij wisten, bij onder vinding wisten, dat die blanken op staatkun dig en oeconomisch gebied de meerderheid hadden verworven. En nu reeds hebben die zelfde Japanners daarvan gebruik gemaakt op eene wijze, die ons verbaasd doet staan en nog meer zal doen staan. Binnen hoeveel tijd hebben wij de ontwa king van het zoo veel grootere China in dezelfde richting te verwachten? En de Ja panners hebben ons reeds geleerd, dat we hierbij niet een hersenschimmige, maar een wezenlijke vrees mogen krijgen. Hier komt echter nog wat bij. Toen de blanken zich zoo enorm ontwikkelden, hadden Keizer Wilhelm heeft eenmaal gewaarschuwd: >Volkeren van Europa, verdedigt u tegen het gele gevaar.* Dit is al eenige jaren geleden, ook al eenige jaren vóór de Japanners, de kranige voorpos ten van het gele las, den grooten Rus ver sloegen en daarmee een prestige hebben ver worven, dat door hun eigen grooten dunk nog vermeerderd is. Men zou haast durven beweren, dat Japan de boeman geworden is, die alles durft, alles probeert, die drukte zoekt met de groote Amerikaansche republiek, die zelfs door pers berichten over door voorname Japansche staats lieden gehouden redevoeringen welke later weer worden tegengesproken den Engel- schen bondgenoot vrees trachten aan te jagen. Na het betrekkelijk kleine Japan moet nu nog het reusachtige China ontwaken. Wat zal daarvan het gevolg zijn? Wie zou dat durven voorspellen Zeker is ditHet gele ras, voor zoover ’t vertegenwoordigd is door Chineezen en Japan ners, vertegenwoordigt één groote compacte massa, die door ’t gezamenlijke blanke ras in getalsterkte wordt overtroffen. Maar dit is ook zeker De blanke volken staan nog te veel als zoovele eenheden tegen over die compacte gele massa. En even zeker is, dat iedere blanke weet De zwarten van Afrika, de negers, werden niet uitgeroeid door de blanke beschaving, omdat ze levenskracht genoeg bezaten, maar toch blijven zij de mindere van den blanke. De Roodhuid heeft zich nooit de mindere gevoeld van den blanke, maar hij sterft uit, naarmate de blanken voorwaarts schrijden. De Austra liërs, die al het laagste menschenras vormen, sterven uit zonder eenig teeken van mensch- waardige voornaamheid. Zoo zullen er hoofdzakelijk de blanken en de gelen zijn, die in de naaste toekomst de beide hoofdmassa’s der aardbevolking vormen, Maar het gele ras is heel anders dan de Roodhuiden, de negers en de Australiërs. Men herinnert zich nog van vroeger de oude reisbeschrijvingen over de eerste ontdekkings tochten der Europeanen in China, de pogingen der vroegere blanke kooplieden om in China zij een geheele wereld voor zich, waar volken er onder konden krijgen. Japan konden ze er niet een ruim expansie-gebied. Maar de mannen van het gele ras zien de geheele wereld door hun tegenpartij bezet en waar de Chinees of de Japanner als individu buiten het vaderland fortuin tracht te maken, ziet hij zich gekeerd, omdat de blanke arbeider als individu niet tegen hem op kan, gewoon als de blanke is aan meer verdienste, meer weelde en minder inspanning. Intusschen moet de zelfbewuste man van het gele ras wel een ingekankerden haat tegen den blanke hebben, die hem zoo dik wijls, tegen zijn zin, in zijn eigen gebied be stookte. Hij heeft uit noodweer zich toegerust met de middelen en de eigenschappen, waar door de blanke hem zoo vaak vernederde. En nu bezit de Japanner die middelen en de Chinees is op weg om ze zich aan te schaf fen. Maar onder tusschen blijven zij in hun aard, hun geestesaanleg, wat zij vroeger waren. Ze gaan niet op in de Europeesche idee, wor den geen blanken van karakter. Maar bovendien ziet de Japanner, de Chi nees om zich heen groote menschenmassa’s, die ook kunnen ontwaken en die reeds zoo lange jaren ’t niet altijd zoo prettige juk van den Europeaan torsten. Volkeren van Europa, verdedigt uw heiligste rechten I heeft Wilhelm eens geroepen. Later heeft Engeland zich verbonden met den Japanner, om daardoor den Rus in Oost- Azië onschadelijk te maken. En sedert bestaat dat verbond nog. Maar zal niet eens de tijd Europeanen en andere blanken, die zoo hopeloos verdeeld zijn, zich moeten eens! uiten Voor vijftig jaren gold in Europa de z.g. theorie der nationaliteiten. Dat leek toen grootsch. Maar thans is ’t klein gedoe ge worden. Europa, dat oud is geworden, moet zich vereenigen. Het moet wordende Ver- eenigde Staten van Europa. Er moet geen Napoleon komen, in Duitschland of elders, die de andere Europeesche Staten aan zich onder werpt. Maar staatkundig moet Europa één worden. En wie weet, of ’t eens niet zal noodig blijken, dat alle blanke volken zich vereenigen, om te behouden wat ze hebben, vader, moeder en zoon, waarbij alle vorige onaange naamheden te vergelijken waren als een lentekoeltje bij een orkaan. Docter Duncan eischte, dat alle muzikale studie zou ophouden, evenals alle omgang met de menschen van het tooneel. Dit weigerde de zoon rondweg en hij werd in zijn verzet gesteund door zijn moeder. Beiden namen tegenover den echtgenoot en vader zulk ’n beleedigen- de en uitdagende houding aan, dat hij, buiten zich zelven van woede, de viool opnam en tot gruizelementen vertrapte. Allan hing met geheel zijn ziel aan dat geliefkoosde instrument; toen zijn vader het vernietigde, kende de woede van den zoon geen grenzen meer. Hij sprong als een tijger op zijn vader toe en sloeg hem, waar hij hem maar raken kon. Nu verloor sir James het laatste greintje van zelfbeheersching, hij nam zijn zwaren wandelstok roet gouden knop en kastijdde zijn zoon op gevoelige wijze zoo gevoelig, dat Allan be wusteloos te bed moest gebracht worden. Toen hij na een langdurige ziekte eindelijk weer op de been kwam, was hij wanstaltig geworden; een hevige slag tusschen de schouderbladen had de ruggegraat beleedigd. Op zekeren dag verdween Allan Duncan uit het ouderlijke huis, waarin hij nimmer terugkeerde. Alle nasporingen om zijn vei blijf te vinden, bleven vruchte loos; daar leed zijn moeder vreeselijk onder, verviel tot zwaarmoedigheid en ten slotte was zij geheel ver suft en wezenloos. Toen voelde sir James zijn hart verteederd; de gedachte dat zijn vrouw de dochter was van Coralie, die hij hartgrondig had bemind, kwam met meer kracht weer boven. Hij kon haar in een gesticht geplaatst hebben, doch dat wilde hij niet. Hij liet de bovenverdieping geheel inrichten voor zijn vrouw met de noodige bedienden; zelf bleef hij beneden wonen. En zoo bleven zij in een huis wonen, als vreemden, zonder liefde, tot het einde kwam. Wordt vervolgd). en Japan een markt voor hunne waren te openen. Denk eens aan de Nederlanders in Japan. Herinnerde de Japansche afgevaardigde ter Haagsche Vredesconferentie er niet aan, dat men in Japan voor eenige tientallen jaren alle blanken nog Hollanders noemde? De Hollanders waren de eenigen, die eeuwen lang (mag men haast zeggen) handel dreven met de kleine geeltjes. Maar hoe vernederend was die handel. Op het eilandje Decima waren wij thuis en vandaar uit konden wij alleen op de meest kruiperige manier zaken doen. (Toe vallig bleef ook in dat vergeten hoekje Decima de Hollandsche driekleur waaien, toen in den Franschen tijd Hollands onafhankelijkheid ge heel verdwenen was). Op die kruipende manier deden onze kooplieden toch nog zaken met de Japanners en daar was ’t hun om te doen. Doch werden de ontdekkingsreizigers, die zich ’t eerst in China waagden, niet op dezelfde wijze behandeld? De Chinees weet, dat zijne beschaving ouder is dan die der Europeanen: hij acht zijne be schaving even hoog, of liever hooger dan die der blanken; hij gaat trotsch op die bescha ving. En wij, die altijd iets belachelijks von den in alles wat Chinees was, begrepen te weinig, dat diezelfde Chineezen zich hooger schatten dan ze 't ons deden. We zeiden zooeven, dat de Roodhuid de gelijke is, in geestelijk opzicht van den blanke. Ook door den Xankee wordt hij als gelijk waardig beschouwd. (Een Roodhuid zet zich in dezelfde spoorwegcoupé als de blanke, be zoekt hetzelfde café maar laat de neger dat niet probeeren). Maar de Roodhuid schijnt physiek niet tegen de nieuwe toestanden be stand te zijn en daarom sterft hij uit. De Chinees en de Japanner echter zijn èn geestelijk èn physiek tegen den blanke opge wassen. Hoe lange jaren werkt de Chinees reeds in Oost-Indië? Daar zijn veel meer Chineezen dan blanken, veel meer. Hij is er niet over- heerschend geworden, omdat de eigenaardige toestand van ’t Chineesche rijk invloed naar buiten zoo goed als uitsloot. Maar hij kwam er en hij bleef er; hij werkte er en werkt er nog, veel harder dan Javaan of Maleier, han delt er slimmer dan de blanke, weet er zich op te werken, handelshuizen van beteekenis te stichten, groote ondernemingen op touw te zettenhij komt er, wei kende voor veel min-

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1