SIM'S- KJ APVERTESTIEBLAÜ
VOOR SMEEK ES MSTIMEJ.
BEOEDEK KONSTANT.
63e Jaargang.
Woensdag 1 April 1608.
No. 27.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
enz.,
van ons
I
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
3). Slot.
Ineens werd de boer bedaard, en zichtbaar schrikte
hij. Toen keek hij Konstant angstig aan, en met zachte,
geheel veranderde stem, vroeg hij
Je hebt mij toch gezegd dat er niemand bij veron
gelukt is
Heb ik dat gezegd Neen, dan heb je mij niet
goed verstaan. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb ge
zegd dat er geen dooden te beklagen zijn. En dat
meen ik ook. Het is mijne overtuiging, dat de dooden
niet te beklagen zijn zij, die afgedaan hebben met
deze ellendige wereld, waar immers zooveel verlies
en hartzeer en jammer is.
Konstant, zeide de boer, met bevende stemJe praat
zoo wonderlijk wat moet dat beteekenen Zeg op
Nu brak de schoolmeester los
Het is mij niet mogelijk, Anton 1 Wanneer je al het
verlies van je huis en je schuren, die in een jaar tijds
weer kunnen worden opgebouwd, niet te boven komen
kunt hoe zal je dan-
Hij bleef steken.
Kransbofer’s gezicht kreeg een anderen vorm. Vroe
ger was het rond geweest; nu werd het hoekig, pun
tig. Vroeger was het glad en rood geweest; nu werd
het als klei, als vochtige, gerimpelde klei. De oogen
puilden uit, alsof iemand hem den keel dichtkneep.
De lippen waren dun geworden en hij snakte naar
koffer zal ik wel zorgen. Wij zijn aanstonds te Brach-
stein.
De boer bedekte zijn gelaat met zijne handen en beefde.
Zou je niet je haar een beetje in orde brengen gaf
de meester hem in bedenking. Ik geloof, dat er men-
schen aan het station zijn en als ik mij niet vergis,
ook goede kennissen.
Hij keek uit het venster. De trein reed langzamer.
Kranshofer keek aarzelend over zijn broeder’s schou
ders. Hij zag de oude woudstreek met de wazige
heuveltoppen, het oude witte dorp met den slanken
kerktoren en boven alles, den ouden, goeden zonneschijn.
En nu ook het oude station, het roode gebouwtje met
de blinkende windvaan.
Eensklaps stiet hij een schreeuw uitHij had hen
gezien.
Op het perron stonden zij zijne nog jeugdige
vrouw, met zijn jongen en zijn meisje. Zijn jongen,
die, toen hij vader en oom in het oog kreeg, vroolijk
zijn stroohoedje zwaaide. Zijn vrouw kwam kalm den
uitstappende tegemoet.
Welkom thuis, Anton, zeide zij. Je bent gezond,
zie ik. Dat is de hoofdzaak Er is bij ons veel ge
beurd. Maar trek je dat niet aan, man 1 Ook ik ben
het te boven gekomen. Het werkvolk is al bezig met
opruimen, om met den nieuwen bouw te kunnen be
ginnen. Geef je mij geen zoen, Ar.ton
En nu eerst brak hij los in een luid geween een
weenen van blijdschap.
En de schoolmeester dacht
Kijk 1 Zoo gelukkig als nu, is hij nog nooit uit den
trein gestapt.
En hij was tevreden met zichzelf, omdat hij het zoo
goed had aangelegd.
verschafte. Doch er stapte niemand in. Ieder, die
den doodsbleeken en als wezenloos zittenden man zag,
zocht een andere plaats, denkende dat is een zieke
daarmee is het niet aangenaam te reizen. De mees
ter verloor zijn broer geen minuut uit het oog. Hij zag
wel hoe het hartzeer in hem woelde, maar hij dacht
misschien is het goed voor je.
Toen de trein in het Paltenthal gekomen was en op
den achtergrond de zoo welbekende bergen zichtbaar
werden, greep Kranshofer plotseling naar de kruk van
de deur. En toen zijn broeder hem weerhouden wilde
zeide hij heel gelaten
Neen. Dat niet. Ik zal mijzelf niets aandoen. Maar
niet naar huis had de man de verwoesting niet met
eigen oogen gezien, dan kon hij zich blijven verbeelden
dat alles nog was als zes weken geleden, toen hij wel
gemoed en vol hoop het dorp verliet. Dit was begrij
pelijk. O, arme man, hoe klein en mal zijt gij nu ge
worden.
En eensklaps knielde de boer naast zijnen broeder
en zeide
Bid met mij, Konstantijn, bid met mij, dat God het
mij vergeve, dat ik gelasterd en mij bezondigd heb
Ach Konstantijn als er nu iemand kwam en tot mij
zeideal je bezit is weg; ook de akkers zijn door het
water weggespoeld en het woud is door een storm
verwoest, maar je vrouw en je kinderen zijn ongedeerd
gebleven, kijk, dan zou er op de heele wereld geen
gelukkiger mensch wezen dan ik
Werkelijk? Meen je dat? Spreek je uit je hart?
vroeg de meester.
Ja zeker, Konstantijn 1
Nu, zeide de meester, heb dan nog maar een beetje
geduld. Doe je das om en trek je jas aan. Voor je
Het eenigste, wat hij misschien herkennen zou,
is de toren der Oude kerk, die boven de stille
zijde van ’t Damrak uitkomt.
Wat zou hij vreemd opzien van alles, wat nu
aan den IJ-kant te zien is.
Vroeger had men niet dat groote Stations-
eiland met ’t reisachtige stations-gebouw en die
groote overkapping, vanwaar onophoudelijk
de treinen naar ’t oosten of ’t westen vertrek
ken of vandaar aankomen.
Maar laten we kortweg zeggen de geheele
IJ-kant is zoodanig veranderd, dat er haast
geen herkennen meer aan is.
Weg is 't open havenfront en als een ijze
ren band omstrengelt de spoorweg aan alle
zijden de groote stad. Weg zijn de schepen
uit Ooster- en Westerdok.
Doch genoeg hierover; laten we alleen de
jongste veranderingen gaan zien
Het licht is gereed, de verlichting
kostbaar Noordzee-kanaal. Als ge ’s avonds
langs de De Ruyterkade wandelt, zult ge reeds
bijna een jaar lang opgemerkt hebben, eerst
één, later drie, vier flikkerlichten met een ros-
achtigen gloed, die slechts een kort oogenblik
een helderen glans verspreiden, om daarna
voor een viertal seconden te verdwijnen.
Langzamerhand kwam de installatie gereed
en reeds maanden lang branden al de lichten.
Maar eerst verleden Woensdag was alles in orde
wat er verder noodig was. Aan ’t begin en
aan ’t einde van ’t Noordzeekanaal, te IJmui-
den en aan de Petroleumhaven (want van hier
af rekent men nog ’t oude IJ te beginnen)
wapperden Woensdag jl. de vlaggen, ten tee-
ken, dat een omvangrijk werk is gereed ge
komen. Al brandde, zooals we reeds zeiden,
’t licht ’s nachts en ’s avonds reeds sinds half
November op alle plaatsen, daarmee was ’t
werk nog niet klaar. Onder de electrische
geleidingen moest, ter voorkoming van gevaar,
een net gespannen worden en dit is thans
gereed. Het is zeker wel het grootste vang-
of beveiligingsnet, dat ooit in ons land gemaakt
werd. Aan elke zijde van het kanaal meet
’t 20 kilometer (dus bijna van Sneek naar
Leeuwarden). Ondanks het ongunstige jaar
getijde, waarin men veel te kampen had met
mist en storm, vorderde het net, dank zij de
uitstekende ladders, welke met de noodige
steunsels vastgezet konden worden, eiken dag
toch nog een kilometer I En dat is toch
zeker vlug werken
De geheele installatie, waardoor het Noord-
Maart heeft ditmaal vrij geducht den staart geroerd.
Nu, daarvoor noemden de Romeinen deze maand, de
eerste maand van hun jaar, dan ook naar den’oorlogs-
god Mars.
Iets oorlogzuchtigs heeft Maart altijd behouden, én
in de natuur èn veelal ook in ’t huiselijke. Toch is
de maand ons lief; niet als lentemaand, want dat is
ze niet; maar omdat de lente er een aanvangjin neemt
en misschien ook wel een beetje omdat ze ons daarom
negen zomersche dagen belooften bijna nooit geeft
En toch, we beginnen ons weer andere menschen
te gevoelen, niet waar? We krijgen al eens een lek
ker zonnestraaltje en kijken dan niet zuur, omdat
tegenover het zonnetje die leelijke, grauwe wolk
hangt, waarvan geen schilder ter wereld iets maken zou.
Dat vinden de muggen ook, die tegen zonsondergang
als het geen dag en geen nacht is, in dat plechtig
uurtje, dat wij het ademhalen der natuur zouden kun
nen noemen, een rondedans uitvoeren om een uitbot-
teud rozestruikje.
Ons lapje tuin slaakt een zucht naar de hand van
den hovenier. Nu, die kan wel wat te doen vinden.
De neuzen der pioenen komen koperrood voor den dag
en de grassprietjes komen schuchter met hun fijn
puntje door een schier ondoordringbare laag van stof
en ongerechtigheid heenwerken. De reinigende hand
is ook zoo lang weggebleven
Maar de primula en de lieve crocus malen er niet
om en beginnen er dapper op los te bloeien, ’t Is een
heel bescheiden toontje, waarop het eerste lied van
verlangen gezongen wordt; maar ’t is krachtig ge
noeg om al heel gauw weerklank te vinden in het
altijd verlangend menschenhart. Och, kwam de lieve
zomer toch maar 1
En de oude getrouwen zijn ook weer teruggekomen.
Op een mooien avond zagen we ze eensklaps in ’t sche
meruur op een hoogen schoorsteen, ’t Was blijkbaar
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Indien een Amsterdammer uit den glorietijd
der Republiek plotseling in ’t leven werd
teruggeroepen en weer naar zijn vaderstad
verplaatst, zou hij verbaasd opkijken. Hij,
die voor ruim twee eeuwen leefde, toen de
macht van ons land, en dus ook van de hoofd
stad, op ’t hoogst was, zou misschien uitroe
pen Heb ik ’t goed, of droom ik een onbe-
stemden droom? Dat Paleis is me vrij goed
bekend, maar in mijne dagen zetelden daar
de machtige burgemeesteren, kwam daar de
vroedschap bijeen, heerschte daar macht en
gezag en nu is ’t een groot lijk. Die to
rens en kerken, ja, dat zijn de oude, ofschoon
ik er vele nieuwe opmerkdie grachten zijn
me ook bekend; daar op die Heeren- en
Keizersgrachten stonden ook in mijn tijd def
tige patriciërs-huizenmaar daar op die hoe
ken zie ik allemaal groote winkels van vreem
den stijl, die de vroegere rijke kooplieden
zeker niet in de nabijheid hunner woningen
zouden geduld hebbendoch ik mis ook meer
dan eene gracht of wal, die ik nu gedempt zie.
Doch laten we onzen Amsterdammer van
’t laatst der 17e eeuw in zijn rust niet langer
storen. Hij zou nog zooveel vreemds vinden.
Al wat electriciteit en stoom is, zou hem een
wonderwereld schijnendie draden daar boven
z’n hoofd, hoog en minder hoog in de lucht,
hij zou ze aanstaren als wonderzenuwen, won-
derzenuwen van de groote stad. Voerde men
hem eerst in de nieuwe stad, dan zou hij er
op durven zweren, niet in Amsterdam, maar
in een geheel andere stad te zijn. Alleen, als
hij een gracht zag, zou hij misschien zeggen
Ja, zulke wallen hadden wij vroeger ook. En
als hij dan eens in de verte een der oude
torens van de binnenstad opmerkte, zou de
oud-Amsterdamsche gedachte weer opflikkeren.
Maar ook aan den IJ-kant zou de man
vreemd opkijken. Hij zou vooreerst al het
meeste water in het Damrak missen en wel
licht niet begrijpen wat die groote steenklomp,
die hij misschien voor een pakhuis of gevan
genis ging aanzien, daar eigenlijk moet doen.
Op ’t Damrak staande, zou hij nooit durven
denken in ’t oude Amsterdam te zijn, want
hij zou het oude open havenfront missen en
vooral: Hij zou missen die honderden koop
vaarders, twee- en driemasters, lossende voort
brengselen uit alle deelen der aarde, en weer
vracht innemende naar die vreemde oorden.
zeekanaal zooveel verbeterd is, werd uitgevoerd
door de ingenieurs Mijnssen Co., te Amster
dam, die aan den heer F. A. Knebel te Rot
terdam, als onderaannemer, opg edragen hadden
het plaatsen van de palen, het spannen van
de leidingen en het vangnet.
Amsterdam bezit nu het meest grootsche
kanaal ter wereld geen ander kanaal van die
lengte wint ’t in breedte en diepte. En thans
die uitnemende verlichting, waardoor de sche
pen ook ’s nachts kunnen opstoomen van IJ-
muiden naar onze havens.
Jammer, erg jammer, dat er nog altijd twee
spoorwegbruggen over ’t kanaal liggen, bij
Velzen en bij Zaandam (Hembrug). De derde
brug, die maar een eindje van de Velzer
spoorbrug af lag en waarover, behalve de tram
van Haarlem naar Alkmaar, zeer veel men
schen en dieren en voertuigen moesten pas-
seeren, is reeds een poos verdwenen en ver
vangen door de beruchte, dure stoomponten,
die reeds lang een gevestigde vermaardheid
(beruchtheid) bezitten, omdat ze zoo slecht
voor de verbinding zorgen. Alles is gepro
beerd om nu dit, dan weer dat gebrek te
verhelpende ponten kostten handen vol gelds.
Et: dezen winter, met ’t ijs, was ’t er weer te
redden. Wel was ’t ijs steeds los in ’t Noord
zeekanaal. (Sedert den strengen winter van
1890 zorgen de beide ijsbrekers wel, dat ’t
kanaal nooit weer dicht blijft). Maar voor
den kop van zoon breede pont blijft ’t ijs zit
ten en, dat gaf, vooral voor de tram een heel
oponthoud.
Die derde brug is dus weg en blijft weg.
Maar de beide spoorbruggen zullen wel nooit
weggaan, en ge weet, zelfs op een g^ootscheeps-
kanaal moeten ook de flinkste zeekasteelen
voor de treinen wachten.
Doch nu zoo’n lichtinstallatie van tweemaal
20 duizend meter. Ge zoudt zeggen, dat is
toch voor die enkele schepen niet noodig. Want
gemiddeld komen hier per dag zes zeeschepen
aan en vertrekken er evenveel. We herinne
ren ons nog goed, hoe zelfs Kamerleden daar
wel een geheel verkeerd idee van kunnen hebben.
Voor een tiental jaren, toen er weer veel geld
ter verbetering zou uitgegeven worden, gin
gen heeren Kamerleden de haven van IJmui-
den bezichtigen en een paar heeren meenden, dat
ze geregeld de zeekasteelen zouden zien binnen
varen. Hun werd verduidelijkt, dat er toen per
dag slechts vijf zeeschepen aankwamen.
Natuurlijk komen er nog tal van kleinere
vaartuigen, visschersschepen bootjes
binnen.
Een heele verandering als ge thans de west
zijde van de De Ruyterkade ziet. Zooals ge
weet, wordt het stationseiland, dat ruim vijf
minuten gaans lang is, aan de Westzijde nog
150 meter langer gemaakt.
De doorgang voor de stoombooten, die in ’t
havenfront hun ligplaats hebben, komt nu
zoowat recht voor ’t begin der Singelgracht.
Een heele verandering, als ge er thans langs
gaat. Die houten gebouwen en gebouwtjes
van de Alkmaar-packet, van café-Zincken, enz.
verdwenen, want daar komt de nieuwe ope
ning.
Voor de treinregeling wordt ’t een heel
stuk beter, want de nieuwe viaducten zijn zoo
gemaakt, dat de rails niet juist boven de on
dersteuning kunnen liggen, doch elkaar in
alle richtingen kunnen kruisen, zoodat ’t ran-
geeren beter mogelijk is.
lucht. Zóó stond hij daar, met op zijn aangezicht de
stomme vraag
Mijne vrouw Mijne kinderen
De schoolmeester boog zijn hoofd op de borst en
antwoordde niet. En aan uit den wagen springen dacht
Kranshofer nu niet meer. Hij verstond het doffe zwij
gen van zijnen broeder. Hij had dus waarlijk alles
verloren
Als gebroken lag hij in zijn hoek. Met de handen
slap over de knieën, staarde hij als wezenloos de lucht
in. Slechts af en toe kwam er over zijne lippen een
geprevel, alsof hij den naam van zijne vrouw of van
een zijner kinderen noemde. De ontzettende slag had
hem verlamd.
De schoolmeester voelde eerst het diepste medelij
den. En toen besefte hij het groote kwaad, dat hij
daar om bestwil had bedreven. Was het niet, alsof hij
de vrouw en de beide kinderen in het vuur had gewor
pen Wel is waar kon hij ze met een paar woor
den weer tot het leven wekken. Maar wie stond hem
er voor in, dat niet een beroerte of een hartverlamming
hem voor zou zijn
Het duurde een paar uren zoo. De beide mannen
zaten zwijgend tegenover elkander. Kranshofer be
woog af en toe den mond, om naar verdere bijzonder
heden te vragen. Doch het wilde hem niet over de
lippen.
Bij het lange oponthoud aan het station Selzthal
bleef de meester in de coupé en verliet zijn broeder
geen oogenblik. Vooraf had hij van den conducteur
gedaan gekregen, dat die hen beiden in de coupé alleen
zou laten. Nu echter dacht hij, dat het misschien
beter zou zijn, indien de aanwezigheid van een paar
andere reizigers zijnen broeder een weinig afleiding
■4
UR
I