NIEUWS- ES AIIVERTESTIEBLAD
I
Ij
Woensdag 4 Maart 1908.
63e Jaargang.
No. 19.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singei, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
Juffrouw Priscella’s Roman.
geven in
wereld is,
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Naar het Engelsch
van CATHARINE COX.
die, statig te
van
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
leidt over een weg, met
en voor zoo velen groeien er
toen juffrouw Cresswell den salon binnentrad. Hij was
lang en flink gebouwd, had een knap jongensachtig
gezicht met een ietwat zwakken mond; het type
van een man, die, zooals een opmerkzaam per
soon met den eersten oogopslag gezien zou hebben,
altijd er tegen op zag uit zichzelf te handelen, en er
de voorkeur aan gaf, op den arm van een ander te
steunen. Maar juffrouw Priscella onderscheidde zoo
scherp niet, en voor haar was hij het toonbeeld van
mannelijke fierheid en kracht.
Met uitgestrekte handen trad hij op haar toe en haar
hart klopte sneller toen zij de ongedurige uitdrukking
in zijn oogen opmerkte.
Ik ben zoo blij dat u mij ontvangen kunt, lieve
juffrouw Cresswell, begon hij op zijn gewone jongens
achtige manier. Hij nam haar twee kleine handjes
in zijn groote sterke knuisten; wat vond zij het pret
tig zich door hem te laten leiden, voerde haar naar de
canapé, waar hij naast haar plaats nam.
Ik kom toch niet ongelegen, u hadt vanmiddag
immers niets anders te doen, hoop ik.
Iets anders te doen Ze lachte even, een droe
vig lachje trouwens bij de gedachte alleen. Wat voor
bezigheid had zij behalve de zorgen voor haar kleine
huishouding om haar lange, eenzame dagen te vullen
Neen, antwoirdde ze en haar stem trilde even,
neen, ik had niets anders te doen.
Hij zuchtte en legde zijn arm op de canapé achter
haar; ’n lichte huivering beving haar toen ze de aan
raking met zijn arm voelde. Wat was hij flink, die
vroolijke jonge soldaat en zoo knap en mannelijk en
sterk 1 En dan te denken dat hij op haar verliefd was
geworden, op haar, de onbekende, kleine oude jonge
juffrouw, die die nare nesten uit de pastorie een «vo
gelverschrikker* noemden. Maar er waren in romans
(Slot).
De mode volgendat gezegde leek haast een be
spotting als het moest toegepast worden op het bijna
belachelijk kleine, onbeduidende figuurtje, dat de spie
gel weerkaatste; en de knappe goedgekleede meisjes
uit de pastorie, die zoo dikwijls van «vogelverschrik
ker* gesproken hadden, zouden zeker hardop gelachen
hebben als zij haar nu hadden gehoord, maar in juf
frouw Priscella’s oogen, die met welgevallen naar de
vriendelijke blauwe oogen, het dunne gescheiden haar
en de verbleekte wangen van haar evenbeeld keken,
was er niets belachelijks in. Het is misschien maar
goed, dat we de gave missen, om zelf te zien, zooals
anderen ons zien.
Zoo, en wat zal ik nu aantrekken Zij trippel
de de kamer op en neer en nam beurtelings het eene
kleedingstuk na het andere in de hand.
Mijn nieuwe zijden blouse, neen, die is te licht
en hij zei laatst dat hij niet zoo van rose hield. Wacht,
die lichtblauwe strik, hij houdt van blauw en vond
laatst dat die zoo goed bij mijn oogen kleurde. Zij
lachte bij de herinnering aan dat complimentje, bleef
weer voor den spiegel staan en strikte de das om
Ziezog, nu kan het wel, dunkt mij.
Zij keek nog eens om, knikte zichzelf voldaan toe,
deed de deur open en ging naar beneden.
Luitent Cayling Clavering stond van de canapé op,
En als ik u nu iets vertel, zult u mij dan niet
uitlachen Ofof
Hem uitlachen Ze keek hem met een teederen blik
aan, en antwoordde vriendelijk
Wees gerust, ik zal je niet uitlachen
Of het dwaas van mij vinden? vroeg hij nog
maals dringend.
Dwaas Was het dan dwaas om verliefd te zijn
Zij legde haar hand op zijn arm.
Je kunt mij vertrouwen, klonk het eenvoudig.
Hij drukte haar hartelijk de hand.
Vergeef mij, dat ik een oogenblik aan u, mijn
beste vriendin, kon twijfelen, antwoordde hij berouwvol.
Plotseling begon hij zenuwachtig te lachen, zijn
hart klopte bijna hoorbaar en zij voelde als bij inge
ving wat er komen zou.
Ik ben benieuwd wat u zeggen zult, als u hoort
dat ik zoo dom ben geweest, om verliefd te worden
De woorden werden er onsamenhangend uitgestooten,
zijn handen beefden, zijn gelaat was purperrood. Blijk
baar was hij, echte jongen dien hij nog was, verlegen
over zijn eigen bekentenis.
En juffrouw Priscella
Het bloed steeg haar naar de wangen, haar hoofd
duizelde, er kwam een nevel voor haar oogen en zij
legde haar andere hand op des luitenants knie.
Zeg me, hoe ze heet, fluisterde zij, zeg me wie
het is
Haar stem klonk zoo zwak, dat hij zich voorover
moest buigen, om haar te verstaanhij was erg ze
nuwachtig en lachte weer.
Hoe ze heet wel, ik geloof dat u dat al weet,
antwoordde hij onhandig.
Juffrouw Priscella’s hart begon zoo heftig te kloppen,
dat ze bang was te zullen stikken; het suisde haar in
de ooren.
De tooneelwereld is een wereld op zich zelf
en dat moet wel zoo zijn.
Gij allen, die wel eens aan een liefhebberij-
tooneel meedeedt, herinnert ge u nog wel, hoe ge
’t best speeldet, als ge geheel opgingt in de
rol, die ge moest vervullen, hoe ge u soms
in een droomen verbeeldet een geheel ander
mensch te zijn dan ge in de burgerlijke wer
kelijkheid waart? Nu, een echte tooneelspeler,
die altijd geheel in zijn rol opgaat, moet zich
ander mensch verbeelden te zijn.
een
uit-
dan
dit zelf verder aan-
nog wel vreemder dingen gebeurd 1
bent altijd zoo goed voor mij geweest, zeide
hij vriendelijk, van ’t eerste oogenblik, dat we elkaar
ontmoetten; u herinnert u deze eerste ontmoeting
toch nog wel
Ja, ze herinnerde het zich natuurlijk best en ze
wist zeker, dat ze die buitenpartij in de pastorie nooit
vergeten zou, want ze werd er alleen bij heel bijzon
dere gelegenheden gevraagd. Onbeduidende oude
vrijsters waren nu eenmaal in de kringen van Maiden
head niet bijzonder gezocht.
Zij zuchtte weer, boog zich voorover en scheen het
patroon van het vloerkleed oplettend te bestudeeren.
Juffrouw Priscella vond, dat hij er bedrukt en bekom
merd uitzag, maar mannen waren altijd bedrukt bij zulke
gelegenheden, dat vertelden haar romans tenminste.
We zijn sedert dien tijd altijd goede vrienden
geweest, niet waar vervolgde hij.
Plotseling legde hij met een jongensachtig gebaar
zijn hand op haar knie en juffrouw Priscella streelde
even de flinke mannenhand met haar eigen klein
pootje.
Ja, zeide zij glimlachend, ja, we zijn altijd goede
vrienden geweest.
En ik heb u altijd in vertrouwen genomen en
u al mijn lief en leed verteld.
Ja, u hebt me altjjd alles verteld.
Ze herinnerde zich den namiddag, toen hij haar diep
bewogen had medegedeeld, hoe hij nog altijd onder
den vroegen dood zijner ouders gebukt ging en welk
een innig medelijden, zijzelf was ook een wees, met zijn
verlatenheid gehad had. Arme jongen! Zoo vroeg al wees
en hij miste zijn moeder zoo, ze was altijd zijn ver
trouwde geweest.
Hjj zag haar smeekend aan en vervolgde
mas-
van zijn
die in
sloeg. Aan iederen rol besteedde hij z’n uiter
ste zorg; hij wist geest in ”t woord te leggen,
iets hoog-voornaamsch in z’n kunst, iets Fransch
ip z’n dictie.
Neem al z’n rollen in «Talent en Geboorte*,
waarin hij stotteraar speelde, zijn «Leopold* in
«de Fourchambault’s*, zijn prefect in «Een
wereld, waarin men zich verveelt*, z’n Richard
in «Arbeid adelt*, of z’n rollen in de Bloemen-
held, Dokter Klaus, Inkwartiering, Grootestads-
lucht, Fijne Beschuiten Lastertongen, enz.
In al die rollen bleef hij de hooge kunstenaar,
die bijv, door z’n Fransche manier van spelen
aan Duitsche blijspelen een fijneren glimp gaf.
En, ondanks z’n leeftijd, blijft hij als speler
jong; bij hem blijft de kunst jong.
Vraagt ge z’n loopbaan Het tooneel bleek
z’n roeping, werd hem heel niet opgedrongen.
Hij werkte als jongen in een bakkerij te Dordt,
voer als hofmeestersleerling op een boot tus-
schen Dordt en Rotterdam, zat bij een notaris
op de kantoorkruk, schreef op een expeditie-
kantoor, was bij ’n zaadhandelaar in dienst.
Maar hij liet ’t kantoor in den steek en kwam
bij ’t ambulante tooneelgezelschap van Louis
Hartlooper, spelend in een lokaal in de Wasch-
bleeklaan te Rotterdam. Later speelde hij in
den «Hollandschen tuin* (Binnenweg, R’dam),
doch z’n voornaamste werk bleef koorzingen
en figureeren. In 1867 werd hij leerling bij
’t gezelschap van Louis Bouwmeester, Bamberg
en Co., zong daar in de koren, figureerde en
kreeg zeer kleine rolletjes om bijv, te zeggen:
«Mijnheer de Graaf is zoo even vertrokken en
wenscht u te spreken.* Bij dit gezelschap
verdiende hij geen penning, doch kreeg geld
voor ’t rollen afschrijven, dat voor hem vaak
nachtwerk werd, ’t Verdiende zoo weinig,
dat hij ’s avonds na de voorstelling naar ’t
cafe-concert van Jambroes in café Odéon ging
om coupletten voor te dragen of den roffeltrom
bij de piano te accompagneer en. Voor die
schoone kunstpraestaties had Loupi vrije ver
tering, vrij avondeten en een kamertje voor
nachtlogies. Bovendien poetste hij de schoe
nen der directie, maakte haar kleeren schoon
en deed meer nog van dergelijke dingen om
een centje te hebben voor sigaren, een biertje
en dergelijke kleine uitgaven. Een afgedragen
kleedingstuk van een der heeren directeuren
completeerde nu en dan z’n sjofele garderobe.
Tot eindelijk hij den 5 Sept. 1867 een
appointerr.ent kreeg van 400 centen per week.
Van dien datum rekent Tourniaire z’n too-
neelloopbaan.
In 1876 sloot hij zich aan bij de pas opge
richte vereeniging «het Nederl. Tooneel*, waar
mee hij sedert lief en leed deelde.
En nu, Donderdag 6 Februari jl. speelde hij
z’n jubileumrol als Van Rheden tot Rhedens-
huijzen in «De Inkwartiering.*
Laten we hem en z’n feest van dien dag
even bespreken.
De tooneelwereld
doornen bezaaid,
te veel doornen.
Zoo velen komen niet op de hoogte, die ze
zich gedroomd hadden zoo schitterend te be
reiken.
En dan zij, die zoo vaak weken achter
een een tooneelleven leiden als een vorst of
een grand richard, voelen buiten de planken
maar al te vaak de koude werkelijkheid nij
pen, drukken, kwellen. Zij, die op ’t tooneel
in schittering en weelde schijnen te baden,
hebben daar buiten vaak geldelijke zorgen,
huishoudelijke zorgen, die hen drukken als wa
ren ze geen tooneel-, doch heel gewone men-
schen.
Aanschouw dat getob van vele artisten’'om
ook in de werkelijkheid door de wereld te
komen.
En dan zij doen hun best en
hun spel, wat ze kunnen, maar even daarna
lezen ze in de dagbladen de beoordeelingen
der vervelende kranten-menschen, beoordee
lingen, die zoo zelden van welwillende waar-
deering en respect, zoo dikwijls van geheel
wat anders spreken.
En in ’t oog van de meesten uit ’t publiek
blijven ze «maar comedianten* en dus behoo-
ren ze tot een genus, waar eenigszins een
luchtje aanzit.
Toch hebben ze ook hun gloriedagen. Voor
al de jubilea worden hun gewoonlijk tot prach
tige dagen gemaakt; die als aangename mijl
palen op hun vaak hobbeligen weg geplaatst
worden en hun steunen bij ’t vervolgen van
dien weg. Dan werken de directie en de re
gie, de tooneelbroeders en -zusters, de vaak
zoo hatelijke krantenmenschen en vaak nog
vele anderen mede om dien dag tot een dag
van blijvende, aangename herinnering te maken,
ook op financieel gebied.
Zoo vierde voor enkele weken de heer Ba-
chigaloupi Tourniaire zijn 40-jarig tooneelfeest.
Veertigjaren in schijn geleefd. Een menschen-
leeftijd buiten de werkelijkheid doorgebracht.
Het artist-zijn zit ’m in ’t bloed. Bezoekt
hem in z’n prettige woning en al spoedig moet
ge de portretten zien van z’n voorvaders, die
beroemde rijders en circus-directeuren waren;
van z’n moeder en grootmoeder, de bevalligste
schoolrijdsters van weleer; van z’n vader als
directeur der manége te Dordrecht, waar Tour
niaire geboren is; van z’n broer, die directeur
Manilla sigaren de echte nimmer zonder si-
garenpijp te rooken, ter voorkoming van besmetting.
Bedenkt, zij worden door vrouwen van verdacht allooi
gemaakt.
der manége te Dusseldorp is en
paard zittend, zoo sprekend op den keizer
Oostenrijk gelijkt.
Hij laat u ook de portretten zien van Os
car Carré en diens geheele familie, en van
Schuman; ook toont hij u met dankbare ge
negenheid de groote conterfeitsels van J. A.
Alberdingk Thijm en van Justus van Mau-
rik, «waarvan hij zooveel geleerd heeft.*
Tourniaire is verbonden aan de Koninklij
ke Vereeniging «Het Nederl. Tooneel* en was
er lid van sedert ze werd opgericht.
Eigenlijk had «Loupi* reeds in September
van 't vorige jaar z’n 40-jarig feest moeten
vieren, maar door allerlei omstandigheden ver
plaatste dit zich tot begin Februari van dit
jaar.
Die goeie Loupi is een onzer eerste tooneel-
spelers, geacht bij directie zoowel als artis-
ten van de Koninklijke.
En diezelfde Loupi is doof, zoo doof,
dat men van stokdoof spreken kan. Een too
neelspeler, die stokdoof is! Kunt ge u zoo
iemand voorstellen en dan nog wel een eerste
kracht te zijn aan onze eerste tooneelvereeni-
ging. Het gehoor is toch het eerste zintuig,
dat een tooneelspeler niet kan ontberen,
zoudt ge zoo zeggen en toch Tourniaire is
stokdoof, reeds langen tijd. En ondanks, of mis
schien liever juist daarom kent niemand beter dan
hij z’n rol, en ondanks die doofheid valt hij
steeds op tijd in, weet de juiste maat in klank
en houding en gebaar te leggen, steekt niet
af bij de medespelers, die hij toch niet hoo-
ren kan.
Vele rollen heeft Tourniaire gespeeld, in
sa’s stukken en steeds maakte hij
rol een creatie, die af was, die trof,
steeds een
Nu weer is de speler dagen achtereen
vorst, die met nonchalance z’n gaven
strooit, die hij toch in overvloed bezit,
weer doch ge kunt
vullen.
Een amateur-artist heeft nog de burgerlijke
werkelijkheid tot hulp, die hem, zoodra hij
weer niet speelt, in de gewone werkelijkheid
terug voert. Doch de beroepsspeler leeft steeds
in den schijn en alleen de vervelende zorg
voor z’n bestaan rukt hem daaruit in de wer
kelijkheid.
Het vak van tooneelspeler is zoo geheel an
ders dan alle andere, zoo geheel apart, dat
’t u niet behoeft te verwonderen, wanneer men
beweert, dat in tooneelspelers evengoed apart
bloed zit als in hoogadellijken. Die laatsten
hebben ’t zoogenaamde blauwe bloed, maar de
eersten moeten ook ander bloed hebben dan
een gewoon niet-artist.
Is ’t daarom zoo vreemd, dat ’t artist-zijn
in bepaalde families zit? De kinderen zuigen
’t met de moedermelk in, groeien op in een
tooneelspelerswereld en komen van de andere
koude werkelijke wereld, die de
niet alles te weten.
Is ’t zoo vreemd, dat men in de tooneelspe
lerswereld geboren moet zijn, om al de lus
ten en vooral de lasten mee te maken, die
laatste te door worstelen, zonder te bezwijken,
om na veel moeite, na 't verdwijnen van vele
illusies, misschien half zoo hoog, zoo ver te
komen, als men zich lange jaren droomde?
Gaat de geslachtsboom van onze eerste spe
lers en speelsters na en ge vindt, dat reeds
hun grootouders op de planken werkten, dat
minstens een half dozijn familieleden voor ’t
voetlicht arbeiden; ze leefden steeds in de
tooneelwereldzoowel buiten als op de
planken.
COURANT
wou snees es m.
I
I»