VOOR SMI El 0I8TRM. Werk ve rs ehaf f in g. JIEEWS- EJ imRTWIEBLID 63e Jaargang. Zaterdag 7 Maart 1608. No. 20. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. Juffrouw Priscella’s Roman. V bronnen van bestaan Naar het Engelsch van CATHARINE COX. Moge ’t zuidoosten des lands spoedig een groot mijndistrict vormen, ons Nederlandsch mijndistrict, waarin Nederlandsch kapitaal is vastgelegd, waar Nederlandsche ingenieurs en ambtenaren en Nederlandsche mijnwerkers hun bestaan verdienen! Maar nu de droogmakerijen, de landaan- Phyllisjuffrouw Priscella’s wangen werden aschgrauw en er kwam een nevel voor haar oogen snel trok zij haar ijskoude handen terug. Phyllis klonk het met vreemde, trillende stem, Phyllis, zeg je Ja, beste juffrouw Cresswell, Phyllis Averlord, de jongste dochter van den dominee. Maar, riep hij ontsteld uit, toen de veranderde kleur van haar wan gen hem opviel, wat scheelt er aan, bent u ziek, ik begreep wel, dat ik u met mijn malle confidenties ver velen en vermoeien zou. Wat ben ik toch een ezel. En hij sprong van zijn stoel op, jongensachtig boos op zichzelf, dat hij, zooals hij dacht, zijn oude, moe derlijke vriendin zoo van st.’eek had gemaakt met zijn langdradig gebabbel. Wat ben ik een uilskuiken Neen, ik ben een uil, en een oude uil, beste jongen, is veel erger dan een uilskuiken. Juffrouw Priscella was weer tot bedaren gekomen en het blosje op haar wangen keerde terug en er speelde zelfs weereen flets glimlachje om baarlippen. Want, al was haar hart ook gebroken, de doodelijke wonde moest verborgen blijven, het beschamend lit- teeken aan het oog der wereld onttrokken worden. Ze was geen soldaat en evenmin iemand, die met bij zonder verstand was bedeeld, maar ze was een vrouw en vrouwen zijn dapper. Ik ben een uil, een oude uil, herhaalde zij tel kens en de jonge knaap zag haar verwonderd aan. Waarom bent u een uil, juffrouw Cresswell Ze was nu zelfs in staat onverschillig te lachen en legde haar hand tegen het voorhoofd. Ik denk een soort van zonnesteek, ik was van morgen al vroeg in den tuin en ik vrees, dat dat me zoo van streek gemaakt heeft, ’t was heel dwaas van me en ik ben oud genoeg om beter te weten; ze zweeg ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters nas- plaatsruimte. (Slot). Waar heb je haar voor het eerst ontmoet waagde zij verder te vragen, eigenlijk heel huichel achtig, want ze wist het natuurlijk best en verlangde alleen maar het hem nog eens te hooren zeggen. Op de buitenpartij in de pastorie, nu twee maan den geleden. Ik werd op het eerste gezicht al ver liefd op haar, ik heb er altijd om gelachen, maar geloof nu toch aan liefde op het eerste gezicht. Ja, liefde op het eerste gezicht bestond; ze wist het immers bij ondervinding, of was ze niet de eerste de beste maal, dat ze hem ontmoette, door de verschijning van den jongen luitenant zelf als het ware betooverd En dan te hooren, dat ook hij op het eerste gezicht verliefd was geworden. O God, wat een on uitsprekelijke zaligheid Maar wat had de goede jongen toch lang werk om tot het eigenlijke doel van zijn verzoek te komen; ’t was te gek om nog langer verstoppertje te spelen, en het oogenblik nu daar om hem met zijn declaratie te helpen. Ik was ook op die buitenpartij, zeide zij dapper, ’t Was een stoute zet en ze was op het punt, om zoodra de woorden over haar lippen waren, van schaam te over haar onvrouwelijk optreden in den grond te zinken, maar de teerling was nu geworpen, hij schoof abg wat dichter bij en sprak Ja, ik herinner mij nu natuurlijk, dat u er ook was, dan hebt u mijn Phyllis even en zuchtte; ’t was of de laatste tien minuten haar jaren ouder hadden gemaakt. Want ik ben heel oud, lispte zij peinzend. Maar, vervolgde ze plotseling opgewekt maar vertel me nu eens alles van je interessante liefdeshistorie, ik wensch je van harte geluk. Hij lachte en zijn geheele gelaat straalde van vol doening; zijn bezorgdheid over haar veranderd uiter lijk was verdwenen voor de herinnering aan de ge heime vreugde, die zijn hart vervulde. Gelukkigen zijn bijna altijd egoïst Ik wist wel, dat u in mijn geluk deelen zou, riep hij opgewonden, daarom nam ik u ook in vertrou wen u weet, en zijn stem trilde even, dat ik altijd gewoon was al mijn geheimen aan mijn moeder te vertellen en nu is het, of u haar plaats inneemt. Ik geloof heusch, dat ik vaa u ben gaan houden, omdat u mij zoo aan haar herinnert; u hebt beiden dezelfde zachte, vriendelijke manieren en hetzelfde golvende haar. Zijn moeder als zoodanig had hij haar dus altijd beschouwd zijn moeder Juffrouw Priscella had niet veel gevoel voor humor. Niettegenstaande haar heldhaftige pogingen, om haar tranen terug te dringen, kwam er een nevel voor haar oogen en door dien nevel heen zag ze dat hij zijn handschoenen aantrok nu het pak van het hart was, scheen hij haast te hebben om weg te komen. Ik ben blij, dat ik het u verteld heb, zeide hij eenvoudig, ik ben er heelemaal opgelucht door; ik ben een rare jongen en praat eigenlijk veel te veel over mijzelf, maar ik neem graag een ander in het geheim, als het voor mij te zwaar wordt om alleen te dragen. En nu wenscht u mij toch zeker wel goed succes, is het niet Denkt u, dat zij mij hebben wil Er lag een wereld van onuitgesproken liefde in den nu winning Het is ruim een halve eeuw geleden, dat de Haarlemmermeer als nieuwge wonnen land kon verkocht worden. En sedert heeft men heel wat plannen gehad. Men wilde zelfs de geheele Zuiderzee met Wadden en Lauwers- zee droogmaken en dus ons land geheel bij de eilanden afronden. Men heeft aparte plan nen gehad om Ameland aan den vasten wal te verbinden en daarvoor een verbindingsdijk gemaakt, die later geen verbinding meer gaf, want de zee sloeg er gaten in, waardoor de schepen konden varen. Eindelijk kwam ’t plan, om tenminste de Lauwerszee in land te herscheppen, om daar mee meteen een betere afvoer van Friesch boezemwater te krijgen. Maar ook zelfs de kleine Lauwerszee laat op zich wachten. Maar hoe lange jaren is men nu reeds be kend met het nieuwe Zuiderzee-plan, dat zelfs voor ’t buitenland al een oud plan is. Ge kent ’t de afsluitdijk van Piaam naar Noord- Holland en binnen dien afsluitdijk vier afzon derlijke stukken van zeer ongelijke grootte, maar die toch samen heel wat grooter zijn dan de heele provincie Utrecht. De pas afgetreden regeering heeft ’t einde lijk aangedurfd om ten minste een eerste begin met die landaanwinning te maken. Hoe vele jaren is ’t reeds geleden, dat dit groote plan bekend werd. Ieder sprak er van en wist niet beter, of de zaak zou spoe dig aangevat worden. In buitenlandsche bla den kwamen zelfs schetsteekeningen van 't groote plan en werd gewezen op den kloeken durf der stoere Nederlanders. En ondertusschen is ’t plan bezig binnen kort z’n 25-jarig jubilee te vieren. Het is waar, de uitvoering kost rond twee honderd millioen gulden. Maar, die reusach tige geldsom is niet weg, doch blijft bijna geheel in ’t land. Wat een hulp in den nood ware ’t, als men nu reeds met die droogmaking was be- blik, waarmede hij haar aanzag, doch die liefde gold niet haar, maar de mooie, blonde Phyllis Averlord Phyllis, die in haar keurige Londensche toiletten zoo dikwijls gelachen had om de arme, slecht gekleede oude jongejuffrouw en haar menigmaal met een van verach ting omgekruld lipje, »een oude vrijster» genoemd had. Juffrouw Priscella had het gevoel of ze het van ellende en ijverzucht zou kunnen uitschreeuwen. Maar daar ze een vrouw en dus natuurlijk dapper was, deed ze niets van dien aard, maar antwoordde hartelijk Ik weet zeker, dat ze »ja« zal zeggen. Zijn gelaat kleurde op. U steekt iemand nog eens een riem onder het hart! Ja, ik wist wel, dat u in mijn geluk deelen zoudt. Ik geloof niet en hij trok zenuwachtig aan zijn handschoenen, dat ik, als ik u niet eerst in ver trouwen had genomen, den moed gehad zou hebben, om naar de pastorie te gaan en Phyllis te vragen; hier kleurde de knappe jengen tot onder zijn haar want zij is zoo vroolijk en aardig o, ’t is een engel Ik weet zeker dat ze »ja« zal zeggen, herhaalde de dappere, kleine Priscella. Hij was opgestaan en instinctmatig was ze ook opgerezen en volgde hem door de kamer. Bij de deur bleven beiden even staan en zag ze vragend tot hem op. üit zijn hoogte van zes voet zag hij op het kleine persoontje neer. Mag ik? vroeg hij plotseling. Mag ik, wat Juffrouw Priscella’s hart bonsde in haar keel. O, waarom in Godsnaam zag de knaap haar zoo aan Hij lachte even, boog zich toen voorover zonder verder een woord te spreken en drukte eerbiedig een kus op haar lippen. Dag moeder De deur ging open en weer toe hij was weg en de eenige roman uit juffrouw Priscella’s leven was ten einde. In ons blad van Zaterdag jl. gaven we een kort artikel Overbevolking». Thans willen we er even op wijzen, hoe in landen met zoo talrijke bevolking als bijv. Nederland, heel andere en veel meer aanwezig moeten zijn dan vóór een kleine toen Napoleon’s gloriezon was onder- Toen woonden hoogstens twee mil- nu al spoedig zes mil- land een dankbaar afzetgebied vinde. Waar ons land op waterbouwkundig gebied een van ouds ge vestigden naam bezit en z’n geschiedenis verhaalt van de talrijke scheeps hellingen, moeten we ons verheugen over ’t feit, dat ook thans weer tal van Rijnschepen voor buitenlandsche rekening op onze werven gebouwd worden, al moge ’t heffen van hooge invoerrechten, bijv, in Duitschland, ver oorzaken, dat daar niet zoo goedkoop als op onze werven gebouwd kan worden. Wij moeten echter ook zorgen, dat reuzen schepen als die van de HollandAmerika- lijn steeds op onze en niet meer op Britsche werven worden aangebouwd. Als we den blik wenden naar Engeland, zien we, hoe daar op de reusachtige werven te Belfast (waar de «Rotterdam® dezer dagen van stapel liep), en elders tienduizenden flinke werklieden alleen met den scheepsbouw hun brood, en een goed stuk brood verdienen. Wij mogen er ons over verheugen, dat in vele opzichten ons land vooruit gaat, nijver heid en handel, scheepvaart en scheepsbouw toenemen. Maar er moet nog meer vooruitgang komen, opdat de sterke vooruitgang, de snelle aan was in bevolking minstens geëvenaard worde door een even sterke vooruitgang in de middelen van bestaan. En in dit opzicht mag men zeggen ’t Nederlandsche volk is nog niet »au bout de son latin«. We behoeven ons hoofd nog niet tevergeefs af te matten met naar iets nieuws, naar meer arbeid te zoeken. We zouden haast durven zeggener zijn weinig landen, die nog zoo goede vooruitzichten hebben als juist Nederland. Wij bezitten een koloniaal gebied, waar nog ontzettend veel uit te halen is (in de goede beteekenis van ’t woord). De talrijke millioenen guldens, die in Steels en andere buitenlandsche waarden belegd zijn, kunnen nuttiger werk stichten in onze kolo niën. Zien we eens, wat een moeite Duitsch land aan wendt om in zijn kersver sche koloniën en bezittingen een toekomst voor vele Duit- schers te verzorgen. Daar kan, slechts met een deel van dat in Amerika gestoken geld, wat alleen den arbeid van de couponschaar vordert en de beurs speculatie aanwakkert, heel wat industrie ge- eeuw, gegaan, lioen menschen, waar lioen samenleven. Zoo’n dichte bevolking moet kunnen be staan; daar moet werk aan den winkel zijn. Werpen we den blik over de grenzen, dan zien we groote opeenboopingen van menschen in België, in de Rijnprovincie en Westphal en, in een groot deel van Brittanje. Maar daar bloeit een reusachtige industrie, daar telt men de mijnwerkers bij tien-, bij honderdduizenden. In ons land niet in die mate. Wel is hier ook industrie, die zich nog steeds uitbreidt, hier is een beetje mijnwezen, hier is scheep vaart en scheepsbouw, hier zijn landbouw, vee teelt en handel hoofdbronnen van bestaan. Maar de snel aangroeiende bevolking eischt telkens grooter hulpbronnen, opdat Nederland geen land worde, waar ’t pauperisme de over hand krijge. Er moet wat te doen zijn. Men moet zijn brood kunnen verdienen. Dat bewijst België. We herinneien ons, hoe, voor nog geen der tig jaren, in een onzer allergrootste studie boeken voor Aardrijkskunde (het Wereldrond van F. Bruins) een beschouwing voorkwam over de Belgische overbevolking en de geringe verdiensten altijd. En thans telt dat land weer twee millioen inwoners meer dan in 1880 en die vinden er goed hun bestaan. België zorgt, dat z’n industrie met reuzen schreden vooruit gaat. Ook in ons land moet voor werk gezorgd worden. Dat blijkt vooral in tijden van ma laise, zooals we nu weer beleven. De land bouw moet nog steeds meer in tuinbouw veranderen, waardoor de bodem grooter waarde erlangt en veel meer handen aan werk helpt. De nijverheid moet zich nog veel meer ontwikkelen en zorgen, dat de buitenlandsche industrie niet op zoo velërlei gebied in Neder- steund en uitgebreid, heel wat handel bloeien- der gemaakt worden. Maar er zijn vooral twee zaken, waar we bijzonder de aandacht op zouden willen ves tigen. En vooral nu willen we dit doen, nu er in ons land meer werkzoekende handenparen dan handenvragend werk te vinden isnu er duizenden in onze groote steden omloopen, tevergeefs zoekende om werk nu vooral uit Friesland zoovelen trekken naar Duitschland, om daar te zoeken, wat ’t eigen vaderland niet voldoende schijnt op te leverenwerk en brood: nu overal geld wordt verzameld en uitgedeeld om de werkloozen eenigszins tegen verhongeren te beschermen. Behalve al wat we hier boven reeds op- somden, wat, naar we hopen, tot steeds groo ter ontwikkeling moge geraken, zijn er nog twee zaken, die onze aandacht vragen, vooral thans, nu er zoovele handen overcompleet zijn. We bedoelen het mijnwezen en de droog making der Zuiderzee. Over ’t eerste willen we dit zeggen Ter wijl eeuwenlang slechts een onbeteekenende hoeveelheid steenkolen uit een zeer klein deel van den Zuid-Limburgschen bodem gehaald werd, is thans door diepboringen, door kost bare onderzoekingen aangetoond, dat een groot deel van den bodem in ’t zuidoosten des lands steenkolen bevat. En waar we alle jaren zoo’n reusachtige massa steenkolen uit ’t bui tenland moeten betrekken, zou ’t zoo mooi zijn, als de eigen mijnen in die groote be hoefte geheel of grootendeels kwamen voor zien. Dan blijft een massa geld, dat we nu naar Duitschland en Engeland moeten zenden, om die brandstof te betalen, in ons eigen land. Maar en vooral ook ditdan wordt een flink gedeelte Nederlandsch kapitaal vast gelegd in waarschijnlijk rendeerende mijnen. En al zouden de dividenden, in de mijnwaar den behaald, ook gering zijn, dan kan men nog van ’t grocte voordeel spreken, dat ze ons volk op andere wijze aanbrengen, door dat zij duizenden menschen, van den mijn-in- genieur en den administrateur tot den mijnwer ker, een bestaan verzekeren. Het zit ’m dus niet alleen in de kwestie of die kapitalen misschien in buitenlandsche fondsen een iets hoogere rente kunnen be sommen. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. OURANT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1