NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
<a.
VOOR S5EEK El HSTREEES.
63e Jaargang.
Woensdag 29 Januari 1903.
No. 9.
in
De Vioolspeler.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
ik.
ch.
met
4
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
rsteem
zan de
merk,
an de
IING,
Vrij bewerkt door AMO.
nog wel twee der
Bruidje« en ons
zijn we door den
nog een enkele
ouds, de gewone
HOOFDSTUK XX.
57). (Vervolg.)
Jessie Paterson, gij wordt gewroken. Bij uw moei
lijken dagelijkschen arbeid als ondermeesteres in een
onaanzienlijke school, geen kwartier verwijderd van
de woning van sir James Duncan behoeft gij de
vrouw niet te benijden, die uw plaats heeft ingenomen.
Misschien hebt ge nu wel medelijden met den trou-
weloozen minnaar, die eenzaam en verlaten door het le
ven gaat met een gefolterd hart.
Na verloop van eenigen tijd stierf mevrouw Duncan.
Haar dood bracht geen verandering in het leven van
den weduwnaar. Hij werd nog wat hardvochtiger en
ongevoeliger, maar bleef de voornaamste dokter van
Londen, de hofarts met een koninklijk inkomen.
En al die jaren had Jessie Paterson in zijn nabij
heid geleefd zonder dat zij elkaar ooit ontmoetten. Nu
was zij dood en dat paar zwarte handschoenen wekte
een stortvloed van herinneringen bij hem op; het hart
van den ouden eerzamen manwerd vervuld van be
rouw, kommer en vlijmende smart. De algemeen ge
achte en door velen benijde geneesheer leed in dien
nacht de pijnen en smarten van den dood. Hij zag
Jessie weer, zooals zij hem met haar eigen kleertjes
had beschermd tegen de barre wintervlagen om hem
te redden van den dood. Hij zag haar op den heuvel,
wachtende op hem. Hij zag zichzelven en haar, toen
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
verliet haastig de kamer.
«Broeder, wat zijt ge goedmompelde Stella.
«Lieve Stella, hoe kon ik vergiffenis weigeren, ter
wijl de dood zijne vleugelen reeds over mij heeft uit
gespreid? Hoe kon ik die weigeren aan mijn ouden
vader, die reeds met één voet in het graf staat In
het aangezicht des doods is verzoening onze plicht
niet waar, zuster
Daar schoot haar gemoed vol, zij barstte in tranen
en snikken uit, ten prooi aan bittere wanhoop.
«Ach, sterf toch nietBlijf toch bij onsWat is
mijn leven, als ik je moet missen kreet zij.
Deze woorden deden hem begrijpen. Hij zag, ter
wijl hij zoo lang blind was geweest voor hare liefde.
«Stella, is het zoo met je gesteld?»
«Ja, zoo is het.«
«Sinds hoelang wel
«Van het eerste oogenblik af, dat ik je zag. Ach,
als je mijn leven hadt gevraagd, zou ik het gegeven
hebben, zonder tegenstribbelen. Zoo is het.«
«Laat mij alleen, Stella, en verzoek lord Asherton bij
mij te komen.» De lord was onmiddellijk na sir James
Duncan uit Londen aangekomen en verlangde naar
het oogenblik, dat hij zijn beschermeling en vriend zou
kunnen zien.
Sedert het wedervinden van vader en zoon waren
drie dagen voorbijgegaan, en nog leefde Allan Duncan.
Het was middernacht, nergens was meer licht te zien
dan in de folly, toen een postkoets voor de poort van
het kasteel stilhield. Cola, thans lord Asherton’s lijf
knecht opende de poort en een jonge geestelijke
stapte uit. Hij droeg eenige papieren in de hand en
werd onmiddellijk in de kamer van den zieke gelaten.
Wat was het geval Lord Asherton had vergunning
aangevraagd voor het sluiten van een huwelijk in bui-
zij in de eenzaamheid elkaar eeuwige trouw beloofden
het vertrekken naar Londen, en zijn verraad. Ja,
dat alles zag hij, en onwillekeurig moest hij een ver
gelijking maken tusschen dat trouwe edele schepsel
en de vrouw, die zijn huis had beheerscht en zijn naam
had gedragen. Nu begreep hij, wat hij had wegge
worpen, wat hij had verloren, en nu, was die schat
voor immer, voor immer verloren. Ach, wie begrijpt,
wat deze man dien nacht leed
James Duncan had lafhartig gehandeld thans ont
ving hij zijn loon.
Nooit vernam iemand, wat tusschen vader en zoon
verhandeld was, nadat Stella de kamerdeur achter
zich had dichtgetrokken. Zij hield wacht op de trap
om te voorkomen, dat dit onderhoud werd verstoord.
Na een lange poos opende sir James de deur en ver
zocht haar binnen te komen. Zij trad binnen, vree-
zende dat de herkenning tusschen vader en zoon zeer
slechte gevolgen voorden zieke kon gehad hebben. Hij lag
stil, met gesloten oogen, en was zeer bleek, maar toen zij
bij het bed kwam, keek hij op en zeide«Weet ge
nog wel, Stella, wat ik u verteld heb op dien dag van
het concert in de groote hal te Asherton? Welnu, mijn
vader heeft mij vergiffenis geschonken, en ik schonk
hem ook vergiffenis. Is het niet zoo, vader
Sir James kwam nu ook bij het- bed en nam de
hand van zijn zoon, maar hij sprak niet.
«Vader, laat haar hooren, laat mijn zuster hooren,
dat wij elkaar vergiffenis hebben geschonken, vervolgde
Allan. «Laat haar onze getuige zijn, onze eenige ge
tuige. Zij is trouw en goed; zij is ons vertrouwen
waardig.»
De oude man knielde bij het bed, bedekte het ge -
laat met beide handen en sprak snikkend eenige on
verstaanbare woorden, dan rees hij plotseling op en
kunt ge heel wat verandering zien. En eene
verandering, die nog lang niet gereed is, maar
die, gereed zijnde, een heele, zij ’t ook een
kostbare, verbetering zal blijken. Ik schreef
er indertijd reeds over, dat ’t eenigszins be
schamend lijkt voor de Nederlanders, de man
nen van haven-, dijk-, brug- en dergelijke
werken, dat de heer Cd. Zschokke, een Zwit
ser, dit werk moest uitvoeren, dat hij juist,
beter dan de Nederlanders, met deze caisson-
werken vertrouwd was. Zooals ik toen reeds
schreef, komt de doorvaart pl.m. 150 meter
westelijker, waardoor ’t emplacement voor de
spoortreinen heel wat vergroot wordt niet
alleen, maar waardoor ’t rangeeren beter kan
plaats hebben. Boven de oude westelijke
doorvaart, die nu nog bestaat, konden de
rails alleen gelegd worden juist op de onder
steunende pilaren en andere fundamenten.
Zooals ’t nu gemaakt wordt, kunnen de rails
gelegd worden net als op den vasten grond,
met wissels waar en zooveel men verkiest. In
’t laatst van 1907 zag men de oude stukken
hardsteen, waartegen en waartusschen zooveel
jaren de zware houten steuners en liggers ge
plaatst waren om de door verzakking ontstane
gebreken te verhelpen, gedeeltelijk wegge
bracht en thans wordt ook aanbesteed ’t maken
van de nieuwe westelijke doorvaart met kade
muren en remmingwerken en wat er verder
bij behoort. Ondertusschen gaat Zschokke
door met den bovenbouw. Maar als die. nieuwe
doorvaart er is, begint er ook voor den leek
teekening in de zaak te komen.
Het zal me eens verwonderen, ot de verbin
ding met de De Ruyterkade, onder de viaduct
door, gelijk zal blijven, ’t Is voor zeer velen
te hopen, dat de omweg in elk geval niet
grooter gemaakt wordt.
Van groote werken gesproken, moet ik nog
eens op de Oosterdokssluis wijzen, waaraan
men reeds druk bezig is. Men heeft voor-
loopig reeds gezorgd, dat breedere schepen
kunnen passeeren en dat is van dadelijk voor
deel voor velen, die op «de Eilanden» wonen,
op Kattenburg, Oostenburg en Wittenburg.
Die menschen bestaan voor een goed deel
van de werf van Goedkoop, de Marinewerf
en de Koninklijke fabriek van Werktuigen en
Spoor wegmateriaal. Nu, op de beide eerste
inrichtingen zijn thans reeds schepen in aan
bouw, die te breed zonden worden voor de
oude Oosterdokssluis.
tengewone omstandigheden en daarbij verzocht dat
een geestelijke het verlof zou brengen om onmiddellijk
tot de plechtigheid te kunnen overgaan wegens het
stervensgevaar waarin de bruidegom verkeerde.
Allan Duncan werd in bed rechtop gezet en
kussens gesteund om zoo te kunnen blijven zitten.
Een blos van aandoening kleurde zijne wangen. Bij
het bed stond een tafel, bedekt met een rood fluweelen
kleed, waarop de geestelijke onmiddellijk de papieren
neerlegde en een gebedenboek, opengeslagen bij het
hoofdstuk «Huwelijksplechtigheden».
Bij het binnentreden van den geestelijke was alleen
de oude dokter bij zijn zoon, doch spoedig daarna trad
lord Asherton binnen met Stella aan den arm, gevolgd
door madame Chandoz en Maria Pia.
Stella was in het wit gekleed; haar eenig versiersel
was een krans van witte leliën op het hoofd. De plech
tigheid verliep op de gewone wijze, en nadat allen
hunne handteekening hadden gezet, waren Allan Dun
can en Dolly Star wettig getrouwd.
Nu was er geen getuige meer noodig om hen ge
zelschap te houden, uit vrees voor schandaal. Nu
behoefde Stella niet langer te vreezen, dat hare liefde
levenslang onbeantwoord zou blijven.
Hare groote liefde zou zeker zijne wederliefde wek
ken; door haar verzorgd, zou hij weder van dit ziekbed
opstaan om voor haar te leven. Zij kon met hare
mooie stem genoeg verdienen om er samen van te leven.
Thans kon zij de wereld trotseeren; thans mocht men
gerust gaan vertellen, dat zij vroeger dienstbode was
op Asherton Castle. Terwijl zij bewonderd werd door
duizenden, had zij daarvoor altijd gevreesd, maar nu zij
getrouwd was met den man, dien zij zoo innig liefhad,
kon zij de wereld trotseeren, zoowel als aan zich on
derwerpen. Wordt vervolgd
In het Rijksmuseum is weer verandering
gekomen. Ge hebt het natuurlijk gelezen, hoe
door de regeering eene geheele verzameling
uit de collectie-Six aangekocht en ’t Rijks
museum wat moois rijker is geworden. Ik
zeg zoo: verandering. Nu, wie geregeld in
dezen kunsttempel komt, vindt nog al eens
stukken verplaatst. Niet alleen dat, lang voor
’t bouwen der Rem bran dtzaal, de «Nachtwacht»
verplaatst werd, hetgeen weer andere verplaat
singen ten gevolge had dat na 't bouwen
dier zaal eenige stukken van den grootmees
ter daarheen moesten worden gebracht, wat
een heele schilderijen verplaatsing ten gevolge
hadmaar geregeld door treft men nu hier,
dan daar andere stukken aan. Dit heeft ver
schillende redenen. Met sommige doeken is
men aan ’t probeeren, waar ’n geschikt milieu
te vindenom één zoo’n stuk moeten er weer
andere verplaatst worden, die óf de plaats van
’t nieuwe stuk innamen, óf moeten dienen om
met ’t nieuwgeplaatste stuk een goed geheel
te geven.
Een onverschillige zou zeggen Hang maar
op de stukken; het heele museum is mooi,
dus overal hangen de doeken goed. Een
minder onverstandige zou om ’t licht denken
en oordeelen Niet overal is even sterk licht,
niet overal valt ’t licht op de juiste wijze in
deze schilderij moet zij-, die moet bovenlicht
hebbendaar moet om gedacht worden. Maar
in zoo’n groot museum moet om zooveel ge
dacht worden. Men kan bijv, in de kleine
kabinetjes, die beide mooie rijen kabinetjes
aan weerszijden van de groote hal, toch geen
schutters- of regentenstukken hangen. Men
moet ook soort bij soort brengen.
In de zaal voor buitenlandsche meesters kan
men geen Jan Steen of Fabricius of Dou han
gen. Die beide leuke koppen van Frans Hals
passen toch niet naast Willem II en zijn
aanstaande, geschilderd door Van Dijck, de
Avondschool van Gerard Dou niet tusschen
een regentenstuk, dat veertigmaal zoo groot
en van een heel ander genre is. Het is zeer
moeilijk, voor elk stuk de juiste entourage te
vinden en ieder stuk naar waarde te plaatsen.
Want in ’t Rijksmuseum zijn eereplaatsen,
zoo goed als in de deftige Stadsschouwburg.
En dan zijn er collecties, die volgens den wil
der schenkers als collectie één geheel moeten
blijven vormen. Zoodat zelfs al de aanwezige
Rembrandt’s niet in de Rembrandtzaal moch
ten geplaatst worden; en
bekendste »’t Joodsche
«Grootmoedertje*. En nu
nieuwen aankoop weer voorbereid op geregelde
verplaatsingen, toidat men eindelijk de goede
plaats voor elk stuk meent gevonden te
hebben.
Ge weet, dat vooral de Vermeer uit mu-
seum-Six (’t Melkmeisje van Vermeer was
reeds aanwezig), een kostbare aanwinst uit
maakt. Duizenden zullen in ’t aanstaande
«saison* voor de betrekkelijk kleine schilderij,
die gelukkig door glas beschermd wordt, even
goed als nog een paar juweeltjes, waarbij men
voorzichtig moet zijn, stilstaan. In hun gids
of guide, of hoe ’t boekje dan ook heet, zal
de nieuwe Vermeer misschien aangeduid zijn
en de echte liefhebbers, de globetrotters, die
komen om juist dat en dat te zien, al zullen
ze er ook nog zooveel voor moeten zoeken,
zullen niet rusten vóór ze ’t juweeltje gevon
den hebben. De beambten in ’t museum
zullen vaak de richting moeten aangeven, de
gidsen zullen een nieuw stokpaardje hebben
en nu reeds in ’t Fransch, Duitsch en Engelsch
de zinnetjes uit 't hoofd leeren, die ze dan
kunnen ten beste geven om te bewijzen dat
ze up-to-date zijn.
Jammer, dat ’t reusachtige Rijksmuseum
nog niet een stuk grooter isdan kon ook
onze moderne schilderschool wat meer ruimte
erlangen. Want nu is ze in een verloren
hoek, geheel buiten ’t hoofdgebouw, wegge
borgen.
In de laatste koude dagen zag men bezoe
kers in ’t museum, die men er anders niet
veel ziet, maar die men nu juist te beter op
merkt, omdat er thans lang niet zooveel be
zoek is als des zomers. Het lijken van
dezelfde soort, die men ook wel ziet op koude
dagen in ’t hoofdpostkantoor, zelfs in de vesti
bule van ’t Centraalstation arme menschen,
die gewoon zijn op straat rond te zwerven en
die weten, dat ’t in genoemde gebouwen
warm is.
Warm! ’n groot genot voor menschen, die
heel den tijd in «zooveel graden onder nul»
verkeeren. De centrale verwarming van zoo’n
Rijksmuseum zal heel wat kosten. Geen zaal
of zaaltje, of er hangt een thermometer. Het
moet er zoo en zoo warm en niet anders zijn.
En bovendien wordt er gedacht aan de voch
tigheid van de atmospheer. Het moet niet te
vochtig, maar ook niet te droog zijn. Om
dit laatste te voorkomen, ziet men hier en daar
kleine kraantjes, die op de verwarmingsbuizen
aangebracht zijn, open staan, zoodat de damp
er uitvliegt.
Ik zag onlangs weer eens, toen ik in den
modernen hoek was, de vreemde schilderij
van Izaak Israëls, een Zeedijk-interieurtje voor
stellende en ik kan ’t niet helpen, maar ik
vind ’t stuk nog nooit «heel« mooi, ’t Is een
stukje werkelijkheid, zooals men die alle weken
’s avonds op verscheidene plaatsen op den
Zeedijk kan aantreffen. Maar ik vind de
tronies, die uit die danshuis-atmosfeer te voor
schijn komen, te ruw bewerkt.
Van ’t Rijksmuseum naar den Zeedijk! ’t Is
een heele stap, In werkelijkheid, want ze zijn
een half uur van elkander verwijderd, maar
ook in geestelijk en artistiek opzicht.
De Zeedijk is niet meer, wat de Zeedijk
vroeger was. Het Rijksmuseum, aan 't begin
van nieuw-Amsterdam, werd voltooid, toen de
Zeedijk z’n tingeltangel-glorie reeds zag ver-
bleeken. Vroeger lagen in Ooster- en Wester-
lok de drie- en tweemasters. Dat was vlak
«bij de stad en vlak bij den Zeedijk. En nu
liggen de zeemonsters voor 't meerendeel zoo
ver af. Vroeger konden de Jantjes, die er al
den tijd tce hadden, eiken avond gauw even
aanwippen en ze werden habitué’s, omdat ’t
schip zoolang in de haven bleef. Maar thans
is dat niet meer zoo. Voeg hierbij, dat ook
de bordeelen officiéél zijn opgeruimd. En
zeevolk en derde-hands-bordeelen behooren bij
elkaar. Wel huist er nog genoeg in de buurt
van den Zeedijk, in den omtrek der Oude
kerk en op meer plaatsendoch ’t is niet meer
zooals vroeger.
Met Hartjesdag en ook
andere dag, gaan, als van
burgers hun tourtje maken door den Zeedijk.
Maar ge hoort ze algemeen zeggen’t Is
niet meer zooals voorheen.
Ook in alles komt verandering, tot zelfs in
de herrie-buurten. Dat is zoo ’s werelds be
loop, dat is zoo den gang van zaken ook in
een groote stad.
Nu we toch dicht in de buurt zijn, wippen
we even verder naar de Wester-viaduct. Vóór
twee jaren was er zoo weinig te zien. Ge
zoudt zeggen Och, een karweitje. Maar nu
-
i