MIMS- ES ADVERTEMTIEBLAB
ÏOOR WEI ES OÜSTREEES.
63e Jaargang.
Woensdag 12 Februari 1603.
No. 13.
De Vioolspeler.
Zakgeld aan kinderen.
Van den Hak op den Tak,
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
ran
erk
van
iul-
aek
van
72
en
iln
4
12
in
P.
en
oor
Dch
maf
'are
lair
jrm
net
sld.
Dor
:en
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
zelfstandig
kinderen
voor
ere
.50
15
er
25
>11.-
.50
cht
en,
ote
fe
ts
len
’en
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Vrij bewerkt door AMO.
HOOFDSTUK XXII.
61). (Slot.)
Waarde neef», sprak graaf Cellini, «deze onver
wachte verandering, die mij zeer aangenaam stemt,
brengt zeer zeker teleurstelling voor u. Ik zal niet
trachten u daarover te troosten; ik weet wel dat uw
edel karakter het onvermijdelijke zal weten te dragen.
Ik wenschte de eerste te zijn, die u hier ontmoette,
om u te zeggen, hoe hartelijk ik hoop, dat ge vrede
zult nemen met de voorstellen, die mijn neef u doen
zal. Die voorstellen zijn dezelfde, die ik u zou gedaan
hebben bij uw huwelijk, als ik graaf van Asherton ge
bleven was. Voordat ge den nieuwen lord ontmoet,
zou het, geloof ik, nuttig zijn, als ge een onderhoud
hadt met mr. Gale, onzen administrateur; dan kunt ge
eerst kennis nemen van onze voorstellen».
Percival fronste het voorhoofd en verklaarde, dat hij
daartoe geen lust had, aangezien Asherton en alles
wat daarop betrekking had, hem nu geheel onverschil
lig was geworden.
.Waarde Percival, laat teleurstelling en verkeerd
geplaatste trots u niet tot een overhaast besluit brengen.
De voorstellen, die ik u gedaan zou hebben, worden
u thans door mijn neef gedaan; ik raad u ernstig, neem
ze aan; ik wensch dit oprecht. Meer zal ik niet zeggen,
maar ik zend mr. Gale bij u.«
»Mr. Graven, het is een onaangename zaak,» begon de
advocaat, «die niet geschikt is om het aanzien van den
zoo voorspoedig.
adel te verhoogen. Lord Hovertou handelde zeker slecht
met die geheime huwelijken beneden zijn stand, ge
zwegen nog van dat tweede huwelijk terwijl zijn eerste
vrouw nog leefde en niet van hem gescheiden was.«
»Ja, mr. Gale, mijn oom Henry handelde zeker ver
keerd tegenover zijne bloedverwanten hij wierp een
schandvlek op onze familie. Het was slecht en
wreed van hem».
«Dat was het, mr. CravenMaar nu moeten wij
trachten de kwade gevolgen van zijn handelwijze zoo
veel mogelijk te temperen. Ik moet zeggen, dat de
nieuwe graaf een edel mensch is, volstrekt niet bekrom
pen in zijne plannen. Natuurlijk is hei te bejammeren,
dat hij vioolspeler is geweest, doch dat moeten
wij trachten te vergeten. En het is zeker ook te
bejammeren, dat hij wegens zijn gezondheid niet in
Engeland mag blijven. Maar in deze omstandigheden
heeft hij mij gemachtigd, u het voorstel te doen, dat
gij als naaste erfgenaam hem hier zoudt verte
genwoordigen en in zijn plaats het kasteel zoudt ko
men bewonen.*
»Daar kan geen sprake van zijn,« antwoordde mr.
Graven koel.
»Mrjne middelen laten mij niet toe, hier op het kasteel
een huishouding op zoo’n grooten voet te bekostigen.
En bovendien is mijn recht als naaste erfgenaam geen
slok water waard. Mijn neef is even jong als ik, en
hij is pasgetrouwd.»
«Ja, en dat zij kinderloos zullen blijven is niet te
verwachten», zei mr. Gale, «maar toch hoop ik, dat gij
zult willen luisteren naar hetgeen ik u heb voor te
stellen. Lord Asherton wenscht hier op het kasteel en
in de omgeving alles te laten blijven, zooals de toestand
nu is. Hij wenscht verder, dat gij elk jaar eenige
maanden het kasteel bewoont, waarvoor hij u een jaar-
te houden, zoodat hij geen nieuwe zaken be
hoeft, om de vernielde en beschadigde te ver
vangen.
Het kind leere met het geld huishouden,
er mee rondkomen, voor onvoorziene gevallen
iets ter zijde leggen, doch volstrekt niet angst
vallig bijeenschrapen. Het hebbe een open
hart en hand voor de armen, en geeft het van
zijn zakgeld een aalmoes, dan worde daarin
nooit door een extra-gift tegemoet gekomen.
Ook moet men nooit weigeren kleine geschen
ken aan te nemen, die met zakgeld betaald
zijn, en zorgen dat broers en zusters elkander
kleine verrassingen bezorgen. En eindelijk,
men houde er niet te streng toezicht op waar
aan het zakgeld wordt uitgegeven. Het
eigenlijke doel van het zakgeld en het genot
/an het bezit, dat er aan verbonden is, gaan
verloren, als het kind weet dat het van eiken
cent verantwoording schuldig is. Het be
schroomde oprechte kind zal angstig zijn over
elke uitgaaf, terwijl een ander, minder oprecht,
juist aanleiding zal vinden de uitgaven in zijn
boekje anders op te schrijven dan zij gedaan
zijn, hoewel zij wezenlijk van onschuldigen aard
waren. Knikkers, vliegertouwen, bonte glas
kralen en al wat op school in de mode is, al
was het ook fruit of kleine snoeperij, val er
hem niet hard om. Een goed kind, dat een
aalmoes gegeven heeft, mag men ook niet na
rekenen. De kinderen moeten van hun uit
gaven boekhouden, want jong gewend, oud
gedaan. Intusschen zou het ons, ouderen, ook
juist niet prettig aandoen, als wij aan het einde
van elke maand van eiken cent nauwkeurig
rekenschap hadden af te leggen. Men houde
evenwel de kinderen in het oog, teneinde
eenigszins op de hoogte van hun uitgaven te
zijn, maar zonder dat zij het te veel bemer
ken. Komt er het een of ander voor, dat niet
in orde is, zoo treedt men tusschenbeiden.
Het is dan noodig een kleine verkwister, een
snoepster of jonge gierigaard daarmee te straf
fen, dat hij eenigen tijd zijn uitgavenboekje
moet laten nazien. Zelfs kan het geval zich
voordoen, dat men een kleinen zondaar zijn zak
geld geheel of gedeeltelijk voor korter of lan
ger tijd inhoudt. Wat hier door genoemde
schrijfster is gezegd, beamen wij volkomen,
inderdaad een matig zakgeld zal wel de juiste
oplossing zijn, mits de ouders en opvoeders
toezien, welk gebruik er van worde gemaakt,
zonder dat de vrijheid van het kind in de be
schikking over het geld wordt geschaad.
lijksch inkomen aanbiedt. Als gij hem overleeft en zijne
vrouw als weduwe achterblijft, zoudt gij dan als lord
Asherton verplicht zijn, dit jaarlijksche inkomen terug
te betalen aan zijne weduwe, omdat zij volgens de
oude familie wetten geen recht heeft op een jaargeld of
op vaste inkomsten uit de familiegoederen.»
Mr. Graven keek den advocaat trotsch aan en zeide
«Ik zal mij niet verlagen door toe te stemmen in zulke
voorwaarden, mr. Gale.*
«Neem me niet kwalijk, mr. Graven, maar ik geloof
niet, dat gij deze zaak in al haar belangrijkheid over
ziet. Ik heb u gezegd, hoe ernstig ik den loop der
dingen betreur, maar er is niets aan te veranderen,
en mopperen helpt niemendal. Stel uw teleurstelling
eens ter zijde wat ik u bidden mag en denk aan
de belangen van Asherton. Als gij de voorstellen van
uw neef aanneemt, zullen de nadeelige gevolgen van
zijn afwezigheid niet gevoeld worden, en het jaar
lijksche inkomen kunt ge beschouwen als eene leening,
die terugbetaald moet worden aan uw nicht, als zij
weduwe wordt, doch dit is natuurlijk geheel onzeker.
Werkelijk, mr. Graven, ge handelt goed, wanneer ge
de voorstellen van lord Asherton aanneemt; het zou
een weldaad zijn voor velen*.
De laatste woorden brachten Percival Graven aan
het wankelen. «Als ik overtuigd was, dat mijn plicht
het eischte, zou ik deze voorstellen van mijn neef aan
nemen».
«Het is uw plicht, mr. Graven. Ik spreek op dit oogen-
blik in het nadeel van mij zelven, want als admini
strateur heb ik de handen veel meer vrij, wanneer de
landheer afwezig is; maar voor de welvaart van Asher-
ton en van de pachters is het beter, dat gij met een
groote huishouding hier woont, als vertegenwoordiger
van mylord uw neef 1«
Er is in de kringen der opvoedkundigen
langen tijd strijd gevoerd over de vraag zal
men kinderen geen of een matig zakgeld toe
kennen. Dat het zakgeld onder geen voor
waarde meer mag bedragen dan wat noodig
is om enkele kinderbehoeften matig te bevre
digen, dat is iets wat wel niemand durft te
genspreken in dezen tijd, waarin zoo gemakke
lijk zij struikelen, die niet door zorg en ont
houding sterke beenen hebben gekregen. Als
ik een vader met ernstige overtuiging hoor
zeggen «Mijn kinderen krijgen geen zakgeld,
in al hun behoeften wordt volkomen voorzien,
met eiken redelijken wensch mogen zij bij mij
of mijn vrouw komen, en zij kunnen zeker
zijn, dat hij vervuld wordt, zakgeld zou hen
verleiden tot snoepen en verkwisten», dan zeg
ik «de man heeft gelijk*.
Nu komt een tweede en verklaart«Mrjn
kinderen krijgen van hun achtste jaar af een
bepaald weekgeld, dat met ieder jaar wat groo-
ter wordt. De mensch moet er van zijn vroeg
ste jeugd aan gewennen een eigendom te be
zitten, te beheeren»; »ja«, zeg ik dan, «die man
heeft ook gelijk*. «Kinderen krijgen van mij
geen geld, hoe later zij de waarde en de macht
er van leeren kennen, des te beter voor hen
in dezen materieelen tijd. Ik wil hen zoolang
mogelijk rein en onschuldig houden, het vuil
en den vloek van het geld zullen zij vroeg ge
noeg leeren kennen», is de meening van een
derde en ook met dezen ben ik het volkomen
eens. Hier evenwel niet zonder een verzuch
ting en de bedenking «Is de opvoeding op
deze wijze mogelijk en zal het kind later niet
een hard, zeer hard leergeld moeten betalen
Heeft dan een vierde het weer bij het rechte
eind, als hij zegt «Mijn kinderen krijgen
zakgeld, maar ik wil niet dat zij het uitgeven.
Zij moeten het naar de spaarbank brengen
met het geld, dat zij op verjaardagen, bij ver-
hooging op school, voor goede rapporten enz.,
van grootouders, ooms of tantes krijgen. Ieder
kind heeft een afzonderlijk spaarbankboekje
en het verlangen, om in het zijne de grootste
som opgeteekend te zien, bevordert hun vlijt
en spaarzaamheid*. De man heeft gelijk. Hij
zal zijn doel bereiken, maar is het een loffelijk
doel Is dat niet het kind stelselmatig tot
een egoïst opvoeden Is dat niet het geld
zelf tot doel maken, terwijl het slechts middel
We hebben in dezen winter nu al het derde win
tertje achter den rug. ’t Kan verkeeren, zei Brederoo,
en zoo maakte ook de dooi binnen enkele uren een
einde aan het schoone natuurtafereel, dat de berijmde
wereld ons gaf te aanschouwen. Aardsche grootheid
is vergankelijk! Het telefoonnet had het hard te
verantwoordendoor overvloed van versiering werd
menige paal van zijn hoog standpunt naar beneden
gesmakt. En ook vele telegraafdraden, die tot kabel
touwen waren aangegroeid, konden vaak de weelde
niet dragen en gaven het op, zoodat de post zich over
menig telegrammetje moest ontfermen. Het personeel
van de telegraaf was natuurlijk in zijn nopjes.
En weet ge, wie ook in de laatste weken? De
schooljeugd en de onderwijzer van Urk, welke laatste
zijn Kerstvacantie te Groningen was gaan doorbrengen.
Gedurende eenige weken, vanaf 23 Deo., was het
eiland van alle verkeer met de buitenwereld versto
ken, en de onderwijzer moest blijven waar hij was.
Zulk een gedwongen vacantie zal zeker vooral den
jeugdigen eilanders -r- al mogen zij Van Alphen’s
«Mijn leeren is spelen» van harte beamen niet
onaangenaam zijn geweest. Maar nu is de pret uit
de postboot «Baron Rengers» las ik kortgeleden
heeft, na gedurende anderhalve etmaal door een ijsveld
te zijn gebroken, het eiland weten te bereiken, en
werd door de toegestroomde eilanders hartelijk ver
welkomd. Moge de lieve jeugd haar’ meester even
hartelijk begroeten en niet verstoord zijn, als zijn
komst haar vertelt
Berg op nu de schaatsen en smeert ze met vet,
Opdat er geen roestvlek de schenkels besmet,
Want het dooit als de drommel en uit is de pret,
Dus, kinders, uw lust weer op ’t leeren gezet
Deze Urker geschiedenis doet me denken aan een
andere, afgespeeld in ’t jaar 1830
»’t Jaar ’30 was de winter kpud
En zeldzaam zagen jong en oud
Hier zooveel ijs en sneeuw,*
zong zeker dichter, die de volgende geschiedenis voor
de vergetelheid heeft bewaard.
Een «kloek en wakker zevental* uit den omtrek van
Enkhuizen ondernam in dat jaar een tocht op schaatsen
naar Urk. Zij kwamen daar spoedig aan en werden
door de gastvrije Urkers met open armen ontvangen
«Zij kregen brood en koek en bier
En slecht Schiedammer nat,«
«Men bracht hen naar ’t gebruik der plaats
De stoof, het eerbewijs,
Het teeken, dat met vlugge schaats,
Daar Crelis met een zestal maats
Geland was over ’t ijs.«
De terugtocht ging echter niet
De nacht viel en men raakte den koers kwijt. Crelis,
die de voorman was,
riep eensklaps «Niet vooruit
Wij zijn in lijfsgevaar
Hij ziet zich in zijn vaart gestuit
Door schotsen op elkaar gekruid,
Gestapeld op elkaar.»
Dat mr. Gale zoo sprak ten nadeele van zich zelven,
trof mr. Graven toch. Hij gevoelde, dat er voor vele
gezinnen een groot belang op het spel moest staan,
anders zou de advocaat zoo niet aandringen. Hij ge
voelde, dat hij thans zijn trots tot zwijgen moest bren
gen tegenover zijn plicht. Hij eindigde dan ook met
de voorstellen aan te nemen.
Toen ontmoetten de neven elkaar. Nadat de eerste
moeilijke oogenblikken voorbij waren, werd het gesprek
op aangename wijze gevoerd. In split van Percival’s
vooroordeel moest hij erkennen, dat lord Allan een echt
edelman was, en zijne vrouw een echte lady.
«Gwendolin had gelijk», dacht mr. Graven. «Elk
aanzienlijk man zou trotsch mogen zijn op zulk eene
vrouw». En hij sloeg voor, dat hij eens met zijn
vrouw zou komen.
«Met u behoeft zij geen kennis meer te maken», zeide
hij tot lady Asherton. «Gwendolin vertelde mij, dat
zij met u en uw echtgenoot goede vrienden was«.
Hij bemerkte den lichten blos niet op Stella’s gelaat
noch het verbleeken van lord Allan; hij bemerkte ge
lukkig even weinig van de verlegenheid waarmee
Stella zeide: «Ik vrees, dat de tijd van ons verblijf
in Engeland te kort zal zijn om nog bezoeken te ont
vangen».
Percival Graven vergat niet, den ring aan de nieuwe
gravin te geven met de boodschap, die zijne vrouw
hem had opgedragen. Ook bracht hij Gwendolin’s har
telijke groeten over aan den vorigen lord, graaf Cellini.
Daarop keerde hij naar huis terug in een veel geluk
kiger stemming dan hij zijne vrouw had verlaten.
«De graaf en gravin van Asherton, vergezeld van den
vrijgevigen beschermer der schoone kunsten, graaf Cel
lini, en van den beroemden geneesheer, sir James Dun
can, hebben Engeland verlaten om geruimen tijd in
mag zijn «Neen, neen, geen zakgeld», stem
ik dan liever een teergevoelige moeder toe.
«Van het oogenblik, dat mijn kind zakgeld
krijgt, ontstaat er een geheel andere verhou
ding tusschen hem en mij. Het is niet meer
geheel van mij afhankelijk, het is zelf bezitter,
ik ben niet langer voor hem een verpersoon
lijkte voorzienigheid. Geen zakgeld. Ik zou
het niet kunnen verdragen, als mijn dochter
iets thuis bracht, dat zij zonder mij had ge
kocht, of als zij mij iets anders geven wilde
dan een bloem, die ze zelf had geplukt*. Juist
om kinderen in de gelegenheid te stellen kleine
geschenken te geven, om het hun mogelijk te
maken wel te doen, juist daarom geven andere
ouders zakgeld. «Zij moeten reeds jong aan
een zekere zelfstandigheid gewend worden»,
wordt ook vaak als reden opgegeven. Doch
men doet dan niet zelden als de jongen, die
zijn meikever aan een draad laat vliegen.
Men geeft het geld, maar houdt een streng
toezicht op de uitgave van eiken cent. Van
hoevele kanten kan men wel de vraag be
schouwen of men kinderen zakgeld geven moet
of niet. Ik geloof van heel wat en overweegt
men elk vóór en tegen, dan komt men nog
niet zoo licht tot een besluit. Wij vonden in
een vroegere aflevering van het bekende «Tijd
schrift voor Armenzorg en Opvoeding* een
uitnemende oplossing van de hand der beken
de medewerkster A. I. S., die, na eveneens op
gemerkt te hebben dat dit veelzijdige vraag
stuk zoo moeilijk tot helderheid is te brengen,
schreef «Toch ben ik in deze zaak als slot
som mijner overdenkingen tot een
oordeel gekomen. Men moet de
zakgeld geven, doch op de volgende
waarden». Het zakgeld moet of dienen om
kleinigheden als schriften, pennen, potlooden,
handwerkbenoodigdheden aan te schaffen, óf de
kinderen moeten er vrij over kunnen be
schikken.
In het eerste geval moet het wat ruimer zijn
dan in het tweede, doch vooral houde men
den leeftijd der kinderen en den stand en de
middelen der ouders in het oog. Zooals met
alle zaken, verdient ook hier de gulden mid
denweg aanbeveling. Het zakgeld zij bestemd
tot uitgeven, niet tot opsparen. Nooit koope
men zeh de zaken, die het kind zich moet
aanschaffen. Men lette er op dat het zijn geld
daarvoor gebruikt en leere hem sparen, door
hem er aan te wennen zijn goed netjes in orde
OURANT
4
00
4
ia!
ti-
50