WW8- H ADVERTENTIEBLAD T OUDE LIED. Behouden smeer. 63e Jaargang. Zaterdag 35 April 1608. I ITo. 34. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. gesproken, dat ligt in 3n (Wordt vervolgd). m Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. «Moeten beloven, derhalve doe je niet vrijwillig af stand van je lievelingseenot «Een mooi genot, dat mij van kwaad tot erger voert en mijne moeder reeds schatten heeft gekost. Groot moedig heeft zij tot dusver alles betaald wat ik aan jou had te voldoen als eereschuld, een fraaie eereschuld! Met de vijfhonderd gulden, die ik verleden week in een paar uren had verloren, heb ik moeite gehad. Ma ma heeft ze mij gegeven op voorwaarde nochtans, dat ik nooit meer zou spelen «Och wat, hecht toch niet te zeer aan zoo’n eed, die je als ’t ware werd afgeperst,voegde de booze verleider zijn vriend Frits toe, die zich met zekere wroe ging nog de tranen zijner brave moeder herinnerde. «Je bent aardig op weg*, vervolgde Rudolf, «om je als een kleine jongen te laten behandelen. Kom, toon je toch een kerel Waarom vraag je je vaderlijk erfdeel niet op «Waarom niet Omdat ik ’t niet wil. Je weet zeer goed, dat ik nog minderjarig ben en al ware dit niet ’t geval dan nog zou ik ’t mijn beste moeder niet moeilijk willen maken. Ze heeft al meer dan genoeg met mij te stellen gehad«. «Ik kan ’t mij voorstellen dat gij, die dag aan dag met vrouwen omgaat, er zulke sentimenteele ideeën op na houdt; maar je flinkheid kan ik niet bewonderen*. «Dat behoeft ook niet, ik verlang er heusch niet naar om door jou bewonderd te worden*. «Ik geloof wezenlijk, dat je van avond in een slecht humeur verkeert*. «Dan heb jij daaraan toch misschien wel wat schuld*. HOOFDSTUK I. Jonge spelers. De heerlijke Junidag was ten einde gespoed. Boven de avondschemering blonk nog uit het rozige schijn sel der pas in ’t Westen weggedoken dagvorstin. De zangertjes van woud en beemd en veld, die zich van ’t krieken des daags af zoo dapper hadden geweerd en hun liefelijksten lentezang hadden uitgejubeld, wa ren weggedoken tussehen de dichte twijgen of rustten uit in de bebloemde velden en dreven. Straks, zoodra de zon aan den Oostertrans door een rozige lichtglans haar komst zou aankondigen, zouden al die vriendelij ke zangertjes met hernieuwden lust uitschallen en vreugde vol jubelen, om dankbaar mee te gewagen van de blijde volle lenteweelde. Toch waren niet alle gevederde gasten zingensmoe gaan sluimeren, om in den korten nacht nieuwe krach ten te garen. Hier en daar in de lieve boschjes, die de trots uitmaakten van het landstadje G., vernam men de zilverreine, langgerekte tonen, aangeheven door den koning der gevederde zangers. Menige wandelaar luisterde er naar met schier inge houden adem, als de nachtegaal zijne heerlijke trillers liet klinken uit het dichtste gebladert. Schoon, weer galoos schoon als altijd, liet dit ook nu niet na op ieder menschen drij f. Maar vergelijk daar eens bij de zooveel reusachtiger Zuiderzee-inpoldering. Wat is daarbij te noemen, dat geen behou den smeer is? Het ijzer, de grondstof voor de benoodigde machines moet natuurlijk uit ’t buitenland komen; doch als onze fabrikanten daar zelt de machines van vervaardigen, is alles in ’t reine. Maar verder Nederlandsche aannemers, Nederlandsche werklieden en later Nederlandsche boeren met Nederlandsch vee. En voor dat alles is toch zeker nog wel Nederlandsch kapitaal te krijgen. Of mag ’t Nederlandsch kapitaal alleen gebruikt worden voor gewaagde buitenlandsche affaires? En dan ons land is een klein land en door die droogmaking der Zuiderzee zal ’t geen groote mogendheid worden, maar toch, hoeveel duizenden, die nu naar Duitschland trekken, zouden dan een bestaan vinden, waar er toch voor tienduizenden werk te vinden is. Ons land is dicht bevolkt, maar in de Zuider zee en in de mijnen kunnen nog genoeg menschen hun broodje vinden. En waarom is Amsterdam niet sterker voor die droogma king Van behouden smeer daar in de Zuiderzee. Van het denken moet alles uitgaan, en de ge dachte moet het gebouw van het woord vormen. Het geheim van onze steeds groeiende maatschap pelijke misstanden ligt niet in de natuurlijke orde der dingen van de schepping maar in ons zelf. aalmoes. We zouden wenschen, dat er voor zulke tijden van depressie, als we nu beleven, groo te, nuttige werken in petto werden gehouden of anders bedacht werden. Deze gedachte kwam ons te binnen, toen we lazen dat Duitsch land misschien spoedig zal beginnen met ’t groote Hannover-Rijnkanaal. Een kostbaar, maar zeer belangrijk en voor de Duitschers nuttig werk. De Rijn is de wa terweg naar zee voor ’t groote West-Duitscbe industrie-gebied; de Elbe en andere rivieren vormen natuurlijke handelswegen naar Noord en Oostzee; Elbe, Oder en Weichsel zijn on derling door kanalen en zijrivieren verbonden; net Dortmund-Eemskanaal maakt Emden tot een voorhaven van Westfalen en Hannover. Maar met het nieuwe kanaal komt ook de groote verbinding van den Rijn met de ge- heele Noord-Duitsche laagvlakte. En nu wil Duitschland met dit kanaal beginnen, omdat ’t een tijd van depressie is. Waarom zoekt men ook in ons land geen werk tot verdrijving van de malaise? Wat geeft het, of men in Amsterdam een paar honderd duizend gulden, in andere plaatsen naar ver houding geld bijeenzamelt, om in den volsten zin des woords tot aalmoes van den werkloo- Ze te strekken. Dat is wel goed en braaf en we betuigen onze hulde aan de milde gevers, die geven, van ganscher harte gemeend, geven om hunne lijdende broeders en zusters te hel pen. Maar, dat neemt niet weg, dat ’t wel noodzakelijk maar niet practisch is. Dan leest men van verzoeken aan heeren en midden standers om toch te zien of er niet wat werk voor den timmerman, den metselaar, den schil der en den smid bijeen te garen is. Heel goed en zeer prijzenswaard, maar ’t blijft een lap middel. Waarom in zulke tijden niet gezocht naar werk, dat meer behouden smeer oplevert. Krachtiger moest de heide-ontginning aange pakt, de toch hier en daar noodige verbete ring van de verkeerswegen begonnen. Mis schien kon ook de ontginning van ons steen kolengebied met wat meer vaart doorgezet worden. Maar vóór alles denken we aan de droogma king der Zuiderzee. Is daar niet veel, ja alles behouden smeer? Het is reeds zooveel jaren, dat we spreken en schrijven en denken over die droogmaking, zou kunnen komen*. »’t Is volstrekt nog niet te zeggen, dat je geld zult noodig hebben. Er is even veel kans, dat ik nu eens bij jou in ’t krijt kom*. »A propos, ik herinner mij niet, dat ik bij jou nog in ’t krijt sta*. «Zoo bedoel ik ’t ook niet; verontrust je asjeblieft niet daarover*. «Je weet, dat ik gewoon ben speelschulden te be schouwen als eereschulden, en die altijd zoo spoedig mogelijk heb afgedaan*. «Aan je accuratesse in dat opzicht heeft ’t nooit ont broken. ’t Was, zooals ’t spreekwoord zegt, om ’t nu nog eens heel ordinair uit te drukken«geld bij de visch*. «Ik neem mij stellig voor dat spreekwoord in den zin, zooals jij ’t bedoelt, nooit meer in beoefening te brengen*. «Wat wil je daarmee zeggen «Dat ik geen kaart meer zal aanraken*. «Ja, ja, ik heb ’t al aan je gemerkt, dat je wel wat aanleg hebt om kluizenaar te worden. Kom, kom, een onschuldig partijtje écarté». «Of ’t écarté is of baccarat of welk dobbelspel gij ook verkiest te noemen, is mij om ’t even, maar dat je ’t predikaat onschuldig kunt noemen, zal ik je wel niet behoeven duidelijk te maken*. «Ik heb je nooit op zulk een stelligen toon hooren spreken. Er schijnt iets zeer belangrijks met je ge beurd te zijn, dat je nu zoo eensklaps een atkeer toont van datgene waarop je anders zoo verzot waart*. «Ja, wel was ik verzot op ’t spel; maar ik raak geen kaart meer aan. En als je wilt weten waarom, zal ik ’t je wel zeggen ook«ik heb ’t mijne moeder plechtig moeten beloven*. ontvankelijk gemoed een diepen, opwekkenden indruk te maken. Twee jonge mannen, nog weinig meer dan jonge lingen, de twintigjarige Frits van Seilenaar en zijn vriend Rudolf Haarduin, die bijna een jaar ouder was, zaten zwijgend naast elkaar op een der banken in de boschjes. Er waren weinige wandelaars in hunne nabijheid en dit scheen vooral Rudolf wel naar den zin te zijn. De heerlijke tonen, die de blijde nachtegaal bijna smachtend deed hooren, schenen op de beide vrienden niet zoo heel veel indruk te maken. Zij luisterden er slechts even en dan nog bijna werktuigelijk naar. Iets anders scheen meer hun aandacht te vragen. Op bijna fluisterenden toon voegde Rudolf zijn vriend toe »’t Is nog zoo vroeg; we zouden nog best een paar uren kunnen spelen*. «Och waarom luidde ’t op eenigszins matten toon; «waarom zouden we ’t doen, ik ben er heelemaal niet opgewekt toe*. «Dat zal wel komen, als je maar eerst de kaarten in handen hebt*. «Ik geloof, dat ik verstandiger deed nooit weer een kaart aan te raken*. «En dan zeker gaan studeeren voor catechiseermees ter of zoo iets. Kom, wees toch verstandiger. Laten wij nog maar eens ons geluk beproeven*. «Spreek niet van ons geluk; je weet, dat ’t mjj steeds hardnekkig den rug toekeert*. «Och, kom I Je moet het gezegde van Breero tot je levensdevies maken. Die ouwe heer wist ’t al vele jaren geleden, toen hij leeraarde »’t kan verkeeren*. «Met die machtspreuken kom ik ook al geen stap verder. Schatten heb ik reeds aan je verloren en nu weet ik beslist niet meer op welke manier ik aan geld Boeren trachtten we ons eenigszins te troosten met de gedachte: Ja, die perfide Brit heeft gewonnen, maar ’t heeft hem een paar honderd millioen ponden sterling gekost; reus achtig is de Britsche staatsschuld gestegen; vele zware lasten drukken den Britschen burger gedurende meerdere jaren. Maar men moest in zijn hart toch toegeven, dat de Britten ’t Zuid-Afrikaansche pleit gewonnen hadden, dat Britsch troef bleef in die wereld, dat Britsche afzetgebied behielden en steviger bevestigd zagen. Dat uit te drukken, maar toch duidelijk aan toonen rentevergoeding voor millioenen. Die uitgegeven millioenen! Vergeet niet, dat men die bijna geheel aan zich zelf uitgaf, dat het grootendeels behouden smeer was. Die honderd en meer gecharterde stoomboo- ten waren alle Britsche booten, het Britsche schatkistgeld kwam dus aan Britsche reeders en aandeelhouders en scheepswerven en zeelie den en scheepsleveranciers ten goede. Natuurlijk, de werkkrachten van zooveel duizenden mannen werden op niet-rendable wijze verbruikt, menschenlevens werden ver nietigd, kanonnen, geweren en ammunitie ver dwenen en dat is geen rendabel werk. Maar er was toch zooveel, dat wel behou den bleef, dat alleen uit de eene Britsche por- temonnaie in de andere terecht kwam. Hetzelfde kan men eenigermate beweren van zoovele oorlogen. Maar er zijn toch ook zaken, waarbij veel meer behouden smeer ge vonden wordt en daarom moest wat meer ge dacht worden. In tijden van werkeloosheid leest men van werkverschaffing. De arme arbeider, die geen werk kan vinden, omdat er doodeenvoudig geen werk is, wordt aan ’t werk gezet door vereenigingen. Dan doet hij tenminste iets voor den kost en ’t is niet geheel een aalmoes, wat hij ontvangt om den nijpendsten nood te weren. We zullen niet trachten een opsom ming te geven van al de verschillende vormen van werkverschaffing, maar alleen dit er van aanstippen: De arbeiders krijgen maar een uiterst sober loontje en veel van dat soort werk is niet nuttig, niet practisch, niet renda- ble genoeg. Hier is te weinig behouden smeer, te veel de gedachte aan een verkapte bedeeling, aan een handel en nijverheid een groot was een niet precies in cijfers te de uitgegeven Dit is er nu nog eens een oude uitdruk king van degelijke ouderwetsche menschen. Het is een gezegde, dat in de eerste plaats praktisch is, of liever geheel en alleen prak tisch. Behouden smeerl In alle momenten van ’t dagelijksch leven komt ’t woord te pas, in ’t gewone huishouden zoowel als in zaken. Ge probeert ’t een en ander om vooruit te komen, ge doet moeite, maakt onkosten, hopende die met rente terug te ontvangen en dan zegt ge onder elkaar: Laten we dat en dat doen, 't kan goed of slecht uitvallen, maar we kunnen toch vast op dit voordeel rekenen. Het is moeilijk, om hier nu enkele sterk sprekende voorbeelden te noemen, omdat de gedachte «dat is behouden smeer!* zoo alle dagen hare toepassing kan vinden. We zouden wenschen, dat men ze ook wat meer in ’t groot toepaste, dat men er juist in een tijd, zooals we nu beleven, wat meer aan dacht. Bij tal van zaken vergeet men aan ’t «be houden smeer* te denken. We zullen eens met een vreemd voorbeeld beginnen. In ’t najaar van 1899 begon de groote krijg tussehen Boer en Brit, ge weet ’t, in Zuid- Afrika. Ofschoon al onze wenschen vóór den Boer en tegen den Brit waren, bleken onze wenschen geen uitwerking genoeg te hebben, zelfs al kwam daar een heel klein beetje daad werkelijke hulp bij. De Engelsche jingoes hadden ’t er nu eenmaal op gezet, dat niet de Boer maar Albion koning zou zijn in’t Zuiden van ’t donkere werelddeel; daar waren taal- en ookgoud- en diamantbelangen te winnen of te verliezen. Fel waren de slagen, aan der Brit ten trots toegebracht, de eene nederlaag volg de op de andere en vooral de Britsche gene raals konden niet met koning Frans I bewe ren, dat veel werd verloren behalve de eer. Honderdduizenden manschappen, massa’s ka nonnen, reuzenmassa’s proviand en ammunitie, paarden, tenten, ambulances en wat niet al werden op tal van groote stoomers van Enge land en alle deelen van ’t Britsche wereldrijk overgebracht en eindelijk werd de Boer ver plet door de overmacht van den Brit. Bij onzen diepen, hartgrondigen spijt over ’t echec der maar doen, doen, dat is de zaak. Het vo rige ministerie had ’t bescheiden plan een be gin te maken, door voorloopig alleen de Wie- ringer meer in te polderen: een mager stekel baarsje in plaats van den beloofden vetten zalm. En nog krijgen we dat baarsje niet eens Waarom niet aangepakt? Zijn we soms bang, dat we te hoog zullen rijzen in de ach ting van de buitenwereld; dat Engelschen en Duitschers en Franschen en Amerikanen en ook Japanners van ons zullen zeggen: Kijk, ’t zijn weer de oude, stoere, taaie, ondernemen de Hollanders! Toen indertijd met krachtige hand het Noord- zee-kanaal aangepakt werd, volgde daarop een tijd van vooruitgang; er was werk voor de en dat gaf vertier in nering enbe- ADVERTENTIëN 4 oent per regel. Bij' abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar plaatsruimte. I 1 I DOOR W. METS T z. .-jor

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1