t> NIEUWS- ES ADVERTENTIEBLAD VOO!! SNEEK ES OlSTREREit Keizer Frans Jozef. 1 ’T OUDE LIED. 63e Jaargang. Zaterdag 6 Juni 1608. Ho. 46. 1 Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. 1 vooral t B Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. bossen stroo neergeworpen met vieze uit zeegras ver vaardigde kussens en voor elke slaapplaats een molton deken. Wel dertig mannen en jongens lagen daar scheef en schots dooreen. Frits deinsde bijna terug toen hij dit verblijf binnentrad, waar hem een nare vunzige menschenlucht tegen stroomde. Haastig open de hij een dakvenster en zocht toen in een hoek, vlak bij de deur een plaatsje voor zich uit. Zij hadden een moeilijken dag achter den rug en Frits was zoo moe, dat hij al heel spoedig insliep en bleef doorslapen tot den morgen. Toen hij ontwaakte waren reeds alle anderen heengegaan. Hij had ei niets van gehoord. Terwijl hij wilde opstaan om zich wat te gaan wasschen zag hij tot zijn schrik, dat in het voorste gedeelte van zijn overhemd en ook van zijn hemd een ongewone opening was. Aanstonds tastte hij naar het geldzakje dat op zijn borst was verborgen en waarin 4 muntjes van 10 gulden en een rijksdaalder zat. Zijn schat was er niet meer. Blijkbaar had een brutale kermisreiziger met een scherp mes alles opengesneden en zoo de geldsom met het zakje gestolen. Frits stond een oogen- blik als verbijsterd en ademde moeilijk en zwaar, ter wijl hij zich diep ellendig en ongelukkig gevoelde. Wie zou hem zoo wreed bejegend kunnen hebben Och, dit te vragen was zoo licht, maar de vraag te beant woorden behoorde tot de onmogelijkheden, ’t Was weer alles duister om hem heen en onwillekeurig moest hij den ken aan ’t oude lied, maar bij ’t denken daaraan kwam hem ook voor den geest hoe hij zelf een dief was en zijn eigen goede moeder laaghartig had bestolen. Nu eerst gevoelde hij er iets van hoe 't haar wel te moede geweest moest zijn na de ontdekking van zijn misdrijf. O, dat hjj ook nooit dien verfoeielijken Rudolf had ontmoet! Die valsche vriend had hem in ’t verderf gestort. Frits dacht er nochtans niet bij na, dat eigen zwakheid de voornaamste oorzaak van zijn val en zijn latere vernedering was geweest. Toen hij beneden kwam, zag Leen dadelijk dat er iets met hem was. »Zeg eens, wat scheelt jou vroeg ze gemeenzaam. Hij toonde haar zijn vernielde kleeren en zei op doffen toon »A1 mijn geld is mij ontstolen*. >0«, riep ze haastig, »dat heeft schele Hijs je gele verd en geen mensch anders». >Wie is schele Gijs vroeg Frits. >Dat is die lange slungel, die zoo loens uit z’n oogen ziet; hjj heet eigenlijk Hein geloof ik, maar iedereen noemt hem schele Gijs. Hij is met kromme vingers geboren en kan niets laten liggen dan gloeiend ijzer en molensteenen; maar wij zullen hem wel zien op te sporen en anders moet je dadelijk naar de politie». »Neen, naar geen politie*, viel Frits haar in de rede, bedenkende, dat hij dan wel eens onthullingen zou moeten doen waaruit kon blijken wat er hem toe ge bracht had om zijn ouderhuis en zijn familie te ver laten. »Dan zal ik politie wezen*, sprak Leen resoluut; »ga maar mee Zij togen op weg om een onderzoek in te stellen, doch schele Gijs was nergens te vinden. Van andere kermisreizigers moesten zij ten slotte vernemen, dat de verdachte met den eersten trein was afgereisd. »Dan zal er ’n beetje meer aan te doen zijn*, sprak Leen ten slotte; »maar als wij den vlegel vroeg of laat ontmoeten, onverschillig waar, dan zal ik ’t hem wel eens terdege inpeperen*. Frits gevoelde zich door deze ontboezeming noch getroost noch versterft. Hij zag er nameloos onge lukkig uit. Weer moest hij van meet af beginnen, om zulk een groot bedrag bijeen te krijgen. In stilte over- Dit jaar viert Frans Jozef, Keizer van Oosten rijk en Koning van Hongarije, zijn 60-jarig re- geeringsfeest. Een zeldzaam feest, dat voor eeni- ge jaren ook door Koningin Victoria van Enge land gevierd werd. Zeer opmerkelijk is vooral ’t jubilee van den grijzen monarch, omdat Frans Jo zef zeker de sympathiekste der vorsten is, omdat zijn rijk een der groote staten van Europa vormt, maar toch een staat, welks vijftig mil- lioen inwoners het meest heterogene samenstel is, dat ooit gevormd kon worden, een staat, die ieder oogenblik zou kunnen uiteenvallen en ten derde: omdat men moeilijk een vorst kan noemen, die meer beproefd is dan deze eerbiedwaardige grijsaard. In 1848 kwam Frans Jozef op 18-jarigen leeftijd aan de regeering. Het was dus in ’t re volutiejaar, toen in Frankrijk de burgerkoning Louis Filippe van den troon werd gestooten, toen in Nederland de meest vreedzame om wenteling tot stand kwam, die men zich den ken kan door een tijdige en flinke grondwets wijziging, toen het spookte in Italië en toen vooral in Duitschland en Oostenrijk—-Honga rije de revolutionaire geest rondwaarde en overal de ergste dingen deed vreezen. De Kei zer van Oostenrijk, die uit zijn hoofdstad Wee- nen moest vluchten naar de trouwe Tyrolers, zag zich gedwongen afstand te doen van de regeering en de jeugdige Frans Jozef moest op zijne ongeoefende schouders een juk torsen, dat voor een veel ouderen vorst te zwaar bleek. Dat is nu, of liever in December van dit j aar, zestig jaar geleden. Al dien tijd heeft Frans Jozef de teugels van ’t bewind in handen gehad en de sympathie ver worven van al zijne onderdanen zoowel als van geheel de overige wereld. Van al zijne onderdanen! Dat is juist zijn groote verdien ste. Men mag zich gerust afvragen: Hoe is dat mogelijk geweest? Want al de verschil lende volksstammen van de Donau-monarchie hebben verschillende, zeer tegenstrijdige belan gen en aspiraties. De Duitschers, die nog geen vierde deel van de geheele bevolking van den tweelingstaat uitmaken en die in ’t Hongaar - sche deel ongeveer niets beteekenen, hebben dit voorrecht, dat hun Keizer en ook de hoofdstad Duitsch is. De Slaven, die bijna de hierbij nog zoovele familieomstandigheden, nog zoovele gebeurtenissen met Kroonprinses en aartshertogen en aartshertoginnen en men mag zeggen, dat Keizer Frans Jozef, als mensch niet veel gespaard werd. En als vorst I Het Habsburgsche huis-Is er een vor stenhuis te noemen, waarvan meer glans af straalt Voor vijf eeuwen reeds was Rudolf van Habsburg de machtige vorst, die door de keurvorsten tot Keizer gekozen werd van ’t Heilige Roomsche Duitsche rijk, dat zich uit strekte over wat nu Duitschland en Oostenrijk- Hongarije (en nog meer) is. Hij was de krach tige grondvester van ’t Habsburgsche Keizer rijk. De Oostenrijksche erflanden en Hongarije waren hun eigen bezit en verder waren ze vorst over ’t geheele Duitsche rijk. Later ver takte zich de machtige stam in Oostenrijk sche en Spaansche Habsburgers. In de familie der eerste werd ’t Duitsche Keizerschap als ’t ware erfelijk en Weenen was de groote, machtige keizerstad. Toen dan ook in ’t jaar 1683 meer dan driehonderd duizend Turken Weenen belegerden, was heel Europa vol angst en vreeze. Want viel Weenen, dan was ’t hart van Europa getroffen. Langzamerhand verminderde de beteekenis van ’t Duitsch-Keizerschap; maar de Duitsche Keizers bleven toch machtig, omdat ze in OostenrijkHongarije zoo’n reusachtig eigen bezit hadden. Tot de Fransche revolutie kwam en ’t Duitsch-Keizerschap vernietigde. Van toen af namen de Habsburgers den titel aan van Keizer van Oostenrijk. Na Waterloo kwam de groote Duitsche sta tenbond weer tot stand, mkar ’t werd nu een tweehoofdig gedrocht. Men kon niet meer zeggen: Maar één groote mast op ’t schip Want Pruisen, dat in ’t jaar 1700 een Ko ninkrijk was geworden, was in de 18e eeuw nog verbazend in macht en aanzien toegeno men, vooral onder Koning Frederik den Grooten. Pruisen, dat door ’t militarisme groot was ge worden, bleet zich militair ontwikkelen en maakte steeds meer kans, aan Oostenrijk de he gemonie in den grooten Duitschen statenbond te ontnemen. Otto von Bismarck was de man, die voor goed aan Pruisen de meerderheid be zorgde. Nadat de Habsburgers in Italië steeds meer terrein verloren en dat vooral door den oorlog van 1859, waarin Napoleon III de Itali- van de Opper-Duitschers. Berlijn is een echte Pruis, waar ’t weinig sympathieke karakter van dat volk uitkomt. Berlijn is als een jongen, die wat heel haastig groot geworden is en tot aanzien gekomen, Weenen was reeds lang de machtige stad, waar de goedgeluimde Zuid- Duitscher thuis behoort, waar de vroolijker klanken van ’t Alpen-Duitsch gehoord wor den. Weenen was vroeger groot en is ook in de laatste halve eeuw nog sterk in bevol king toegenomen, maar Weenen is niet meer de hoofdstad van ’t Heilige Roomsche Duitsche Keizerrijk, zooals ’t dat eeuwen achtereen ge weest is. Weenen is zelfs niet de eenige hoofdstad der Donau-staten, want vol trots zien de Hongaren op hun Budapest, dat aardig op weg is een stad van een millioen inwoners te worden en moge ook de Keizer-Koning bij na altijd te Weenen wonen, de Hongaren hechten aan hun eigen hoofdstad. Heeft de grijze Keizer-Koning reden, om met onverdeelde vreugde op den langen re- geeringstijd terug te zien? Het is bijna hoon, zulk een vraag te stellen. Want welke beproeving is den edelen vorst gespaard gebleven als mensch en als vorst En juist de ongewoon grootsche hulde, den jubilaris door de Duitsche bondsvorsten, met den Keizer aan ’t hoofd, gebracht, kon door den monarch niet met onvermengde blijdschap ontvangen worden, kon als een grievende be- leediging worden opgevat. Als mensch, ieder weet ’t, hoevele rampen den Keizer troffen. Zijn zoon, de Kroonprins Rudolf, die gehuwd was met de Belgische Koningsdochter, stierf jaren geleden. Over ’t hoe werpt men liefst een sluier. Want als men een zoon verliest, die goed en flink is en op de gewone wijze sterft, dan is dat treurig. En als dat eeneenigste zoon is, vindt men’t jam mer, dat zoo’n flinke, nobele zoon z’n vader niet kan opvolgen in de zaken. Maar hier was ’t voor den Keizer zoo’n vreeselijk verlies! De Keizerin, Elisabeth, die lange jaren ver van ’t hof en ’t hofleven verwijderd leefde, die zich in ’t geheel niet met regeeiingszaken bemoeide, die eenzaam haar braaf leven leid de, vol af keer van alles, wat regeeren heette, een edele treurende vrouw, werd in Zwitser land door een anarchist vermoord. Zij had het edelste blauwe bloed in de aderen, en dat was den anarchist voldoende. Dat moest den Keizer op zeventigjarigen leeftijd treffen! Voeg HOOFDSTUK V. 13). Vervolg. De kermis in het grensstadje was geëindigd en de reizigers vertrokken naar elders, om daar met hetzelfde onproductieve bedrijf te trachten geld los te maken. De oude orgeldraaier bleef in het logement achter en tot afscheid voegde de dochter hem toe»Nou, hou je maar taai hoor En pas op dat je niet te veel drinkt*. Toen toog ze met Frits heen naar een groot dorp, waar het gezang van het tweetal eveneens zeer in den smaak viel en met heel wat klein geld beloond werd. Een ander lied verkoos Frits niet mee te zingen en zoo doende werd deze deun van ’t ouderhuis zijn lijfdeun. Overal waar zij er mede kwamen oogstten zij aardig wat geld in. Na weinige weken had Frits reeds ruim veertig gulden opgespaard, welk bedrag hij in een zakje op de borst droeg, aan een koord om den hals. Eens, in een belangrijke provinciestad aangekomen, zocht het paar een logement op in een der buitenwij ken. Er was nauwelijks meer plaats te bekomen. Toch was ’t eerste logement, waar Frits als kermis reiziger den nacht had doorgebracht, nog een schoon verblijf bij het hok vergeleken waar hij den nacht zou moeten doorbrengen. Langs een smallen, langen zolder, waren overal helft der bevolking uitmaken, zijn te zeer ver deeld in onderscheidene stammen, wonen te af gescheiden van elkaar, hebben niet de eeuwen oude ontwikkeling der Duitschers en missen zoodoende den invloed, waarop zij volgens hun getalsterkte aanspraak zouden kunnen maken. De Hongaren, het krachtige volk aan den Midden-Donau, hebben ’t geluk als een compacte massa in de Donau Theis-vlakte te wonen en oefenen een invloed uit, grooter dan waarop zij wegens hun getalsterkte aanspraak zouden kunnen maken, zeer ten spijt van de Slaven en de Wallachen, die in ’t Hon- gaarsche deel der Donau-staat door de krach tige Honvedo overheerscht worden. Al die volken, Duitschers, Hongaren, Czechen, Polen, Wallachen, Kroaten, streven naar eigen voor deel en hebben dus geheel tegenstrijdige be langen. Een bevoordeeling van ’t eene volk kan niet anders beteekenen dan een achteruit- stelling van ’t andere en men zou zeggen, dat ’t onmogelijk is van allen de sympathie te bezitten en toch: Frans Jozef bezit die sym pathie. Hij is de vriend der Duitschers en der Hon garen, der Czechen, der Polen en der anderen, en misschien zal het niemand na hem ooit weer gelukken zoozeer de algemeene sympathie te verwerven. Men zegt dikwijls, dat ’t alleen de beminnelijke, achtenswaardige figuur van den grijzen monarch is, die den grooten Donau- staat bijeenhoudt en dat na zijn dood ook die eenheid spoedig zal verdwenen zijn. Of ’t waar is? Frans Jozef viert dit jaar feest en zijn goede vroolijke Weener onderdanen vie ren dit mede met al de vroolijkheid die in hen is. En dat wil heel wat zeggen, want nog is in vele opzichten waar, wat de bevol king der groote Donau-stad met zooveel voor liefde zei: »Er is maar één Keizerstad; er is maar één Weenen!* Het is waar, Berlijn, de geweldig bloeiende stad der Pruisen, die ’t centrum vormt, waarin de groote levenskrachten van Pruisen en an dere Duitschers samen komen, Berlijn is thans grooter dan Weenen. De Keizerstad aan den Donau heeft moeite z’n tweede millioen inwo ners vol te krijgen, terwijl de Keizerstad aan de Spree daar reeds flink over heen is. Berlijn is de nijvere stad van de hardwerkende en alles ondernemende Duitschers van de Noord-Duit- sche laagvlakte, Weenen is de typische stad legde hij of ’t niet voorzichtiger zou zijn, om zulk een betrekkelijk groot bedrag niet meer bij zich te dragen, maar waar er dan mec heen Wacht, daar kreeg hij een inval. Ja, zoo zou ’t kunnen gaan. Zoodra hij weer een bedrag van vijfentwintig gulden bijeen had, zou hij ’t zenden aan Bram, den trouwen dienaar zijner moeder. Frits zou er dan een brief bij voegen, om te verzoeken dat geld op de postspaarbank voor hem te beleggen, dan werd ’t nog rentegevend ook. Ja, zoo moest hij ’t aanleggen. Leen stoorde hem in zijn overpeinzingen, door de onbescheiden opmerking»je spaart toch niet om te kunnen trouwen, vriendje?» Onder andere omstandigheden zou Frits stellig in een lach zijn geschoten; in de tegenwoordige gemoeds stemming bepaalde hij zich met slechts te zeggen »Ik trouwen, ben je dwaas »Dat zou nog zoo dwaas niet zijn* luidde 't ant woord. »Je bent ’n gezonde flinke jongen en je hebt een broodwinning ook*. »Een mooie broodwinning*, sprak hij bitter. >Wel, die is toch voordeeliger te maken,* zei Leen. »Voordeeliger? Op welke manier dan »Wel, als wij mijn verdiensten bij die van jou voeg den, zouden wij toch een dubbel inkomen hebben». Zij had duidelijk genoeg gesproken om niet te wor den begrepen. Frits, die nog nimmer aan een huwelijk gedacht had, huiverde bij de gedachte met zulk een wezen voor al toos door ’t leven te moeten treden. »Ik zal mij voorloopig nog maar met enkele ver diensten tevreden stellen*, hernam hij droogjes. Wordt vervolgd). COURANT 1 t I. ij DOOR W. METS T z.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1