JIEIWS- ES ADVERTENTIEBLAD IMR SM EJ MSI». 1 I I OUDE LIED f WC1 Iw 1 De Belgen komenl 63e Jaargang. Zaterdag 30 Mei 1908. No. 44. V I 1 Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. w. L -J 4 4 vinnig gestreden. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen ttfde aangenomen. i V f «Nu,* zei Leen, met een zucht van verlichting, «als gij zoo goed wilt ziin, kunnen wij ’t licht probeeren*. De oude orgeldraaier, door zijn dochter en Frits on dersteund, sukkelde naar den handwagen, het twee tal ionge menschee beurde hem omhoog en onder kreunen en zuchten kwam de gekwetste op het orgel. Toen ging het stadwaarts, nu en dan even halt hou dende om te rusten. Na een paar uren sukkelens werd het stadje bereikt en toog het drietal naar een der achterbuurten, waar zich een logement bevond voor straatventers, liedjeszangers en zulk soort van men schee. De oude orgeldraaier bood Frits een borrel aan, doch deze bedankte en zei: «als u een kop koffie met een boterham voor mij hebt, wil ik gaarne daarvan ge bruik maken.* Rooie Leen had aanstonds een en ander voor den hulpvaardigen jongen man besteld en liet deze zich brood en koffie ter dege smaken. Onderwijl had de dochter des orgeldraaiers een kind van den logement houder om een dokter gezonden. Weldra verscheen een arts en onderzocht den gekwetsten voet, die er uit zag als was hij sedert een jaar niet gewasschen. De geneesheer verklaarde, na een langdurig onderzoek, dat er vele weken mee zouden heengaan alvorens de voet genezen kon zijn. Hij beval den gekwetste absolute rust aan en beloofde, na den voet verbonden te heb ben, dat hij den volgenden morgen zou terugkomen. «Dat ziet er geleerd uit,* mopperde Leen; »’t is hier altijd een drukke kermis. Wie zal nu den wagen du wen en het orgel draaien? Ik kan dat allemaal niet tegelijk doen en dan nog zingen en centen ophalen op den koop toe; dat is mij onmogelijk.* »Wel,« zei Frits, «wat is er met dat werk te ver dienen?* af en toog met een benauwd gemoed op weg. Terwijl hij een straatweg had ingeslagen en op goed geluk voortwandelde, ontmoette hij een boer met een chais, die hem bijna hollend voorbijsnelde. In de verte werd hij nageschreeuwd door een vrouw, die met een kleinen handwagen ter zijde van den weg stond. Toen Frits naderbij was gekomen, ontdekte hij wat er eigenlijk was voorgevallen. Een oude orgeldraaier met zijn dochter, op weg naar de kermis van het naaste stadje, was met zijn wagentje, waarop het orgel rustte, door het wegsnellend voertuig aangereden. De oude kermisgast was onder zijn wagentje geslingerd en had daarbij zoodanig den voet gekwetst, dat het hem onmogelijk viel verder te gaan. Kreunend en jamme rend lag de oude orgerdraaier op den weg uitgestrekt, terwijl zijn dochter heftig uit voer tegen den onbesuis- den voerman. Die dochter, een meisje van oogenschijnlijk 25 jaren, zag er niet onknap uit, ofschoon ze min of meer rossig haar had. Bij de overige kermisgasten stond zij om die reden bekend onder den naam van Rooie Leen. Frits, op ’t gekerm van den ouden orgeldraaier nu bij ’t tweetal gekomen, had medelijden met den onge lukkige. Als iemand zelf in ongelukkige omstandig heden verkeert, gevoelt hij gewoonlijk ’t eerst en het meest ’t leed van anderen mee. »Wat scheelt er aan?* vroeg hij belangstellend. «Die lomperd, die ezel*, krijschte Leen, de dochter des orgeldraaiers, nog maar voort. Zoo’n schoft rijdt mijn vader aan den grond en blijft niet eens staan om een handje te helpen. Wat moet is beginnen; wat moet ik aanvangen?* «Wel*, hernam Frits, «laten wij probeeren den ouden man op ’t orgel te leggen, dan kunt gij hem vasthou den en ik zal den wagen verder rijden.* ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. werd niet gemopperd. In het vooruitzicht dien dag eens iets bijzonders te zullen zien, wilde men zich gaarne eenige moeite getroos ten. Ook onze beide vrienden zaten nauw ingepakt tusschen eenige enthousiaste kaatslief- hebbers. Men hoorde niets anders dan over kaat sen. Een verdwaalde Groninger handelsreizi- ger die, van niets wetende, naar Franeker zou gaan om zaken te doen, werd den raad ge geven om maar zoo spoedig mogelijk terug te keeren, daar ih den geheelen omtrek dien dag niet aan zaken werd gedacht. »Das jao ook ’n strop* zuchtte de stakker, wien men ’t kon aanzien dat hij ’t noodig had. Een handig, opgedirkt juffertje van de vee markt, die in een café bedienen ging, troostte hem met den raad, met lijsten en potlooden te gaan loopen, misschien dat daar nog een brood je inzat. Wreed dat de menschen toch kunnen zijn! Maar steeds kwam ’t gesprek weer np de Belgen en of ze ’t zouden kunnen winnen. Een heel lange en dunne gymnasiast uit Leeu warden, «die het wist*, beweerde dat er geen sprake van kon zijn dat ze verloren. «Ze sloe gen gewoon alles weg, zie je*, oreerde hij, «en kom er dan maar es an«. Een stevige boer, met een stem als een heesche stoom fluit en een stierennek, op en de op provin cialist, beweerde met een nijdigen vloek «dat hij, als ze ’t wonnen, dien avond geen eten luste*, waarom hij er maar vast toe over ging een broodje met ham uit zijn jaszak te halen en te consumeeren. «Smakelijk Kalma*, knikte ’t juffertje. Zoo kwamen ze dan eindelijk te Franeker aan. De wedstrijd ze wisten ’t was reeds begonnen. Wat een drukte in dat stadje. »’t Was of je in Amsterdam was*, beweerde de lange gymnasiast, toen ze op ’t perron voor ’t hek moesten wachten. En alles bewoog zich in ééne richting, naar het zoo mooi gelegen terrein. Wat haastte dat volk zich. Wat haastte dat volk zich. Cohen «de schoenpoetser*, die in den trein beweerde, dien dag 25 jaar te Fra neker te komen en geen kans zag op dat mo ment iets te verdienen, veronderstelde «ze konne allemaal wel mesjoege weze, of ze soms verlet hadde in ’t gekkehuus te komme*. Onze beide vrienden hadden al eens gepro beerd iemand te polsen hoe ’t ging, maar geen mensch wist hoe of ’t stond. Reeds bevonden zij zich op de Voorstraat, «Zou jij er dan zin in hebben?* vroeg Leen en staar de den jongeling onderzoekend aan. «Als ’t behoorlijk loon geeft,* was ’t antwoord, «waar om dan niet?* »Een behoorlijk loon! Wat noem jij een behoorlijk loon?* vroeg zij weer. »lk weet niet wat jelui bezigheid gewoonlijk geeft,* sprak hij. »Och,* zei ze, «dat is niet vast te bepalen. Maar als vader ’t goedvindt zou je, zoolang hij binnen moet blijven, den wagen kunnen rijden en ’t orgel draaien, voor een derde van wat er dagelijks inkomt. Ik moet een derde hebben, een derde is voor vader en ’t orgel en de rest zou jij dan kunnen opstrijken.* »En op hoeveel schat je mijn derde?* «Ja, dat is moeielijk vooruit te bepalen. Als ’t een beetje gaat, zou je dagen hebben van een gulden of drie.* »Dat is niet kwaad. Maar als ’t nu eens tegenslaat?* »Och dan verdien je toch nog gauw een gulden voor je hoofd.* Frits behoefde niet lang na te denken, maar bewil ligde al spoedig in het voorstel. »’t Is iets,* zoo re deneerde hij bij zich zelven, «waar ik van kan scheiden zoodra ik ’t verkies. Loont het goed, dan houd ik er mede vol, totdat ik genoeg bij elkaar gegaard heb om de edelgesteenten te kunnen inlossen, levert ’t te weinig op, dan moet ik maar weer zien iets anders te be komen.* »Nu*, vroeg Leen, »hoe denk je er over?* «Ik neem je voorstel aan*, was ’t antwoord. «Goed zoo, dan moeten we ook het gevoelen van den ouden man vragen.* Zij kwam met den voorslag bij den gekwetsten orgeldraaier doch deze maakte heel wat be denkingen. Wordt vervolgd. door den kapelmeester gewoonlijk lachende werd voldaan. Ook op de tweede lijst verloren van beide natiën elk een partuur, zoodat ten slotte om prijs en premie moest worden gekaatst door het beste Belgische en door een heel goed Friesch partuur. De menigte was intusschen tot duizenden aangegroeid. Niet alleen alle tribunes stamp vol en eene meer dan vierdubbele rij toeschou wers om het terrein, maar ook buiten op de beplante wallen, op de daken der huizen, ja zelfs op de groote gasketels der naastliggende gas fabriek, hadden velen een plaatsje gezocht. Het einde naderde. Zoo ooit op eene kaats- partij is gestreden, dan was ’t wel daar. Ern stig stonden de gezichten der deelnemende Friezen, zoo ernstig dat ’t zelfs den Belgen eenigszins onder den indruk scheen te brengen. Hoe ze ook door hunne makkers werden aan gevuurd, »’t wou niet meer.* Vooral door hun slechte opslaan geraakten ze meer en meer achter, en ’t scheen of hunne schitterende overwinning ’s morgens, met een treurig fiasco zou eindigen. Doch »’t kan verkeeren*, zegt Breéroo, en zoo ging ’t ook hier. Plotseling scheen de kans te keeren, en langzaam maar zeker gingen ze toen inhalen. Eerst 3 om 5, toen 4 om 5, ein delijk 5 eersten gelijk. Toen werd er even gerust. De Belgen waren aan den opslag. Drie maal werd door hen een bal geknoeid (buiten geslagen). De vierde maal kwam er een flinke kaats. Deze werd toen door hen gewonnen tot ten slotte, na nogmaals te zijn vergaan, de Bel gen wederom in ’t perk verschenen met 5 eersten gelijk, 6 gelijk en eene kaats. De spanning was enorm. Eene der beide Sneeker vrien den beweert steêvast: »dat men een speld in ’t gras kon hooren vallen.* De beslissende slag moest komen. Twee gevallen waren toen slechts mogelijk: of de bal werd door de Frie zen «geknoeid*, of hij werd in ’t perk ge bracht en moest dan door de Belgen voorbij de kaats worden geslagen. De provincialist die «niet zou eten*, werd er stil van en wendde zijn gezicht ai. De bal werd met groote snelheid ingebracht. Eéne seconde nog en daar snelden alle Bel gen ’t terrein binnen. Voila, voiH, schreeuw den ze als bezetenen en de bal was door Jefke tot over de massa op de kermistent geslagen. HOOFDSTUK IV. 11). Vervolg. Zoo gingen de dagen voorbij en doordien ’t in België met de zaken tegenliep, besloot de baas met zijn tentje naar Nederland terug te keeren, om daar gedurende Augustus en September nog van de kermissen ge bruik te maken en daarna voor de wintermaanden naar Duitschland te trekken. Frits, die in den aanvang nog al welwillend en vriendelijk was bejegend, hoorde in den laatsten tijd meer vloeken en verwenschingen dan goede woorden. Diep en innig betreurde hij dan vaak in stilte zijn rampzalig bedrijf, dat hem in zulk een poel van jam meren had gestort. Zoodra hij met den troep weer op Nederlandschen bodem was sprak hij den baas aan en vroeg hem de overeenkomst te mogen verbreken. «Ga asjeblieft zoo gauw je maar kunt,* riep de vrouw hem toe; «wij kunnen zoo’n doodeter best missen.* Frits, die in ’t geheel nog geen cent loon had ont vangen, vroeg of hij dan ’t geld kon krijgen, voor de weken, die hij bij de troep was geweest, doch nu wer den de kermisgasten haast woedend en de arme jon geling, aan zulke dingen niet gewoon, droop stilletjes De Belgen komen ’t Was met veel ophef, met reuzenplakkaten aangekondigd, dat ze zouden komen, de vlug ge, elegante kaatsers uit het naburige land; dat volk, vroeger één met onze natie, doch dat zich had losgescheurd omdat èn hunne zeden en gewoonten, èn hunne economische belan gen zoo verschillend waren met die der noor delijke broeders. Wie ze maar ziet, die meest - al zuidelijke typen, met hun donker uiterlijk, hunne opgewonden drukke bewegingen, die kan begrijpen, dat zij niet konden wonen onder een zelfde dak met onze flegmatieke Hollanders. En nu zouden ze komen. Niet echter zoo- als in 1830 in een strijd op leven en dood, maar in eene vreedzame, zij het dan vurige kamp op het groene veld; om samen te strij den in eene Internationale Kaatswedstrijd. Reeds vroeger hadden zij op ’t aloude >Stee yan Sjaerdema* te Franeker, duizenden van hun prachtig spel doen genieten. In 1888 en 1893 met het z. g. «kleine spel* (jeu de petit balie), ook wel genoemd het spel met «nap en trom*, later in 1899 met het «jeu de pelote*, hadden ze voor goed de sympathie der stugge Friezen verworven, en menigeen slaakte de verzuchting: «die kerels moesten het nog eens tegen de onzen beproeven.* En ziet, toen het bericht kwam, dat het Friesche spel in België druk werd beoefend, en in 1903, ter gelegen heid van het 50-jarig bestaan der Franeker Kaatsvereeniging, twaalf der beste Belgische spelers zich in vier parturen met even zoo vele Friesche parturen zouden meten, toen heeft zeker menig kaatsershart eenige oogen- blikken sneller geklopt. Verslagen. Dat sterke partuur der drie ko- ningen. Jan Reitsma, de oude rot, die altijd nog wel een gaatje wist om er door te krui pen; toen nog op z’n best. Jan Kuperus, nog voor zijn ziekte, de robuste blonde reus. En dan Minze de Vries, die kwaje opslager, wiens ballen, indien hij op dreef was, niet waren uit te slaan. En hij was op dreef geweest. Doch de kleine Belg, «Jefke* (verkorting van Jozeph) hoorden wij hem noemen, had larie aan die ballen gehad. Hij «schepte ze gewoon* werd er beweerd, al hoe laag ze bij den grond wa ren. Eén handbeweging, één korte vlugge slag zonder armgezwaai en de bal vloog op de tenten van ’t kermisterrein. En gansch de menigte, de duizenden toeschouwers, waren on der de bekoring van ’t fraaie spel gekomen. Zoo was ’t vroeger ook geweest toen ’t spel nog niet geheel van den opslager afhing. Toen had men ook nog uitslagers van professie. Oude namen als Jan Bonnema, Klaas Post en Auke Miedema werden opgehaald. En allen waren ’t er over eens, «dat was het spel, daar moest ’t heen.* Op de eerste lijst ging ’t om en om. Twee Friesche eh twee Belgische parturen kwamen op de tweede lijst. Dien middag werd er ’t Was of de Friezen, verbitterd dat hun sterk ste partuur zoo’n verpletterende nederlaag had geleden, met nog meer vuur trachtten te redden wat te redden viel. Schel en hard, bepaald nijdig klonken hunne «voor’s* en «büten’s*, en daar tusschen door de meer lachende uitroe pen der Belgen «En avant. Jef, voila.* O, dat leuke springen na een mooie slag. Alle drie achter elkaar het terrein rond, wij zende waar de bal was beland, die men soms nooit terug zag, sarrende met hunne la, la, la, la’s, ’t Was of ze geen vermoeidheid ken den. «Jefke* riep telkens, wanneer hij een «bo venslag* had gedaan, om «musique*, waaraan Het was dan ook op een fraaien Augustus morgen dat twee Sneeker ingezetenen, bei den vurige bewonderaars van het aloude spel, zich naar Franeker begaven ten einde deze - interessante wedstrijd bij te wonen. Te Leeuwarden op ’t perron zag ’t reeds zwart van menschen, en toen ze in den trein naar Franeker hadden plaats genomen bleek’t, dat er ter nauwernood plaats genoeg voor allen was, en velen zich met een staanplaats moesten tevreden stellen. Doch daarover toen plotseling een geraas ontstond of de we reld vergaan zou. Onwillekeurig ’t viel hun later op begonnen ze harder te loopen. Men hoorde een gejuich en gestamp, dat op verren afstand te hooren moest zijn. Enkele bezoekers, die even ’t terrein verlieten, liepen met roode gezichten druk te beweren en toen ze bij het tourniquet kwamen, hoorden ze slechts één roep: «Ze hebben het Konings- partuur verslagen*. I 4 L r l 1 r II DOOR METS T z. O 'f? F J

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1