Ék
NIEUWS- El' ADVERTENTIEBLAD
VOOR WEK ES OMSTREREit
’T OU BI LIED.
J 1
I
j
II
H
I
k
Nationale vereeniging
tot steun aan miliciens.
63e Jaargang:.
Woensdag 20 Mei 1908.
No. 41.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
l
Feuilleton.
i
I
I
4
-J
ware
l
ng.
i
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
III.
De toekomst helder
Het verschiet licht 1
(Secretaris der afd. «Sneek en omstreken» is de heer
B. G. KOOPMAN, Hooghuis, Sneek.)
I
1
A 3
ver-
Met zijn vader spreekt
Zijn leven zal nu een
Den volgenden dag,
reiden voor het wederopnemen van den arbeid,
door den dienst afgebroken. De onderwijzer
regelt zijn boeken, de timmerman vernieuwt
en slijpt zijn gereedschap, de letterzetter
neemt zijn haak weer op en Maandagoch
tend gaan allen weer aan het werk, met nieu
we kracht en nieuwe liefde tot het leven.
De buitengewone drukte van het festival, die dui
zenden op de been had gebrachtde bijna onafge
broken klanken der blaasinstrumenten der verschillen
de vereenigingen, die op ’t marktplein lustige mar-
sehen ten gehoore brachtenhet geroezemoes van aller
lei stemmen, waren schreeuwende dissonanten voor de
bewoners van Mevrouw van Seilenaai’s huis.
De oude dame overlegde met Bram wat onder de
gegeven omstandigheden ’t best zou zijn om te doen.
De trouwe dienaar nam op zich, om nog denzelfden
dag op reis te gaan en links en rechts, zoo behoed
zaam mogelijk, nasporingen naar den verloren zoon
te doen.
Mocht hij er niet in slagen het spoor van Frits te
vinden, dan zou diens moeder eene advertentie in ver
schillende couranten doen plaatsen om den gevluchte
te verzoeken naar huis terug te keeren, met de mededee-
ling, dat alles zou worden vergeten en vergeven. Den
ganschen dag, tot middernacht toe, zette de ijverige
Bram zijne nasporingen voort, doch hoe hij zich ook in
spande, ’t bleef alles vruchteloos.
Onderwijl had Frits, die den smallen weg ten einde
was geloopen, de rivier bereikt. De lange voetreis had
hem zeer dorstig gemaakt en hij trad een kleine her
berg binnen, waar hij een paar glazen melk gebruikte.
Gedurende de wandeling had hij ernstig nagedacht
en was tot het besluit gekomen om te trachten geld
te verdienen, veel geld, onverschillig waarmee en hoe.
Hij zou niet weer tot zijne moeder terugkeeren zonder
de diamanten, haar ter voldoening van speelschulden
schandelijk ontroofd. De jonge man, die op ’t punt
van geld uitgeven meer ervaring had, dan op dat van
geld verdienen, rekende er niet op, dat zijn voornemen
weinig meer was dan een droombeeld.
Wat toch zou hij moeten aanpakken om zulk een
W. METS T z.
HOOFDSTUK III.
8). Vervolg.
Ook Frits waren de muziekklanken niet als opwek
kende tonen in de ooren geklonken. Zij schenen hem
toe te klinken als bittere verwijtingen.
Rudolf kon nog nauwelijks aan het station zijn geko
men, toen Frits heimelijk »De Leeuw had verlaten.
Het gedrang en de volte stelden hem in staat onge
merkt een zijstraat te bereiken en toen had hij zijn
tred verhaast om de stad uit te komen. Daar buiten
was het zoo heerlijk in de vrije natuur. Hij had er
oog noch oor voor. De blijde vogels schalden en ju
belden ’t uit, hun heerlijkst lentelied dat sprak van
liefde en leven, van vreugde en rein genot. Hem was
’t alsof die stemmen slechts riependief, dief 1 Nog
van verre vernam hij de schallende tonen van de instru
menten der muziekanten, die op het marktplein een
lustige deun deden hooren. Ook daarin meende hij
stemmen te hooren, die hem voor schurk en dief uit
maakten. Boven al die stemmen echter ruis'chten hem
door de ziel de vriendelijke woorden van ’t oude lied,
’t lievelingslied zijner goede moeder, die hem ook al
verweten, dat hij een schelm was. Dan scheen ’t hem
toe, als zag hjj weer de edele moeder voor zich, met
betraande blikken, hem. zacht verwijtend maar toch
liefdevol aanstaiende.
Hij ontmoette op den grooten weg vele voetgangers
en voor zijn verhitte verbeelding was ’t hem, alsof al
die vreemdelingen hem op een bijzondere manier aan
keken, alsof ieder van hen op zijn gelaat vermocht te
lezen welk misdrijf door hem was gepleegd.
’t Werd hem een ware marteling aldus te worden
aangezien, ofschoon toch in werkelijkheid niemand bi-
zonder op hem lette. Wroeging en angst verkropten
zijn gemoed. O, hoe zwaar was de straf voor een mis
daad, de straf, die het geweten oplegt aan hen, door
wie de goede weg werd verlaten.
Een heimelijke vrees voor menschen scheen den wan
delaar te hebben bevangen, ’t Werd hem op den groo
ten weg te benauwd en daarom sloop Frits een smal
zijpad in. Nu hij geen menschen meer ontmoette,
scheen ’t hem iets kalmer te maken, doch zwaar woog
nog het gewicht van zijn ondoordacht misdrijf, in
koortsige opwinding gepleegd, en dat alles om in !t
oog van een falsaris een man van eer te blijven.
Bram was onderwijl in >de Leeuw* te weten ge
komen, dat Frits reeds ’s morgens vroeg was gekomen
met zijn vrienddat hij er eenigszins opgewonden had
uitgezien en dat bij ’t ontbijt twee flesschen cham
pagne waren gebruikt. Van het tijdelijk heengaan
van Frits scheen de bediende uit »de Leeuw* niets te
hebben gemerkt, althans had hij daarvan niet gerept
tegen Bram.
Deze echter scheen aan de mededeelingen genoeg
te hebben, om voor zich overtuigd te zijn, dat niemand
anders het misdrijf kon hebben gepleegd dan de zoon
zijner meesteres.
De trouwe dienaar zag er tegen op om Frits’ moe
der te boodschappen alles wat hij wist. Men wist
in »de Leeuw* niet te zeggen waarheen Frits vertrok
ken was.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Een ware geschiedenis, niet lang geleden
en niet in een ver land? Ziehier
Zijn vader was overleden en zijn moeder
ook. Hij woonde met andere commensalen bij
een weduwe. Hij was klerk op het kantoor
van een notaris. De enkele uren, die hij over
had, bracht hij door met de studie voor het
candidaats-examen. Een mede-klerk, die het
examen had afgelegd, gaf hem des Zondags
uit vriendschap onderricht. Geld overhouden
kon hij zoo goed als niet, en was er iets bijzon
ders, dan deelde hij het met zijn zuster, eene
weduwe, die te ’s-Hertogenbosch woonde.
Toen riep hem de dienst. Welgemoed ging
hij naar de kazerne, diende zijn tijd uit, en
was met groot verlof naar huis teruggezonden,
in het bezit van zooveel guldens, als noodig
waren voor twee weken kostgeld. Zijn «huis*
was het huis der weduwe, waar hij als com-
Toen Femke en Woutertje op de bleek za
ten, zou Woutertje een geschiedenis vertellen,
en wel, op Femke’s nadrukkelijk verzoek, een
geschiedenis die waar gebeurd was. Nu en dan
kwamen echter in het verhaal van het jon
getje ongeloofelijkheden voor, en wanneer Fem
ke hem dan in de rede viel met de vraag of
dat nu wel waarlijk kón gebeurd zijn, gaf
Wouter altijd hetzelfde antwoord, dat het nl.
lang geleden gebeurd was en in een ver land.
Welnu, de lezeres of de lezer, die ons wel
willend tot hiertoe volgde, vergunne ons een
tweetal verhalen te doen, inderdaad waar ge
beurd, maar niet lang geleden, noch ook in een
ver land, gebeurd in Nederland en tusschen
1903 en heden.
>De toekomst helder, het verschiet licht*
zoo teekent Professor Kalff den geestestoestand
van den met onbepaald verlof naar zijn fa
miliekring terugkeerenden milicien. En die
woorden geven inderdaad den gemoedstoestand
van velen weder.
Zij komen terug, jongelieden van alle rang
en stand, maar w at in verschillende rangen en
standen verschillend moge zijn, het moederhart
is overal hetzelfde.
Daar kómt de zoon
Hij is in den dienst gegroéid en zijn kapot-
jas doet hem nog langer schijnen dan hij al
is. Toch is hij mak als een lam tegenover
het kleine moedertje, dat hij van den grond
tilt, en aan wier omhelzingen hij zich met ge
veinsden afweer onderwerpt. Des middags
wordt hij onthaald op zijn lievelingsgerecht.
Des avonds is er geen naar bed komen voor de
jongere kinderen, die luisteren naar zijn
halen uit de kazerne,
hij over de toekomst,
nieuwen aanloop nemen.
zich aangenaam gevoelend in zijn lichte bur-
gerkleeding, besteedt hij om zich voor te be-
tnensaal gewoond had. Daar betrok hij zijn
oude kamertje. Den volgenden dag begaf hij
zich naar het kantoor, maar vond daar zijn
zetel ingenomen door een ander. De dringende
aard van het werk had verhinderd, dat zijn
plaats opengehouden werd. En wederom: de
ellende begon. Wien hij maar kende, sprak
hij aan: vragend om goeden raad in het zoe
ken naar arbeid. Waar hij kwam was alles
vol. Geen oor neeg zich vriendelijk tot hem,
om te luisteren naar het verhaal van zijn toe
stand. Wie vroeger met hem omgingen lie
pen hem thans uit den weg, vreezende voor
de herhaling van zijn klachten. De twee
weken waren voorbij gegaan zijn bespaard
geld was op, en werk had hij nog niet. Hij
verkocht een studieboek, beleende zijn hor
loge en leefde daarvan weder twee weken.
De vijfde week ging voorbij, en toen hij aan
het einde daarvan de hospita niet kon betalen,
zeide die hem, dat zij daarvan niet leven kon.
Toen huurde hij een klein dakkamertje, bracht
er zijn weinige have en liep langs de stra
ten, niet wetend waarheen. Pakjes had hij al
willen dragen aan het station, maar de daar
aanwezige pakjesdragers hadden hem wegge
hoond, tot stuiting van nieuwe concurrentie.
Niet van dag tot dag, maar van uur tot uur
verminderde zijn voorkomen en daarmede zijn
kans om te worden geplaatst. Zijn schoei
sel maar de verbeelding van den lezer zal
wel aanvullen wat er nog ontbreekt aan het
beeld van dezen lijder, die het vervullen van
zijn dienstplicht te betalen had met het verlies
van een eenvoudige maar eerlijke betrekking,
te betalen had met zijn bestaan.
Plicht is een koninklijke zaak; moraliteit be
kleedt den mensch met majesteit. Maar tot
hoever gaan de menschelijke krachten om
zich óp te houden Lezer, scheer u eens niet,
een week lang; verwissel eens niet van linnen
goed, een week lang, draag eens versleten
schoeisel, een week lang. En ondervind eens,
hoe gij u dan gevoelt. Een week houdt gij
het niet uit. Gij voelt met uw gelaat en uw
linnengoed en uw schoeisel tevens uw ziel ver-
groezelen. Gij geeft de proef op, omdat voort
zetten neer zou komen op verlies van eerbied
voor u zelt. Dunant, de stichter van het Roode
Kruis, heeft het eens doorgemaakt, en jaren
heeft zijn ziel er om gekreund. En denk u
nu eens, dat u de middelen, om u aan dien staat
te ontrukken, ontbreken; dat gij blijven móét
hoog bedrag te kunnen overgaren? Een drenkeling
klemt zich echter in den nood, vast aan alles wat on
der zijn bereik komt, en een kat, die in ’t nauw zit,
maakt gewoonlijk vreemde sprongen. In een soort
gelijken toestand bevond zich de ongelukkige Frits, die
er thans alleen op bedacht was om geld te verdienen,
veel geld, opdat hij ’t geroofde weer in zijn bezit zou
kunnen krijgen en aan zijn goede moeder kon terug
brengen.
Terwijl hij nog in ’t herbergje over verschillende
plannen zat na te denken, trad hem eensklaps weer ’t
beeld der treurende moeder voor oogen.
O, als zij slechts wist dat hij in leven was en goede
plannen had voor de toekomst, zou wellicht haar ge
moedstoestand veel kalmer kunnen zijn. Hij vraagt
aan de vrouw, die hem de melk gebracht heeft, of zij hem
ook aan papier, pen en enveloppe kan helpen. Het
verlangde wordt hem gebracht en aanstonds zet hij zich
neer tot het schrijven van dezen brief
Jjieve. beste Moeder
Laat mij nog eenmaal Uw vergiffenis afsmeeken
voor al het kwade dat ik U heb aangedaan. Ik durf
niet tot U terugkomen zonder de geroofde kostbaarhe
den, of de waarde daarvoor in geld. Ik wil ontberen en
hard werken om te herwinnen wat door mijn onna
denkendheid verloren is gegaan. Lieve moeder, ver
acht mij niet te zeer, hoe misdadig ik ook jegens U mo
ge zijn. De goede God doe mij de pogingen gelukken,
die ik wil aanwenden om terug te bekomen wat mijn
onbedwingbare speelzucht heeft doen verliezen. Ik ben
thans een groote misdadiger; een gemeene dief. Eens
hoop ik mijn schuld uit te wisschen, doch zoolang ik
daartoe niet bij machte ben, durf ik U ook niet weer
onder de oogen te komen. Moge gezondheid het deel
de incomste* gemaakt! Maar alles was daar
toe te somber.
Alles? Ja, alles. Want de meubelma-
kerspatroon, bij wien onze milicien sedert het
verlaten van de school had gewerkt, had zijne
plaats niet kunnen openhouden. De tehuis
komst van den zoon was geen verlichten,
maar was een verzwaren van den last. Toch
van dien avond hebben zij nog gemaakt,
wat er van te maken was. Zij hebben nog
bij elkander gezeten bij wat warmte en wat
licht, verkregen door ’t beleenen van ’s jonge-
lings horloge. Maar den volgenden morgen
toen begon de bittere werkelijkheid. Toen
begon het vragen hier en het vragen daar,
niet om een aalmoes maar om werk. Toen be
gon het vernederend gevoel, van geen plaats
te kunnen bekomen in een maatschappij, waar
duizenden eene plaats vonden. Wel kwam de
Zaterdagavond, maar met dien avond kwam
geen loon. Het jongste kind dorst, van school
komend, niet meer vragen, of het déze maal
was gelukt, of de oudste broeder dézen mor
gen werk bekomen had. Zoo verarmde het
gezin bij den dag. De kussens van het bed,
veeren kussens, waren verkocht. De kleede-
ren waren verpand. De huur was opgeloopen.
De bakker borgde niet meer o God, o God!
Deze jonge man, deze trouwe zoon, deze brave
broeder, vervulde zijn plicht jegens het vader
land en moest dat betalen met werkloosheid,
een werkloosheid, die heel een lief en eerlijk
gezin aan den rand bracht van den afgrond!
Velen niet allen.
Hij was de oudste zoon uit een gezin van
vier kinderen. Zijn vader was timmerman, hij
zelf schrijnwerker. De vader had steeds vast
werk, maar toch hadden de menschen, zoo
lang de kinderen klein waren, moeite gehad
rond te komen. Een gezin van zes menschen
is een gezin met zes magen en twaalf voeten.
En zij hadden een hoog hart wat zoo schoon
is in menschen, die het niet breed hebben. Zij
wilden niet vragen. Toen de dochter zij
was twee jaren jonger dan onze milicien
een meisje van twaalf jaar was, nam zij het
huishouden waar en moeder ging nu en dan
uit bakeren. Dat had in de laatste jaren niet
meer behoeven te geschieden, daar de oudste
zoon al meer begon te verdienen, en eiken
Zaterdagavond eenige blinkende guldens, de
helft van zijn loon, legde in Moeder’s handen.
Een broertje van dertien jaren was op een zet
terij; een van elf, van wien de meester zei
«dat er wat in zat*, bezocht nog de school.
Zoo leefden deze menschen, gelukkig, eervol,
als nuttige leden van de maatschappij, zonder
iemand op de wereld tot last te zijn.
Daar kwam de dienst, en zonder murrnu-
reeren ging de oudste zoon naar de kazerne.
Zij begrepen, dat het een plicht was, want zij
waren ontwikkelde menschen. Maar een maand
geleden werd de vader bedlegerig, en op last
van den arts overgebracht naar het ziekenhuis.
De inkomsten van den oudsten zoon hadden
sedert zijn in dienst treden de moederhand
niet meer gevuld; nu lag de vader ter neer
-toen de milicien als verlofganger te huis
kwam, vond hij, o parodie op «heldere toe
komst* en slicht verschiet*! zijn moeder aan een
waschtobbe de eene gulden, dien zijn
broer de letterzetter Zaterdags in huis bracht,
en drie gulden van een ziekenfonds ziedaar wat
behalve hetgeen met die waschtobbe werd
verdiend, de laatste maand de eenige inkomst
was geweest. Hoe gaarne had die moeder,
hoe gaarne hadden die drie kinderen de tehuis
komst van den zoon en broeder tot een «blij-
OU RA
F
k
DOOB