TOWS- HADVERTENTIEBLAD
10(1 R SJEES ES MSTHEffi.
Oï
Era eerlijke moordenaar.
I
J
I
63e Jaargang,
Woensdag 19 Februari 1908.
No. 15.
r.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
i
DE ONDEUGENDE NEEF.
18
be-
tol
bitter
•yg-
i
zan
de
een
rdt
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
onze
en.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Best. Ik heb nooit een beteren borrel gedronken,
grinnikte de schout, met het smakken van een kenner.
Maar, wat ik zeggen wou de dokter heefc de wonde
onderzocht de patient was namelijk doodgeschoten,
moet je weten den kogel gevonden, er uitgehaald,
en komiekdie was geteekend met eene halve
maan, net als net als
Bij voorbeeld de mijne hier
Lars haalde met naïeve verwondering een kogel uit
zijn patroontasch. Al de vier boeren kuchten als op
kommando.
Jawel. En toen zei de landrechter, die er wel ver
stand van heeft, dat die kogel uit een Engelsche rifle
moet geschoten zijn. Maar hoe kan dat wezen
zeien wij al. Want wie houdt er hier in de buurt
een Engelsche rifle op na, behalve Lars Fagerlin
Is ’t niet waar, mannen Dat zeien wij.
Ja ja, dat zeien we.
Lars stond nog altijd tegen den muur en poetste
zijn geweer. Nu keek hij glimlachend op en blikte
hen een voor een met klare oogen aan.
Menschenlief, wat maken jullie ’t je moeilijkDe
zaak is zoo dood eenvoudig. Waarom al die vijven en
zessen Had ik je hier niet willen ontvangen, dan
zou je lang hebben kunnen wachten. Dat vat je toch
wel Kort en zakelijk begrijp je hoe de vork in
den steel zit
Ja.
Nou dan heb ik verder niks meer te zeggen.
De vier mannen zaten beteuterd en keken elkaar
weer aan. Opeens rees de schout met groote waar
digheid op, zette een kordaat gezicht en zeide
Nou dan dienen wij je wel mee te netnen, Lars.
Lars vertrok geen spier. Nu woelde de schout in
zijn zakken en haalde een stuk touw voor den dag.
Ja, Fagerlin als je er niets tegen hebt.
Onnoodig, antwoordde Lars. Ik loop niet van je weg.
En verder werd er over niets gesproken,
Beneden, in het dorp, ontmoette men den begrafe
nisstoet. Maar Lars verbleekte niet, en zijn stap bleef
zoo vast en zelfbewust als altijd. De dorpelingen be
keken hem met eene mengeling van ontzetting en
dankbaarheid. De predikant, een harde en stille zie
lenherder, van het slag zooals daar in het barre noor
den slechts gedijt, trad met gefronste wenkbrauwen
op hem toe en wilde zijn sermoen beginnen toen Lars
hem koel in de rede viel
Laat dat maar, dominee. Hier bij zijne lijkbaar ver
klaar ik, dat hij, die nu, hij is nu dood, en ik zal
niets meer van hem zeggen. Maar ik verklaar, als hij
nog tienmaal weer levend werd, dat ik het nog tienmaal
weer zou doen. Ik voel mij verlicht en blij, dat ik het
dorp van dezen tiran bevrijd heb. Is hier iemand wien
het leed doet, dat ik hem neerschoot? Antwoordt
Algemeene stilte. Eindelijk zeide een oude boer
Dat hij neergeschoten werd, dat spijt ons niet. Maar
dat jij het deedt, dat wel. Het spijt ons om jou
Zij brachten hem naar het huis van den landrechter.
Hij moest van dal tot dal, van landrechter tot land
rechter gevoerd worden naar Christiania, om daar te
recht te staan. De boeren, die hem ter bewaking wa
ren meegegeven, bonden hem de handen, leverden hem
af, en reden haastig weer terug; want thuis hadden
zij de handen vol met bet binnenhalen van den oogst.
De landrechter evenwel, aan wien Lars afgeleverd was,
stond deerlijk verlegen.
Wat? Onverwijld transport Dat is gauw ge
zegd. Maar het is mij onmogelijk. Met den besten
wil van de wereld kan ik nu geen kerels missen om
je naar mjjn collega in Tineborg te transporteeren. Al
natuurlijk in de café’s
stad kunt vinden.
Bovendien ziet men
minstens ’s avonds elt
hut terug de jachtpartij werd ditmaal opgegeven
en sliep hij dien nacht heel rustig.
Den volgenden middag boorde hij de klokken luiden
en vier mannen, dorpsnotabelen, traden bij hem
binnen. Lars begreep terstond waarom zij kwamen.
Goeden middag, Lars. Mooi weertje
Bijzonder. Gaat zitten. Willen jullie een borrel
Algemeen zwijgen.
Ahem hoor je wel de klokken begon de schout,
ietwat verlegen. Wij hebben weer een sterfgeval.
Er wordt er een naar het kerkhof gedragen.
Zoo zoo Is ’t waar
Ja. En het schijnt wel dat er een moord in ’t spel
is. Denk eens aan
Het kan ook wel een doodslag wezen, gaf Lars
droogjes ten antwoord.
Allen keken hem aan. De schout kuchte eens en
zeide toenJa ja, ik geloof ook dat het wel een dood
slag wezen kan, nu jij ’t zegt.
Hernieuwd zwijgen. Lars stond daar heel kalm en
begon zijne buks op te poetsen. Hij wilde hun de
zaak gemakkelijk maken. De boeren staarden eerst
het wapen aan en toen elkander.
Ahem denk eens aan, begon weer de schout. Wij
kwamen daar zoo toevallig gisterenavond en vanmor
gen eens over de Sater. De landrechter was bij ons
zoo heel toevallig
Lars glimlachte.
Wel En wat hebben jullie ontdekt
De mannen staarden hem nog verbaasder aan.
Wat we ontdekt hebben? Nou ja, voetsporen,
heel versch. En die voetsporen liepen van de Sater
den berg op tot aan jouw huis, Lars.
Och kom Is ’t waarachtig Smaakt je mijn
duister en ik kon zoo spoedig geen papier
vinden om aan te teekenen maar hij noemde
een aanzienlijke somen hij daarvoor de
entrée’s mocht houden. Een goed zaakje voor
den man, meneer
Ik liep weer verder en kwam in een half
uur tijds zeker vier malen een jas met gladde
knoopen tegen en dan hoorde ik dadelijk»O,
u is die meneer Van der van Amsterdam.*
Ze kenden ’t stukje uit hun hoofd.
Toen ik voor ’t vertrek der treinen nog eens
den hoofdwacht ontmoette, vroeg hij belang
stellend naar ’t nachtelijk leven in de hoofd
stad. Ik vergrootte de zaak een weinig en
de man kreeg de gedachte, dat minstens de
helft van alle A’dammers ’s avonds eerst na
tien uur uitgaan, (behalve de schouwburg-
habitué’s, die reeds ’s middags om 8 uur be
ginnen) en eerst flink na één uur ’s avonds
(de man noemde dat »na middernacht!*) huis-
toe retiveeren.
En toen ik hem er op wees, dat ik als
journalist de Groot-Mokummers best een ideetje
kon geven van ’t avondleven in een groot
dorp als Gouda, terwijl men dan gewoon was
’t zaakje een beetje te illustreeren, scheen hij
zelfs te begrijpen, dat men in A’dam om de
góede pijpenstad zou kunnen lachen.
We werden echter weer intiem, toen ik
vertelde, dat er in de hoofdstad tweemaal
zooveel Friezen wonen als Gouda bewoners
telt, dat ik lid was van een »selskip«, ’t welk
meerdere goed verzorgde echt-Friesche op
voeringen liet zien.
Toen ik ’s avonds m’n dagtaak op de N.Z.
Voorburgwal verricht had, was ik werkelijk
blijde heldere seinen der telkens passeerende
trams maakten me meermalen beter wakker
en zoo had ik vijf uur ’s middags gehaald.
Toch kon ik niet nalaten, even te glimla
chen over de verkeerde gedachte, die de
Goudsche agent en met hem zoovele anderen
van ’t leven in de hoofdstad moeten hebben.
Zeker, ’t is waar, we eten ’s middags om
6 a 7 uur, na afloop van ons werk.
Gij, als bezoeker van onze stad, ziet ’s
avonds de koffiehuizen vol menschen, die
zelfs na ’t uitgaan der schouwburgen nog eens
recht beginnen uit te gaan.
Maar nu moet ge om deze dingen denken
Vooreerst zijn er steeds in A’dam vele vreem
delingen, die natuurlijk van den avond willen
profiteeren, omdat zulks in de hoofdstad wel,
Lars Eagerlin was een jonge Alpenboer in Thelemar-
ken, in qie buurt van Tinsjö. Hoog op den berg stond
zijne hufc, waar hij alleen met een oude dienstmaagd
huisde; ten niet vaak bezocht hij het dorp aan zijne voe
ten, waartoe hij behoorde; want hij was van een ernstig,
genoegzaam karakter, en zijn grootste genoegen be
stond injeenzame tochten door het hoogland en in de
berenjacht. Daarom was hij heinde en ver als gids
bekend, jen menige premie had hij reeds voor het hel
pen uitroeien van roofgedierte binnengehaald. Ongezel
lig als Lij was, had hij geen vrienden; maar hij was
algemeeh geëerd. Allen achtten hem hoog op
één na.c Want een doodsvijand had hij zich gemaakt;
en deze; was juist de gevaarlijkste man in het gansche
dalKlaus Erikson, de rijke en hoogmoedige boer, die
elk onafhankelijk en zelfbewust karakter als een na-
tuurlijïkeu tegenstander beschouwde. Duizenderlei
plagerijen en dwarsdrijverijen had hij Lars reeds
aangedaan, hem een stuk land afgeprocedeerd, eene
verloofde voor den neus weggetrouwd kortom, een
aardAg postje van boosheid stond voor hem bij den be-
renjjager op den kerfstok.
.Set zou te ver reiken, hier al de omstandigheden
uit1, te meten; maar eens op een avond kwam de bom
fjy barsten. De vijanden ontmoetten elkaar op eene
bergweide; bittere woorden vielen; Erikson beschimpte
v’ars en deze, die juist een jachtgeweer bij zich had,
ftchoot hem neer. Daarna ging hij kalm naar zijne
Het is al eenige maanden geleden, dat ik
voor eene bespreking in de buurt van Gouda
moest zijn. Nadat ik m’n dagtaak in Mokum
had verricht, tramde ik naar Weesperpoort-
station en was een uurtje later in Gouda.
Vandaar per pedes apostolorum andere ge
legenheid was er haast niet voor een gezond
mensch naar m’n bestemming. Ongelukkig
bad ik langer werk in ’t bedoelde plaatsje dan
ik dacht. Ik was eerst in den nacht gereed
en moest, weer per zelfde van ouds bekende
gelegenheid, naar Gouda terug. En ook
ik moest zoo spoedig mogelijk weer in A’dam
zijn, omdat ook daar 't werk, weer wachtte.
Toen ik in den nacht de pijpenstad weer be
reikte, kalmpjes aan loopende, meende ik al
spoedig een agent te bespeuren. Ik liep doel
loos voort, net zoo bekend met de straten als
ieder, die voor de eerste maal en dan in een
vrij duisteren nacht in een stad van 25.000
inwoners binnenkomt. Ik had nog ongeveer
anderhalf uur tijd voor de eerste treinen gin
gen en kon nu kiezen tusschen een vervelende
wandeling in den treuren door de pijpenstad
of minstens één gld. 50 ets. te besteden in
een hotel, om daarvoor toch geen slaap te
genieten. Juist balanceerde ik met m’n ge
dachten tusschen die twee vervelende uitkom
sten, toen ik bemerkte weer buiten de stad
te geraken, wat ,nu heelemaal niets voor me
was. Want ook zelfs in ’t begin van Sep
tember vindt ge ’t nachtelijk schoon buiten
»niets gedaan Ik loop dus terug en hoor
iemand hard loopen om mij in de flank te
komen, ’t Was i dezelfde agent, die me blijk
baar voortdurend gevolgd had. Mogelijk had
de man op de $vacht juist veel van Russische
anarchisten, bommenwerpers, brandstichters,
treinenroovers e,n dergelijke minder algemeen
beoefende ambachtslui gelezen.
Ik hield stil; volte face naar den vertegen
woordiger van ’t clabaccarium. Dat redde mij,
in de oogen yan den agent, die nog wel hoofd
der wacht bllèek te zijn. Ik maakte me direct
bekend, kon desnoods door papieren m’n iden
titeit bewijzen, bleek in den man een gewest-
genoot aafn te treffen (we waren dus beiden
Friezen) en wist spoedig van den man z’n
heele doopceel. We spraken zelfs een woordje
boere-Friosch, wat ons beiden nog vrij goed
afging,
-L.
en in hunne provinciestadjes niet zoo goed
kan. En dan moeten er op de 565,000 men
schen van hier toch wel een paar duizend
zijn, die ’s avonds den tijd hebben en die ge
van ’t centrum der
»Ik denk aan u in ’t middernacht’lijk uur« zong
mooi Elsje met zoete innige stem en liet daarbij een
veelbelovenden blik uit haar schelmsche oogen door
den kring harer vereerders zweven. En toen men
een half uur later aan tafel ging, fluisterde neef Gus-
taaf haar in ’t oor
Dat is aardig van je, Els, dat je juist aan mij
te middernacht zult denken.
Waarom juist aan jou vroeg Elsje.
De blik uit je mooie, glanzende oogen was
toch voor mij bestemd riep dwepend neef Gustaaf.
Daar wist ik niets van, antwoordde Elsje, met
goed gespeelde onschuld. Jullie, heeren der schep
ping, zijt even aanmatigend als verwaand.
En toch, wreed Elsje, zul je vannacht om 12
uur aan mij denken, zooals je beloofd hebt.
Ik zou niet weten, welke macht mij daartoe
dwingen kan, hernam Elsje, die schik in ’t geval be
gon te krijgen, want om 12 uur slaap ik reeds den
slaap der rechtvaardigen, en als je soms denkt, dat je
mij door suggestie, hypnotisme of andere hokuspokus
zult kunnen beïnvloeden, dan heb je het glad mis,
Want daar ben ik niet ontvankelijk voor.
En als ik nu toch eens zoo’n geheim toover-
middel bezat
Gebruik het dan gerust; dan kan ik je den eer
sten keer, dat ik je weer zie, zeggen, hoe je je hebt
geblameerd.
Goed, ik zal het gebruiken
Waarover had je het toch aan tafel zoo druk
En toen kwam de explicatieJa, ziet u,
meneer, (ik was dus reeds danig in ’s mans
achting gerezen) we hebben geregeld de nacht
wacht en dan weten we precies wie we tegen
kunnen komen. (»Dag Piet! Nu je moogt
wel aanstappen, jongenJa, ziet u, dat
is de knecht van die en die, (’n melktapper,
geloof ik). De menschen zijn bij ons tijdig
thuis en na elf uur komen we een enkele
nachtraver, na twaalven alleen de menschen
tegen, die nachtwerk hebben. Als we dan
andere menschen op ’t pad vinden, moet dat
onze aandacht trekken.
De man werd bepaald intiem. Ik was ’m
ook dadelijk bij onze eerste ontmoeting zóó
plots op ’t lijf gevallen metIk ben J. van
der woon te Amsterdam, Rozengracht
126 huis, ben zoo en zoo oud, van beroep
(ik noemde journalist, ofschoon ik vreesde, dat
de man dit een vreemd beroep zou vinden),
ben geboortig van Leeuwarden, kom thans
van Bergambacht, heb daar met die en die
geconfereerd, wacht op den eersten trein naar
A’dam, enz.
De man, een goeie brave dienstklopper, ver
telde me, van Franeker te komen, reeds vijftien
jaren in het vak te zijn, enz. Ik wekte z’n
bewondering op met te zeggen, dat ik goed
bekend was in ’t fraaie Franeker’ Stadhuis,
waar al die geschilderde professoren hangen,
maar vooral, waar de werken van Anna Maria
Schurmann te zien waren.
Ondertusschen was ’t nu voor een hotel
heelemaal te laat geworden. Bovendien wist
ik nu, dat dien dag de café’s op de markt en
de wachtkamer van ’t station vroeger dan
anders geopend waren wegens den marktdag.
We scheidden zeer intiem, ik liep verder,
toevallig langs de fraaie, zeer groote kerk
met de ramen van gebroeders Crabeth. Nu
trof ’t, dat daar in die buurt ook ’t bureau
van politie was en dat daar dadelijk een gewoon
agent stond, die een paar stappen deed met
de duidelijke bedoeling, in m ’n weg te treden.
Ik weer van voren af Ik ben J. van der
enz. Ge kent ’t stukje. Deze agent was spoe
diger tevreden dan de vorige. Hij was dan
ook geen »hoofd van de wacht.* Hij vertelde
me van de kerk en hare eenig mooie ramen,
hoe vooral in den zomer duizenden vreemde
lingen die kerk bezochten, alleen om die ramen
te bewonderen, hoe de koster jaarlijks een
zekere som gelds als pacht betaalde, (’t Was te
vele duizenden tot
uur door de straten
flaneerenen dat doet men in een klein
plaatsje niet, omdat er geen gelegenheid voor
bestaat.
En in onze stad laat men ook ’s avonds de
minder verticaal gerichte menschen gerust
loopen, ja helpt ze zelfs om huiswaarts te
komen en de trams mis te loopen. En dan
zal geen agent ’s nachts iemani aanhouden,
want dat zou te druk loopen.
Verder zijn er natuurlijk altijd menschen,
die uit den regel schietenarbeiders, die den
Zondag wat lang in ’t hoofd houden, diamant
slijpers, die meenen, niet vóór Donderdag te
kunnen werken. Maar overigens, waar zou
’t heen moeten met de velen, zeer velen, die
’s morgens om 7 uur beginnen, als ze ’s avonds
tot twee uur bleven plakken.