NIEUWS- EN IMEffllMBUD IÜOK SNEER EN 0WMM. T OU DE LIED. 63e Jaargang. Woensdag 13 Mei 1908. No. 39. Nationale vereeniging tot steun aan miliciens. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. I Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Napels naar Amsterdam. Blzr. 245. 1 Cd Busken Huet, van 1 Amsterdam, G. L. Funke, 1877. «Nu eisch je te veel van mijn beleefdheid*, zei de ander onverstoorbaar, «zoo ik je nu niet eens tegen zou spreken. Maar waartoe zou dit alles leiden. Wind je vooral niet op, want als de politie er even de lucht van kreeg zou 't er slecht genoeg met je kunnen uit zien. Vertel me maar liever of je in staat bent je eereschuld af te lossen. Zaken zijn zaken »Daar, Judas!* riep Frits met nauw bedwongen woede en in zichtbare opwinding, terwijl hij de diaman ten voor den valschen vriend op de tafel smeet. «Ik vergeef je je bittere uitvallen, nu je toont een man van je woord te zijn*, voegde Rudolf hem toe en begon met begeerige blikken de fonkelende sieraden te taxeeren. «Pak je er mee voort en kom mij nooit meer onder de oogen, bandiet!* siste Frits tusschen de tanden. «Ik vermaan je nog eens om je niet boos te maken nu je je genoopt ziet, bij gebrek aan contanten je eere schuld af te lossen met de mooie steentjes van je mama. Spreek daarom vooral niet op zulk een heftigen toon en bedenk, dat de politie goede ooren en oogen heeft voor heel lange vingers. Sta mij even toe om eens uit te rekenen of de waarde accoord is met hetgeen je schuldig bent*. Doodkalm begon Rudolf met de eene hand de kost baarheden sorteerende, met de andere hand op een stuk papier becijferingen te maken. Frits leunde met ’t hoofd op de hand, terwijl hij een elleboog op de tafel liet rusten. Daar werden de tonen eener piano gehoord, welke uit ’t hem zoo wel bekende huis kwamen en duidelijk konden worden vernomen in het zijvertrekje van «De Leeuw*, waar de spelers voor ’t open raam achter de neergelaten jalou sie waren gezeten. Frits hief ’t hoofd op en luisterde onderwijl hij diep zuchtte. Dat vriendelijke ouderhuis zou voor hem voortaan een verloren paradijs zijn. »'t Is wat moois bij zulk ellendig getingel te moe ten rekenen*, mopperde Rudolf. «Jou werk is ellendiger dan dat, wat daar geschiedt*, merkte Frits nijdig aan. Eensklaps werd een lied aangeheven. Een zilver- reine meisjesstem hief ’taan en Frits herkende in de zangster duidelijk de stem zijner zuster. Rudolf staakte een oogenblik zijn gecijfer en zei «dat klinkt werkelijk niet kwaad, maar ik hoorde ’t toch liever op een anderen tijd dan juist nu*. De woorden van het lied waren duidelijk te verstaan in ’t vertrekje waar de spelers hun laatste bijeenkomst hielden, waarbij van een vriendschappelijken toon al bitter weinig was te bespeuren. Bijna ademloos luis terde Frits naar ’t hem zoo bekende lied, dat het lievelingslied zijner moeder was. Zij zelve had ’t van hare moeder geleerd, toen ze nog een kind was en had ’t op hare beurt weer ge leerd aan Mina, hare dochter, die het altijd aanhief als zij merkte dat mama er wat gedrukt en neerslachtig uit- Meestentijds werd mevrouw Van Seilenaar dan Frits zong de ’t zag. ook weer opgewekt door ’t oude lied, woorden in stilte mee, toen hij ze thans vernam. Oude lied luidde Schijnt ook alles duister om u heen, Blijft toch maar vertrouwen Op Gods bijstand. Hij regeert alleen, En bewaakt uw schreën. Na het zwartste duister, Straalt in vollen luister ’t Heerlijk licht, dat Hij zijn schepselen biedt. Wanhoopt, wanhoopt niet Een traan welde er in ’t oog op van den beklagens- waardigen jongeling, thans een misdadiger, een dief. Ook voor hem was alles duister, ondanks het zonne licht dat zoo opwekkend alles met glans en gloed be straalde. Moest hij niet wanhopen ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2l/« cent. Groote letters naar plaatsruimte. (Secretaris der afd. «Sneek en omstreken* is de heer B. G. KOOPMAN, Hooghuis, Sneek.) Deze vereeniging stelt zich ten doel: lo. zoo veel mogelijk te voorkomen, dat militieplichti- gen ten gevolge van de vervulling hunner verplichtingen als zoodanig, hunne betrekking verliezen2o. hulp te verleenen aan hen, die tengevolge van de vervulling hunner militie- plichten, hunne broodwinning verloren en na hun verblijf onder de wapenen dientengevolge in behoeftige omstandigheden verkeeren. Teneinde aan de steeds toenemende aan vragen om hulp te voldoen, is veel steun noo- dig en doet de Vereeniging in een open brief een beroep op het Nederlandsche Volk, om als lid toe te treden. Waar velen zeker wel iets naders omtrent genoemde vereeniging en haar werken wen- schen te vernemen, hopen we in een paar ar tikelen onzen lezers en lezeressen een en ander mede te deelen uit dezen brief, ons welwil lend ter plaatsing aangeboden, en getiteld is „Met groot Verlof.” Aan het Nederl. Volk. I. Nicolaas Beets heeft eens een tweetal re gels geschreven, als voortbrengsel van kunst door velen ten onrechte niet hooger geschat dan gerijmel. Zij luiden aldus: Dank hiervoor God ten allen tijd, Dat gij een Nederlander zijt. Beets toch was een door en door gezond man. Van sentimentaliteit heeft men hem nooit kunnen beschuldigen. En wat hij schreef was in den regel doordacht. Ook wanneer hij in kunstelooze taal iets verkondigt, verdienen zijn woorden voor het minst overweging. Over denken wij dan die twee regels, oppervlakkig beschouwd, van kunst zoo volslagen gespeend. Misschien blijkt ons nog èn dat zij een ver maning behelzen, der behartiging alleszins waardig, èn dat hunne kunsteloosheid niet is zonder bedoeling. Te behooren tot het Nederlandsche Volk, heeft Beets willen zeggen, is een voorrecht, dat wij nimmer uit het oog mogen verliezen. O, hij zag op zijn levenspad in de toekomst geen enkele lichtstraal meer. Alles, alles was even duister om hem heen. Zou hij dan nog mogen bouwen op Gods bijstand, zooals dit in 't oude lied werd aanbevo len Die woorden konden geen betrekking hebben op een gemeenen dief. Zou zijn beste moeder reeds het gruwelijk misdrijf hebben ontdekt O, hij durfde nau welijks denken aan de smart, die haar door ’t hart zou snijden bij de ontdekking van zijn schurkenstreek. Zij zou zielsbedroefd zyn, de goede moeder, veel meer be droefd dan boos, in weerwil van het geldelijk verlies, haar berokkend door den eenigen zoon. Eene lange ernstige vermaning zou in ’t gemoed des jongen spelers niet hebben uitgewerkt, wat dat oude lied deed. De woorden klonken hem na tot in ’t diepst der ziel. ’t Was Rudolf, die zjjn gedachtenstroom verbrak door te zeggen: «Ik geloof wel, dat de mooie steentjes meer zullen opbrengen dan je schuld bedraagt, maar in dat geval zal ik je eerlijk ter hand stellen wat ik meer ontvang. Nu ga ik naar den trein, dan kan ik nog vanavond te Brussel komen en morgen beleen ik daar de steenen. Jij blijft zeker hier :t festival en den wielerwedstrijd bijwonen. Nu, dat is een mooie afleiding en een goede gelegenheid voor je, om weer in een betere stemming te komen. Adieu, tot ziens. Hij stak Frits de hand toe, doch deze keerde hem gemelijk den rug. «Enfin, even goede vrienden», mom pelde Rudolf en vertrok, ’t Was den achterblijvende onbeschrijfelijk bang te moede. Hij was geheel ont nuchterd en werd door een nooit gekend berouw ver teerd. In de verte klonken de lustige tonen van een naderend muziekgezelschap, omstuwd door een menig te volks. Zoodra ze op ’t marktplein waren aangeland, sloop Frits naar buiten. Hij gevoelde zich eenzaam en verlaten en nameloos ongelukkig te midden dier vroo- lijke menigte. Heimelijk toog hij heen en ijlde de stad uit. (Wordt vervolgd). poleon zeide* zoo schrijft hij f) >dat Nederland een aanslibbing was van de Fran- sche rivieren, den Rijn, de Schelde en de Maas, en op dien grond lijfde hij het bij het Kei zerrijk in. De eene schrijver noemt het een soort van overgang tusschen land en zee. Een ander een groote korst land, die op de wateren drijft. Weer anderen een aanhangsel van het oude vasteland; het China van Europa; het eind van het land en het begin van den Oceaan; een kolossaal vlot van slijk en zand. En Philippus II noemde het het allernaast aan de hel gelegen land. Maar op één punt wa ren allen het steeds ééns: de Nederlanders hebben het gemaakt. Het bestaat, omdat de Nederlanders het bewaren; het zou verdwijnen, als de Nederlanders het verlieten. De Neder landen waren eenmaal zoo goed als onbewoond. Er waren uitgestrekte meren, als zeeën in elkander uitloopende; moerassen naast moeras sen; struikgewas naast struikgewas; onmetelij ke wouden van dennen, eiken en elzen, waar troepen wilde paarden rondrenden, waarin men volgens de overlevering van boom tot boom mijlen zou kunnen afleggen, zonder den grond te raken. De diepe zeeboezems brach ten de woede der noorderstormen tot in het binnenste des lands. Sommige deelen ver dwenen jaarlijks onder de wateren der zee en werden slijkvlakten, die land noch water waren en waarop men noch gaan noch varen kon. De groote stroomen, die geen voldoende helling hadden om naar zee te vloeien, dwaal den her en der, als onzeker welken loop te volgen en verliepen zich in groote poelen in het zand der kusten. Het was een droevig land, door woedende stormen geteisterd, door eindelooze regenbuien doorweekt, door dage- lijkschen mist bedekt, waar men niets hoorde dan het geloei der wateren en het krijschen der zeevogels en wilde beesten. De eerste stammen, die den moed hadden om hier hun tenten op te slaan, moesten met eigen handen heuvelen van aarde opwerpen om zich te be veiligen tegen de overstroomingen der rivie ren en de vloeden van den Oceaan. Caesar, die tot hier doordrong, maakt het eerst van deze f) Nederland en zijne bewoners, door Edmondo de Atnicis. Uit het Italiaansch vertaald door D. Lo- deesen, met eene voorrede van Dr. Jan ten Brink. Lei den, P. van Santen, 1876. Blz. 1 en vgg. volken melding. De andere Latijnsche geschied schrijvers spraken met een zekeren eerbied over deze onverschrokken barbaren, die leefden op »een drijvend land*, blootgesteld aan de ruwheden van een onherbergzaam klimaat en de woede der luimige Noordzee. En als men nu bedenkt, dat zulk een land een van de vruchtbaarste, rijkste en best geordende lan den van de wereld geworden is. begrijpt men hoe juist het zeggen is, dat Nederland een verovering is van den mensch op den Oceaan.* «Maar Nederland heeft nog meer gedaan dan zich verdedigen tegenover het water, om er niet door verslonden te worden. Het water was zijn vijand, het heeft er zijn verdediger van gemaakt. Wanneer een vijandelijk leger een inval in hun land doet, steken de Neder landers zelf de dijken door en ontketenen de zee en de stroomen, gelijk ze gedaan hebben tegen de Romeinen, tegen de Spanjaarden, te gen het leger van Lodewijk XIV. Het water was Nederland's ellende, het heeft er zijn rijkdom van gemaakt. Door hun vlijt aller wegen scheppende en herscheppende, hun werk voortdurend tegen de wateren verdedi gend, slaagden de Nederlanders er in, Neder land tot een staat van bloei te verheffen, die voor geen der meest gezegende landen behoeft onder te doen. Datzelfde zandige en moeras sige Nederland kan tot de meest bevolkte lan den van Europa gerekend worden.* «Maar hoe merkwaardig de natuurkundige geschiedenis van Nederland ook is, zijn staat kundige geschiedenis is nog merkwaardiger. Dit kleine volk van visschers en kooplieden heeft zijn burgerlijke vrijheden en de vrijheid des gewetens in een oorlog van tachtig jaren staande gehouden tegen de geduchte macht van Philippus II en een republiek gegrondvest, die de arke des verbonds is geworden voor de vrijheid van alle landen. Die Republiek werd het aangenomen vaderland der wetenschap pen, de Beurs van Europa, de stapelplaats van den handel.* «Nog is Nederland na Engeland de eerste koloniale staat van de wereld. In plaats van de vroegere grootheid geniet het een rustige welvaart. Het is het land, waar rijkdom be staat zonder weelde, vrijheid zonder losbandig heid, lasten zonder ellende. Het gaat vooruit zonder schokken en zonder onrust, terwijl het W. METS T z. HOOFDSTUK II. 6). Vervolg. «Als den jongen op ’t kritieke oogenblik maar niet de moed in de schoenen zinkt*, zoo dacht hij. Intus- schen wijdde hij nu en dan wat meer zijn aandacht aan ’t marktplein, waar eenige werklieden bezig waren met de laatste hand te leggen aan het oprichten van eene muziektent en 't plaatsen van palen, waaraan een stevig touw werd verbonden. «Wat moet daar gebeuren vroeg hij den bediende uit «De Leeuw*. «Weet u dat niet?* was ’t antwoord; «er is vandaag groot festival op het marktplein. Twintig muziekver- eenigingen zullen van middag om prijs en premie kam pen. Eerst gaat er een wielerwedstrijd aan het mu ziekconcours vooraf, 't Weer is uitstekend voor zulk een festival. Er komen reeds nu met den trein vreem delingen naar hier; ’t kan dus een drukken dag geven*. De terugkomst van Frits maakte een eind aan de breedsprakigheid van den bediende. Rudolf zag met vorschen blik den binnenkomende aan «Nu zoo vroeg hij op gedempten toon. «Ik ben een ellendeling», zei Frits heesch. «Wat bazel je nu «Dat ik een ellendeling ben*. «Ik ben te beleefd om je tegen te spreken*, hernam Rudolf met een soort van galgenhumor. «Maar jij bent een driedubbele ellendelingbulderde Frits hem toe. Nu is datgene een voorrecht, wat wij bezitten boven anderen. Wij hebben derhalve te on derzoeken, wat de Nederlander bezit, dat een andere natie niet bezit of niet in die mate. Luisteren wij daartoe naar een man, die Ne derland nooit zijn scherpste critiek heeft ge spaard, luisteren wij naar Conrad Busken Huet, en wèl naar wat hij schreef, nog onder den indruk verkeerend van een bezoek aan Italië*). «Hoe schoon* zoo schrijft hij «is het (Nederlandsche) landschap! Waar vindt men zulke luchten, zulke weiden, zulke hei den, zulke duinen en bosschen, zulke rivier- en zeegezichten, zulk een afwisseling van kleuren en van lichteffecten? Waar ook ontmoet men, zoodra er sympathie bestaat, hartelijker en be minnelijker menschen? Ik herinner mij eene opkomende volle maan aan den Maaskant, terwijl de huizen en hunne lichtjes aan de overzijde, waar de vriendschap de tafel dekte, zich weerspiegelden in den stroom. De Golf van Napels is grootscher, maar niet bekoorlij- ker. En die wandeling door de Kennemer- landsche dreven, met hare eiken- en hare beukenlanen, haar lusthoven, haar in zee weg duikende zonneschijf, bespied van den top der zandige heuvels! Het Lago Maggiore en het Vierwaldstattermeer overtreffen ze, maar doo- den ze niet. En die rit door de straten en langs de grachten van Oud-Amsterdam! Rome en Florence hebben niets eigenaardigers aan te wijzen. En die blik in het Haagsche Bosch, waar de beukentakken afhangen in den Vij ver! En dat nederzien van de Arnhemsche heuvelen op den Rijn en de vlakte vóór, op de Sonsbeeksche glooiingen achter! Het bosch van Boulogne haalt er niet bij, en het park van Saint-Cloud wint het alleen door zijn om vang. Dat Nederland een van de schoonste landen der wereld is, ik heb het dikwijls ge zegd, maar zoo diep als nu heb ik het nooit gevoeld.* En laat ons nu nog luisteren naar een vreem deling, een, die geen enkele reden kon heb ben om ons te vleien, een zoon van datzelfde Italië, hetwelk te bezoeken van niemand minder dan Göthe de hoogste wensch is geweest; luisteren wij naar Edmondo de Amicis. «Na- IURAN *r p— DOOR

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1