8IEÜW8- El illïERTElTIEBLAD VOOR SIER EJ 0I8TREEEI BBOEBEB KONSTANT. 63e Jaargang. Woensdag 25 Maart 1908» No. 25. 1 Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. gebouw I EEN ROOKPRAATJE. onzeker van i Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Kleine zijn om kunnen tijd was, versche- nacht blijven zitten Met uw verlof, meneer, antwoordde Konstant ik moet op mijn broer wachten, die hier op kamer no. 17 logeert. Ik moet hem heden nog spreken, De portier keek op zijn horloge en bromde Heden nog Heden duurt nog lang. Het is pas half een. Uw broer zal wel ergens zitten, waar hij ’t goed heeft. Of misschien ligt no. 17 al lang in zijn bed. Op hetzelfde oogenblik ging de bel over. Bij de handlantaarn van den portier, die den nachtelijken gast in het hoogroode gezicht lichtte, herkende de school meester terstond zijn broeder. Wel, heb ik je zoo lang laten opzitten, baas lachte de binnentredende, terwijl hij den portier een geldstuk in de hand stopte. Ja, ja, wij zijn niet alle dag in München en wie uit is, die neemt ’t er eens van Maar nu gaan we ook eens terdege uitslapen 1 Zijne tong sloeg een beetje dubbel en hij scheen niet erg vast op zijn beenen te staan. Er wacht hier iemand op u, zeide de portier. Daar stonden de broeders tegenover elkaar. Eerst stomme verbazing van Kranshofer, en toen een geweldig uitbreiden van zijne armen. Wat? Jij hier Konstant? Wat zien mijn oogen Jongen, hoe kom je hier verzeild Kom je ook eens kijken Nou, ’t is de moeite waard, dat München, hoor Komaan, we gaan nog eens naar een koffie huis 1 Broeder, zeide de schoolmeester ik ga liever met je naar je kamer. Ik heb eerst een beetje met je te praten. Zoo? Dan moet de kellner ons nog een flesch wijn boven brengen. Je logeert hier toch ook Neen. Ik heb geen kamer genomen, want ik moet met den eersten den besten trein alweer vertrekken. Öie gaat tegen drie uur in den morgen. Wat Gekheid 1 Om drie uur vertrekken Kom jij maar mee, hoor Daar praten we nog wel eens nader over 1 Zij gingen de trap op. Kranshofer liep vooruit, met een kandelaar en het stompje kaars in de hand, want in de gangen was het licht al uitgedraaid. Neen hoor, broertje, daar komt niks van. Zet je dat maar uit je hoofd. Zaterdag vertrekken wij samen en morgenen overmorgen gaan we hier de boter nog eens uitbraden. Morgen het Graspaleis, de oude Pinakoek en de Bavaria. En ’s avonds natuurlijk het Hofbrüu- haus. Kerel, dat is een goeie boel 1Pas op 1 Links af daar is een trapje Jongen, jongen, ik ben te München al schutter en burger. Jammer, dat je mijn vrouw niet hebt meegebracnt 1 Die zou ook oogen op zetten 1 En hoe is ’t thuis Ik heb vandaag nog een postkaart van ze gekregen, over Wörishofen, dat heeft me heelemaal opgeknapt. Je zoudt ’tnietgeloo- ven, jongen, hoe een mensch zich voelt, als hij dien satan uit zijn ledematen heeft I Ik bedoel de jicht Zoo baasje, hier is mijn hok. Maak ’t je gemakkelijk. Er is maar een bed en dat is voor jou. Neen neen, geen complimenten. Ik slaap op de kanapeMaar vertel mij nu toch eerst eens, Konstant, wat je hier eigenlijk komt doen. De schoolmeester, een bedaarde, bezadigde man, met lange, achterwaarts gekamde haren en een vollen, reeds hier en daar wat grijzenden baard, deed zijn best om zich van zijne lastige taak zoo goed mogelijk te kwijten. Die pastoor Kneipp, zoo begon hij, toen zij aan tafel tegenover elkander zaten, die heeft zeker ook wel een goeden pleister voor gebroken beenen Dat zal wel wezen, lachte de boer. Maar wat kan mij dat schelen Ik heb niks gebroken gehad der van den boer, Konstant, schoolmeester te Brach- stein, zou terstond naar Wörishofen reizen, om den boer op een zachte wijs het ongeluk mee te deelen. Een telegram naar de geneesinrichting, houdende de vraag of Kranshofer uit Brachstein te Stiermarken daar nog was, werd in den namiddag beantwoord met de mededeeling Kranshofer gisteren, na gelukkig vol brachte kuur, naar München vertrokken. Dus had de arme kerel nu tenminste de jicht van het lijf, die hem jaren lang geplaagd had. Het eene kruis af, het andere kruis op. Zoo gaat ’t nu een maal in de wereld. De schoolmeester Konstant reisde dus naar Mün chen. Daar zou zooals hij wist, zijn broer in het loge ment »Zum blanen Schwan« zijn intrek nemen, en bij deze gelegenheid de Beiersche hoofdstad eens bekijken. Toen Konstant des avonds in het hotel kwam, werd hem gezegd dat de heer Kranshofer kamer no. 17 had, maar dat meneer op het oogenblik uit was. De school meester zette zich nu op eene bank en wachtte op zijn broeder, zich onderwijl bezinnende, hoe hij hem het groote ongeluk zoo zacht mogelijk zou mededeelen. De ietwat volbloedige man, bij wien de jicht allicht ook het hart aangetast kon hebben, moest men wat voorzichtig aanpakken. De lamp in het portaal brandde triestig laag, alsof zij veel zin had om geheel uit te gaan. De portier zat te geeuwen in zijn hokje en hield telkens met zichzelf eene brommende alleenspraak van welke nie mand zou kunnen zeggen of zij in den droomenden of in den wakenden toestand thuisbehoorde. Eindelijk stak hij zijn hoofd door het raampje en snauwde den school meester toe Wilt u een kamer hebben Anders moet ik u verzoeken weg te gaan. U kunt hier niet den geheelen Dat was een nacht geweest 1 En wat een morgen 1 Waar de groote, flinke Kranshoeve had gestaan, de trots van het dal, daar steeg nu breed en traag de rook op, deels in roest-bruine massa’s, deels in lichtblauwe kronkelingen. De velden in het rond waren bezaaid met huisraad, goederen en gereed schappen. Daartusschen loeiende runderen en bla tende geiten, en zwaluwen, die als doelloos en ra deloos door de lucht fladderden. Op den natten weg stond een brandspuit, om welke een aantal mannen stonden, om de slang af te schroeven of ook wel enke len om er bij te staan kijken. De meeste toeschouwers stonden echter op het ruime erf, waar tusschen half verkoolde planken en grijze asch de roodbruine grond muren voor den dag kwamen meer in het bijzon der de geweldig groote kookhaard en de bakoven, die nu onder den blooten hemel een zonderling figuur maakten, haast alsof zij zich schaamden. Hier en daar rook men nog een branderige lucht van uitgebakken vet of geroosterd vleesch. En boven alles kronkelde zich de rook, die heel het breede dal met een dunne, blauwige laag overtrokken had. De arme Kranshofer! riepen de menschen telkens en telkens weer. Wat zal hij er van opkijken. Hij is weg en weet van niets. Hij zit heel in Beieren en komt eerst de volgende week thuis, och jeminee 1 naar huis 1 Maar reeds tegen het middaguur hadden de familie leden en goede vrienden een besluit genomen. De broe- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. en verder al de afdeelingen voor redactie en zetterij, dan krijgt ge toch wel een grooten indruk. In zoo’n gebouw moet eiken dag wat gebeuren. Ieder, die eenigszins op de hoogte is met ’t vak, zal dit toegeven. Alleen des Zondags is er kans voor de schoonmaak ster b, want een blad, dat driemaal per dag uitkomt, ('s middags vóór twee uur verschijnt alhier de beurs editie,) neemt zoo’n 24 uren per dag in beslag. Denkt nu eens, dat er ook een toen er nog Maandag-ochtendedities nen Eigenaardig is, dat op den N. Z. Voorburg wal zooveel groote drukkerijen zijn. Ik noem nu maar alleen de krantendrukkerijen. Van ’t Centraalstation afgaande vindt ge eerst ’t nieuwe en vrij mooie gebouw van »De Tijd«, daarna komt de Telegraaf, eventjes in de St. Nicolaasstraat; voorbij ’t Paleis ziet ge ’t mooie gebouw van het Handelsblad, nadat ge op den hoek van de Raadhuisstraat ’t bureau der Telegraaf passeerdet; dan ’t reusachtige ge bouw van 't Nieuws van den Dag, daarna ’t Nieuwsblad van Nederland en ’t Predikbeur tenblad en eindelijk het bureau van De Courant. vroeg om opschorting van ’t besluit, omdat hij alle woningen niet opbewoonbaar vond. Anderen steunden hem, omdat ze eerst zelf wilden onderzoeken, alvorens een betwiste zaak goed te keuren, ’t Gevolg was opschor ting en nog veel meer. Meer dan één raads lid vond in de voordracht perceelen, die bewoonbaar waren of te maken waren. Het scheen ook, dat onder de hand aan een enkel pand reeds iets verbeterd was om de ver wachte hoogmogende raadsleden gunstig te stemmen. Doch hoe ’t nu met deze voordracht staat, willen we niet uitmaken. We hebben de be wuste panden niet bezocht, verzekerd als we waren, dat de betreffende eigenaars ’t reeds volhandig genoeg met B. en W. en de leden van ’t woningtoezicht en de belangstellende raadsleden zullen hebben gehad. Zeker is echter, dat er nog genoeg voor die commissie te doen blijft. Maar Keu len en Aken zijn niet op één dag gebouwd en al dat af keuren gaat ook maar zoo niet in eens. Dan zouden er duizend en nog veel meer menschen tegelijk moeten verhuizen naar de buitenstad en dat zou niet gelukken. (Er zijn ook nog genoeg panden en etages van f 300, t 400 en nog veel hooger, beschikbaar, maar ’t zou ’n hatelijkheid zijn er die ver drevenen op te wijzen). Ook zou de commis sie, goed werk willende doen, want ze wordt op de vingers gekeken, niet in enkele weken alles na kunnen gaan. Nu dan we zouden de St. Nicolaasstraat ook tot die stegen wenschen te rekenen, waar de bedoelde commissie spoedig werk vinde. Geachte lezer, ge ziet, hoe een briefschrij ver kan afdwalen. Daar zou ik zoo haastig naar den Telegraaf-brand en ik sta nog mid den in de onbehaaglijke steeg. Al haasten we ons nog zoo, om een indruk van den brand te krijgen, het is toch reeds te laat, want de Telegraaf gaf reeds Woensdag 18 Maart z’n ochtend-editie (die natuurlijk grootendeels op Dingsdagavond gereed gemaakt wordt) uit in ’t verbrande perceel. Bijna op ’t eind der steeg dan, heel dicht bij den Voorburgwal, staan de gebouwen, waar de redactie van de Telegraaf en de zetterij en drukkerij van Telegraaf en Courant geves tigd zijn. Op ’t oog ziet dit vrij nieuwe gebouw er niet ooglijk uit, maar als ge binnentreedt, die groote machines ziet stampen en draaien naar een buurt, een half uur verwijderd, waar alles hun veel te nieuw is en alle menschen hun vreemd zijn, maar ze moeten maar dcor den zuren appel heen bijten en, eenmaal in de nieuwe buurt gewend, zullen ze blij zijn, dat de gedwongen verhuizing geschied is. En de eigenaars dier krotten, zoolang, zoo veel te lang huur genoten hebbende van panden, die niet te verhuren moesten zijn, mogen met die reeds verkregen huur blij toe zijn. Hierop zijn echter een paar aanmerkingen te maken. Vooreerstde huurders hebben in ’t perceel hun broodwinning of ’t is geschikt voor hen, omdat het broodje in de buurt ver diend moet worden. Die negotie, of wat dan ook voor broodwinning, kunnen ze niet mee nemen naar de nieuwe stad. Ze worden dus geheel of gedeeltelijk uit hun brood gestooten. En ten tweeden Waren de eigenaars dier af te keuren perceelen nog maar rijke lui, of eerste-klas huisjesmelkers, dan zou men zeg gen Niets te beklagenvergoeding voor te lijden schade hebben ze niet noodig. Doch heel vaak behooren die onbewoonbare percee len niet aan groote hanzen, maar aan «kleine uyden«, die niets in de wereld bezitten of bijna niets dan zoo’n pand en daaruit hun schraal en onzeker bestaan putten, oud of wat dan ook wijze aan den kost te Wij, Hollanders, zijn over het algetneen hartstoch telijke rookers. Wij blazen de eene sigaar voor en de andere na de lucht in alsof het zoo niets is, en als wij geen sigaar kunnen betalen, stoppen wij ons pijpje. Als het ding dan goed trekt en wij mooie kringetjes kunnen blazen, zijn wij tevreden en raken aan het filosofeeren. Dat past zoo bij onze levensopvatting. Het rooken is voor ons gewoonte geworden en wij weten niet beter of wij behooren eigenlijk altoos een sigaar in den mond te hebben. Het begint al ’s morgens vroeg. Na het ontbijt wordt een sigaar opgestoken of een pijp gestopt, al naar gelang de om standigheden dit meebrengen, en ontmoeten wij iemand op kantoor, op straat of op reis, die niet rookt, dan halen wij al spoedig onzen in den regel goed gevul- den koker te voorschijn en vragen Wilt u niet eens opsteken Zoo gaat het den geheelen dag door. Des middags na de koffie, vóór en na het eten, en ook des avonds, bijna altijd hebben wij een sigaartje in het hoofd. Alleen wanneer de doctoren het ons om een of ande re reden verbieden, doen wij het niet, maar anders... nou, wij weten er alles van! En ’t dient gezegd: een sigaar geeft iets gezelligs; men raakt beter op dreef als men zoo’n opgerold stukje tabak tusschen de vingers heeft dan dat men met leege handen zit. Het staat goed als een man •rookt, zeggen onze dames. Bon, dan zal ’t wel zoo wezen! Ge hebt natuurlijk allen in den laatsten tijd de nog al veelvuldige branden van beteekenis gelezen, die er in de hoofdstad woedden. Het is waar, alle dagen trekt de brandweer, of een deel er van, uit, maar als ge ’t lijstje eiken dag in de courant opmerkt, ziet ge, dat ’t meest schoorsteenbranden of andere onbetee- kenende branden zijn. In den laatsten tijd echter waren er zware gevallen bij, welke de geheele slagvaardigheid van ons uitmuntend brandweercorps vroegen exi, zooals steeds, had die slagvaardigheid dan ook de gewenschte gevolgen. De meest geruchtmakende brand, ofschoon niet de allerzwaarste van de laatste weken, zal wel die zijn op Zondagmiddag den 15 Maart, slechts even na 12 uur begonnen, in de St. Nicolaasstraat. Dit is een straat, of liever een min aange name steeg, tusschen den Nieuwendijk en den Nieuwe-Zijds Voorburgwal, nog al vrij dicht bij den Dam. Het is een «straat» van mis schien 2. meter breedteop den Nieuwendijk vindt ge op den hoek dier steeg een der grootste confectiepaleizen. In de steeg zijn natuurlijk hooge huizen, waar veel menschen wonen, als men dat voor velen tenminste wo nen mag noemen. Ge vindt een enkel «loge ment», een enkel uithangbord, dat de be kwaamheden van den daar wonenden am bachtsman adverteert, maar grovelijk zondigt tegen alle mogelijke Nederlandsche spelregels, hetzij Siegenbeeksche, of die van De Vries en Te Winkel, of de Kollewijnse. Verder vindt men er meest onoogelijke rommel. De zoo heftig in Amsterdam aangevallen com missie voor de Woningwet heeft in onze stad reeds heel wat afgekeurd. Vooral de laatste voordracht van Burg, en Weth. ter onbe woonbaar verklaring van perceelen in de St. Jansstraat (natuurlijk in *t oudste deel A’dam) en elders, heeft heel wat tegenkanting in den Raad ontmoet. Het lijkt zoo gemak kelijk, zulke slechte woningen af te keuren. Het is waar, de bewoners moeten langzaam maar zeker hun toevlucht zoeken tot de rui mer en bewoonbaarder gebouwde buitenstad, en ge zult zeggenHet is voor die menschen onprettig, uit hunne oude omgeving, waar ze geboren en getogen zijn, waar ze zoo echt Amsterdamsch wonen, te moeten verhuizen en luyden, die te op andere komen. Voor hen levert zoo’n bezit een bestaan. Immers, vandaag is alles verhuurd, morgen een deel, overmorgen misschien niets. En dan, ’t binnenkomen der huurpenningen gaat niet precies zoo geregeld als ’t ontvan gen van de vervallen rente van een 3-pro- cents Ned. Werk. Schuld. V<?or sommige van die bezitters is ’t leven een voortdurende angst over ’t bestaan. En zulke menschen worden door de onbewoonbaarverklaring van hun inkomsten beroofd. Ge ziet ’t, waarde lezer, aan alle dingen zitten haast meer haken en oogen dan men op ’t eerste gezicht zou zeggen. In den Raad dan is heel wat te doen ge weest over die laatste voordrachten ter uit voering van de Woningwet. (Ook in de Eerste Kamer heeft immers de heer Van der Biesen een rede gehouden, die heel wat weer klank in den lande vond). Een Raadslid 1 |T\ J j

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1