Overbevolking. I SUMS- 13 ADVERTEKTIEBLA» VOOR SAEEE «J «Mffi. j ct. Feuilleton. Juffrouw Priscella’s Roman. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. 7 7 J J I der 1- (Slot volgt). Egypte nieken of in ’t Heilige land, maar groote stedenmaatschappij, vormde. Bij ’t doordringen Naar het Engelsch van CATHARINE COX. Juffrouw Priscella Cresswell was dol op al wat ro mantisch was Romantisch met een groote R gespeld en hield zich vast overtuigd, dat ook haar leven nog eenmaal Romantisch zou worden. Ze had van haar vroegste jeugd af aan romans verslonden, geen realistische of bovennatuurlijke, die haar eenvoudig verstand maar half begrepen zou hebben, maar enkel sentimenteele verhalen, waarin van liefde en haat, ge broken harten en verpande trouw verteld werd; ver halen vol knappe mannen en bijzonder mooie, bemin nelijke vrouwen, en .eenmaal*, zoo peinsde ze in haar eenzaam leven, eenmaal in een niet al te verre toe komst zou een dier bitterzoete ervaringen, die het lot zoo vaak over de schoone heldinnen harer lectuur be schoren had, ook haar deel zijn. En eindelijk, na menig, menig jaar van geduldig wachten, kwam ook de roman van haar gruw, eentonig leven. Ze ontmoette hem voor het eerst op een buitenpartij in de pastorie eri ofschoon ze er nooit bijzonder op gesteld was om de pastorie te bezoeken, de twee doch ters van den predikant toch, Maudy en Phyllis, zagen min of meer uit de hoogte op haar neer, nu zag ze weken lang op den gewichtigen dag terug, die als het ware een nieuw tijdperk in haar leven geopend had. Van het eerste oogenblik af, dat zij den salon was binnengekomen, had Dij bijzonder veel notitie van haar genomen, van haar, de kleine, onbeduidende, oude jongejuffrouw, op wie niemand ooit te voren gelet had. Geen wonder, dat haar smachtend hart op staan- den voet met een gevoel van innige dankbaarheid ver- I i I zaam toekeek, hoe hij met een schooljongensachtigen etenstrek de lekkere beetjes, die ze hem voorzette, naar binnen werkte. En wat is hij beleefd en vrien delijk tegen mij. Zoo’n kleine vleier Zoo bleef luitenant Cayling Clavering haar trouw op zoeken en die veelvuldige bezoeken golden waarlijk niet alleen haar voortreffelijk gebak, zooals juffrouw Priscella, die in die dagen meer dan ooit in haar ge liefde romans verdiept was, zichzelf aanhoudend wijs maakte. En eindelijk kwam er een brief, een brief, die haar van blijde voldoening in den zevenden he mel bracht. «Lieve juffrouw Cresswell!* luidde hij, «kunt u mij vanmiddag tegen vier uur ontvangen. Ik heb u iets heel gewichtigs te vertellen. Uw toeg. dienaar R. CAYLING CLAVERING. P.S- Ik schrijf dit briefje, omdat ik er bijzonder op gesteld ben, u thuis te vinden*. Of zij hem kon ontvangen Juffrouw Priscella kuste ’t dierbare epistel en borg het zorgvuldig op in een afzonderlijk laadje van haar schrijftafeltje, een laadje, dat al gewijd was door een boschje verdroogde viool tjes, die eens in naar salon uit zijn knoopsgat waren gevallen en door een fotografie van hemzelf als school jongen te Eton, die hij haar gegeven had. Zij had een nieuw portret van zichzelf laten maken in een zijden blouse, die zij expres voor dat doel gekocht had. Zij kon dat in ruil voor zijn jonge beeltenis geven. Of ze hem ontvangen kon Ze haalde onmiddellijk pen en papier voor den dag en schreef in haar stijl, ouderwetsch handschrift «Beste mijnheer Cayling Clavering. Ik zal u met genoegen om vier uur wachten. Geloof mij, Uw toeg. Priscella Cresswell Voor de aardigheid krabbelde zij den naam Priscella Men vond daarna de menschen in voor- Azië en Egypte, maar ook in China en Indië. Het is jammer, dat men niet precies kan nagaan, wanneer die laatste landen voor ’t eerst bevolkt werden. Doch vuld werd en dat haar hoofd op hol raakte, nu zij voor het eerst een man ontmoette, die haar bewonderde en boven allen uitverkoos. ’t Was weliswaar bijna belachelijk om hen beiden in één adem te noemen hij was jong en knap en flink gebouwd en zij, nu, haar uiterlijke verschijning was verre van mooi, maar er waren in romans zooveel ongeloofelijke dingen gebeurd schatrijke freules lie pen weg met doodarme hulppredikers, graven en her togen traden soms met keukenprinsessen in het huwe lijken iedereen wist, dat die schijnbare onmogelijk heden wel degelijk soms plaats hadden, zoodat, toen luitenant Cayling Clavering, vier-en-twintig jaar oud en voor onbepaalden tijd met zijn regiment te Maiden head gedetacheerd, aan juffrouw Priscella Cresswell, oud zeven-en-dertig jaar en woonachtig te Maidenhead, totdat de een of andere betooverde prins haar in het voorbijgaan zou schaken, vroeg of hij haar nu en dan eens mocht komen opzoeken, die waardige dame in een hoogst zenuwachtigen toestard geraakte. ’t Is bijzonder vriendelijk van u, dat u mij ont vangen wilt, zeide de jonge luitenant, toen hij de eerste maal een bezoek in haar schraal gemeubelden salon aflegde. U begrijpt, ik ben hier vreemd en ken bijna niemand, maar zoodra ik u zag, voelde ik mij tot u aangetrokken. U ziet er zoo vriendelijk uit. Toen lachte hij een hartelijken, jongensachtigen lach, die een sprekend bewijs voor de soliditeit zijner lon gen was en nam nog een stukje van de moccataart, die zij hem aanbood. En u hebt hier zandtaartjes ook, zie ik, voegde hij er vroolijk bij. Drommels, die zijn heft wat beter, dan de taaie dingen, die je op de Hall in de pastorie te eten krijgt. En de lieve juffrouw Priscella, die iederen Zaterdag en Woensdag de taartjes met haar eigen kleine hand jes maakte, nam de laatste opmerking als een bijzon der complimentje op. Wat is hij mooidacht zij, terwijl zij opmerk- Cayling Clavering op een stukje vloeipapier, om eens te zien, hoe dat stond. Toen wierp zij met een gloei- enden blos het papier in de prullemand. Foei, hoe onvrouwelijk ’t Was schande, hoe kon ze ooit zooiets doen Maar den geheelen middag speelde er een raadsel achtig glimlachje om haar dunne lippen en even later haalde ze het vloeipapier weer uit de mand om er nog eens naar te kijken. Precies om vier uur kwam Priscella’s dienstbode alleen met een visitekaartje, dat den naam van den luitenant Cayling Clavering droeg, naar boven op de slaapkamer harer meesteres en vond daar de bewuste dame in een bijzonder zenuwachtigen toestand. Vraag of mijnheer in den salon wil wachten, ik kom zoo beneden, zeide de kleine juffrouw met een hopelooze poging om zich onverschillig voor te doen, want juffrouw Priscella was er nu eenmaal-aan ge woon om op moderne wijze haar gevoelens te ver bergen. Goed juffrouw, zeide het dienstmeisje en slofte de trap weer af. Zoodra ze alleen was, keek juffrouw Priscella, echte vrouw als zij was, in den spiegel; ze was volstrekt niet ijdel, de arme stakker, maar als iemand een ge wichtig onderhoud met haar minnaar moest hebben, ligt de wensch om er zoo voordeelig mogelijk uit te zien, in de natuur van een ware Eva’s dochter. Luister eens, Priscella, zeide zij hardop tot zich zelf, een gewoonte van vele menschen, die het grootste deel van hun leven in eenzaamheid doorbrengen ’t is tegenwoordig mode voor heeren om met vrouwen te trouwen, die veel ouder zijn dan zijzelf en nu ge loof ik, dat jij ook eindelijk de mode volgen zult Hervorming was strijd aan de orde van den dag en vooral de Dertigjarige oorlog (1618 1648), die eindigde met onzen Tachtigjarigen oorlog, is een droe vige tijd. De strijd om het geloof en om de staatkundige macht maakten van die jaren een tijdperk, zooals er geen tweede in de Germaansche wereldgeschiedenis is aan te wijzen. Men leest in de kronieken en ge- schiedboeken opgaven over de afname der bevolking, die natuurlijk niet als volkomen juist zijn aan te nemen, maar zeker is, dat in die dertig jaren geheele streken van ’t Duit- sche rijk ontvolkt zijn en men mag aanne men, dat de bevolking van dat rijk sterk verminderde. Velen zullen dit een vreemd onderwerp noemen. Ze zullen redeneeren de wereld is zoo grooter kunnen altijd nog genoeg men schen bij, is ’t hier niet, dan wel op een andere plaatser is toch ruimte genoeg, want de wereld is zoo groot Ja, de wereld is werkelijk grootmaar we gelooven, dat ze zeer velen, vooral ontwikkel den menschen toch niet zoo onmogelijk groot zal lijken. Vooral thans, nu we de wereld zoo veel beter kennen dan vroeger, nu er geen witte plekken meer staan op de aardrijkskun dige kaarten (of ’t moesten alleen de Pool streken zijn), nu we in korten tijd de aard oppervlakte in alle richtingen bereizennu het vreemde, het geheel onbekende niet meer bestaat, zooals ’t vroeger bestond, We weten nu zoo precies, hoe groot de wereld is, bijna precies, hoeveel menschen er wonen. Veel, wat vroeger onbekend of vreemd was, behoort nu tot de heel gewone dingen. De gedachte van vroeger «De wereld is zoo grootheeft nu die eindeloos rekbare waarde niet meer. We weten nu te goed, dat er een einde aan dat eindelooze te vinden is en dat eigenlijk onze geheele reusachtige aarde slechts een klein deeltje is van het groote wereldruim met z’n millioenen van hemellicha men en z’n onmeetbare afstanden. Om kort te gaan, het is thans niet meer zoo bizarre, eens over de idee «overbevolking* na te denken. Vroeger zou ’t een dwaas denkbeeld zijn geschenen, omdat toen de wereld nog zoo oneindig, zoo onberekenbaar groot leek, maar thans is dat wat anders. Vroeger trok men naar elders, als de eigen woonplaats te klein begon te gelijken. Het begon al, zooals ’t Bijbelsch verhaal aangeeft, met den torenbouw van Babel. De menschen waren toen bijeen in het stroomgebied van Euphraat en Tigris en tijdens den bouw des reuzentorens vermenigvuldigden zij zoodanig, dat de vruchtbare dalen dier tweelingstroo- men geen ruimte genoeg hadden om al ’t vee te weiden en voldoende veldvruchten te ver bouwen. in dit opzicht tast men ook, wat Egypte betreft, in het duister. Zoowel van als van China spreken de oude kro- van zeer lang bestaand hebbende dynasties. Al spoedig trokken de menschen verder langs de Middellandsche Zee, langs de «Oude Wereldzee*. De Grieksche wereld is al zeer oud. Daarna kwamen de Romeinen, die van die oude wereldzee hunne zee; hunne binnenzee maakten. En ondertusschen kwam de Germaansche wereld, die van uit ’t oosten zich steeds ver der over noordwest-Europa uitbreidde. In de oude tijden zijn er dichtbevolkte streken geweest, waarin groote steden lagen. Babylon en Ninivé zijn geweldig uitgebreid geweest, een oppervlakte beslaande, waarvoor de meeste groote steden van heden moeten onderdoen. Men zou er nu nieuwsgierig naar kunnen zijn, hoe die beide steden van de noodige levensmiddelen en andere behoeften werden voorzien, en ook, hoeveel menschen er eigenlijk wel woonden. Ook in Egypte waren groote steden, zooals Thebe en Memphis. Later kwamen Carthago en Rome, om van de Grieksche wereld maar niet eens te spreken. En ook Jeruzalem is zeer groot geweest en in ’t oude Joodsche land hebben op een be trekkelijk kleine ruimte millioenen menschen gewoond. Maar in die dagen was de wereld nog on eindig groot, tenminste in de oogen der menschen. Men was nog slechts bekend met een zeer klein deel der aardoppervlakte en de rest was een onbestemde reuzenmassa, waarover men geen schatting kon maken. Eerst Columbus en de andere ontdekkers brachten hierin eenige zekerheid. Toen eerst kon men zich een denkbeeld vormen van de bewoonde en bewoonbare oppervlakte. Maar "toen was ’t nog niet noodig, te gaan peinzen over «te veel men schen*, vrees te hebben voor overbevolking. Een andere «tijd van opruiming* is ook de groote Revolutie. Maar laten we niet willen achterhalen, hoe- vele slachtoffers die omwenteling kostte en liever onze aandacht vestigen op den tijd na 1815. Dat is nog geen eeuw geleden, maar in dien tijd is de bevolking, de blanke bevol king reusachtig toegenomen. Neem ons kleine landje. In 1815 woonden hier niet meer dan twee millioen menschen en in België drie millioen. En thans! Nederland telt ongeveer vijf millioen zeven-honderd-duizend inwoners; over een vijftal jaren zullen er meer dan zes millioen zijn. België telt zeven en een half millioen menschen en neemt ook geregeld en snel toe. Neem verder Duitschland en Enge land, neem Rusland en nog andere landen. De bevolking is er veel meer dan verdubbeld. Engeland, Duitschland, Nederland en België kunnen zich zelf niet meer voeden en moeten voorzien worden van uit andere landen, waar nog genoeg vruchtbare grond over is. Ondertusschen heeft het blanke ras zich ook in Amerika verbazend uitgebreid. Doch hoe is ’t met de andere rassen? Het negerras in Afrika zal wel niet zijn toegeno men, het Australische ras is inmiddels bijna uitgestorven. Maar het Gele ras en ’t Bruine Men kan niet nagaan, of ’t Gele ras in de laatste eeuw zoo sterk vermenigvuldigd is als ’t blanke, doch zeker is, dat bijv, de Ja panners sterk in bevolking vooruitgaan, dat ’t eigenlijke China overbevolkt is, dat voor- Indië ook aan dezelfde kwaal lijdt en dat bijv, onze Javaantjes zoo snel toenemen, dat op Java ’t woord overbevolking niet een ijdel woord kan heeten. Er is nu, voor de geheele wereld gerekend, nog op verre na geen sprake van te veel menschen. Maar, als het menschdom zich blijft vermenigvuldigen, zooals bijv, de Ger manen en Slaven en Javanen in de laatste eeuw gedaan hebben, zou er zorg voor over bevolking kunnen ontstaan. Germaansch Europa moet van buiten af gevoed worden, maar Indië en China hebben zich tot nu toe zelf kunnen redden. Gaan we echter na, hoevele uitgebreide landstreken er zijn, die nog millioenen men- Ge zult zeggen Och, daar hebben we thans ook nog geen vrees voor. Dit is goed en wel, maar ’t is toch wel een goedkoop gezegde. Wanneer men op merkt, hoeveel de bevolking van de «blanke wereld* in een kleine eeuw tijds is toegeno men, danmag men zich gerust afvragen Kan dat altijd zoo doorgaan? Voorheen zijn er ook tijden geweest van groote toename der bevolking. Doch er kwamen telkens tijden, dat er «groote oprui ming* werd gehouden. Er zijn tijden geweest, dat de bevolking af- in plaats van toenam. In den tijd der groote volksverhuizing, toen Hunnen, Gothen, Vandalen en andere Ger maansche stammen van ’t oosten naar ’t wes ten trokken, toen er als ’t ware een orkaan zich uitstortte over de groote Romeinsche wereld, zal er van toename der bevolking wel geen sprake zijn geweest. Natuurlijk, gegevens beeft men niet. Maar 't is haast niet denkbaar, dat er van vermenigvuldiging van ’t menschenras sprake kon zijn. In den daarop volgenden ruwen tijd, toen de vermenging van Germaansche kracht en Romeinsche beschaving plaats vond, moge de bevolking niet zijn achteruitgegaan, in den tijd der Noormannen zal ’t met de vooruit gang ook niet zoo’n vaart geloopen hebben. Een tijd van groote beroering was die der Kruistochten, toen tienduizenden op weg naar toen zich ook de de burgerstand ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnemeijt van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. 1 _.x

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1