NIEUWS- EN IRWTENTIEBLAD
VOOR SNEEK EN OMSTREKEN.
’T 01 BE LIED.
63e Jaargang.
Woensdag 10 Juni 1908.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
L ïlTo. 47.
Feuilleton.
’t licht niet
X
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
En dan men reist nu
de Noordkaap, naar Italië
de heete dagen in de zee-
tientallen te vinden zijn;
I
Groot was ’t feest, want
en »De Hoop*
een grijsaard te zijn met een eeuwige
uur op één
die pas met
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
De Vereeniging van kellners heeft een ver
zoekschrift ingediend bij ’t stedelijk bestuur,
om 't sluitingsuur voor koffiehuizen en derge
lijke gelegenheden weer op één uur ’s nachts
te bepalen, omdat na dat uur zelfs
verdiend wordt.
’t Is een heele sprong van twee
uur en voor een enkele reiziger,
’t middernachtelijk uur ’t station binnenstoomt,
nog al spoedig geslagen.
is één uur
Me dunkt ze moesten eerst maar eens met
half twee probeeren. Dan kan later één uur
als sluitingsuur nog altijd volgen.
Doch, zooals de kellners zeggen, het is waar,
dat na één uur ’t licht niet verdiend wordt.
Alleen op enkele feestelijke avonden is één
uur wat vroeg; ’tgeen echter gemakkelijk door
verlenging der permissie verholpen wordt.
Een der attracties van onze stad is en blijft
ook de breede Amstel. Wel is ’t gezicht an
ders dan vroeger, toen er nog geen Nieuwe
Amstelbrug van de Ceintuurbaan naar de
Weesperzijde leidde, toen de huizenrijen aan
weerszijden zich nog niet zoover uitstrekten,
toen de Zuider-gasfabriek nog niet haar reus
achtig terrein aan den Omval besloeg. Maar
die huizenrijen maken wel een grootsch effect
en die bruggen geven, vooral des avonds,
als de verschillend gekleurde lichten in ’t wa
ter weerkaatsen, een mooi gezicht. Niet 't
minst voor de Amsterdammers-zelf blijft de
Amstel zijn aantrekkingskracht behouden. Komt
vooral op een Zondag in den zomer maar eens
kijken aan den Amsteldijk. Bij honderden gaan
de fietsers er op uit, bij honderden ziet men
de wandelaars en evenzoo bij honderden gaat
men met nette stoombooten naar Halfweg-’t
Kalfje (waar ook ’t bekende kerkhof «Zorg-
vlied* ligt) of naar ’t Kalfje of nog verder.
En steeds ziet men er stoombootjes, die den
drukken zomerdienst onderhouden en steeds
ook de pleiziervaartuigen van allerlei soort,
sloepen en jollen en kano’s en centerboards en
gieken; in den laatsten tijd vermeerdert ook
’t aantal motorbootjes. Vooral de vlugge gie
ken en de niet minder vlugge motorbootjes
trekken de aandacht.
En kom die watersport eens zien als er
wedstrijden zijn, ’tgeen nog al eens gebeurt.
Want er zijn hier aan den Amstel alleen min
stens een viertal zeil- en roeivereenigingen.
Ge hadt de reusachtige drukte eens moeten
zien op de beide laatste dagen van Mei, toen
de bekende vereeniging «De Hoop* haar 00-
ja, zij wil met den baron trouwen; maar die is net
als Haagsche Leen hij wil van de liefde niets weten*.
De anderen lachten, doch Leen voelde een sterke
blos over ’t gelaat komen, nu haar zoo ongemanierd
en ongezouten de waarheid werd verteld. Zij was
echter, zooals nagenoeg alle luidjes van haar slag, niet
zoo aanstonds uit het veld geslagen en schreeuwde de
zwarte meid toe »Nou laat je al te duidelijk uitko
men waarom ’t jou te doen is, maar de baron geeft zich
niet af met deerns van jou slag, die elke weeK een
ander willen behagen*.
«Dat lieg je, rooie scharminkel*, klonk ’t ruw terug
en er werden zelfs vloeken geuit. De andere meiden
sleurden de zwarte liedjeszangster uit den kring; een
opgeschoten melkmuil greep haar om ’t middel en
riep «Eom Riek, laten wij maar eens een deuntje pak
ken*. Zoo werd een standje in de geboorte gestuit.
Frits gevoelde zich volstrekt niet behagelijk in dit
gezelschap, wel wetende, dat ook hier het spreekwoord
gold«Waar men mee verkeert, wordt men mee ge-
eerd*.
Spoedig jvaren er zoovelen aan ’t dansen dat de een
tegen den ander botste en ’t walsen zoo goed als on
mogelijk was.
»’t Is te vol om te dansen*, riep een der reizigers;
«laten wij maar liever eens zingen
De harmonicaspeler begon een bekende kermisdeun
te spelen en bijna het geheele gezelschap zong luid
keels mede.
Zoo ging ’t leven gewoonlijk voorbij voorde vrijwil
lige en onvrijwillige zwervers en zwerfsters, ware
nomaden, doch meerendeels luchtig en vluchtig, zon
der iets dat naar levensernst geleek.
«Weet je wat*, riep een der meiden, toen’t gemeen-
schappelijk gezang even verpoosde, «de baron en rooie
Het is niet voor ’t eerst, dat men de bewe
ring hoort, die in sommiger mond als een ver
zuchting klinkt, dat Amsterdam niet meer zoo
vroolijk aandoet, zulk een eigenaardige at
tractie heeft op vreemdeling en provinciaal als
voorheen. Toen gingen ook Russen en Zwe
den en anderen naar onze van ouds beroemde
stad om er het drukke leven te genieten. Se
dert, in de laatste dertig jaren, zegt men, is
er veel veranderd. Vooral ’t late avondleven
heeft niet meer die aantrekking; en dan krijgt
men ’t vermoeden, dat een enkele der stedelij
ke regeering verwijt, zekere bekende inrichtin
gen in de oude stad te hebben uitgeroeid.
Wat is van dat alles waar?
Zeker is, dat thans in de wereld, voor ’t
groote reizende publiek heel wat meer gele
genheden bestaan dan vroeger om den tijd te
dooden en geld stuk te slaan, dat beter reis
gelegenheden uitnoodigen tot verdere tochten,
dat er meer weelde is gekomen en veel meer
gereisd wordt, dat in ’t buitenland groote
wereldcentra ontstaan zijn, die vroeger lang niet
die beteekenis hadden. Ook Berlijn is, even
als Londen en Parijs, een der weinige wereld
steden geworden en Weenen mag daartoe ook
gerekend worden.
naar Noorwegen en
en Egypte, men slijt
badplaatsen, die bij
alleen ons land heeft thans meer dan een half
dozijn van die badplaatsen.
Maar intusschen is ook Amsterdam sedert
1870 meer dan verdubbeld in bevolking en dit
alleen wijst al aart, dat de drukte in de oude
stad grooter moet zijn geworden. En ook er
komen zeer veel bezoekers, die Artis en Rijks-
museum en ook andere musea moeten zien, die
onze havens en mooie grachten willen aan
schouwen; die aan den IJkant een indruk van
de grootscheepvaart, op de grachten een ty
pisch Amsterdamsch en Hollandsch idee willen
ontvangen. Voor de eenvoudigste provincia
len, die nog steeds in een groote stad als Am
sterdam iets buitengewoons zien, zijn nog al
leen Artis met Panopticum de aantrekkings-
punten. Maar langzamerhand beginnen ook
zij meer naar ’t Rijksmuseum, enz. te trekken
dan vroeger. Ze hebben in de laatste jaren
ook zoo dikwijls kunnen lezen van Rembrandt
en diens nachtwacht, van Vermeers Melkmeisje,
van vorstelijke bezoeken aan de musea. En
dan komt daarbij nog ’t reizen van uit de
hoofdstad naar Marken en Volendam en Broek
in Waterland.
Als die vreemdelingen niet in Nederland
komen, moeten ze wel een dwaas idee van ons
volk krijgen. Want ’t is in de laatste jaren
verbazend, hoeveel de Oude Volendammer en
Marker kleeding en woning voor alles recla
me n.oeten maken. Schilders uit den vreemde
maken stukken in die 16e eeuwsche plaats
jes, allerlei fabrikanten meenen zonder Volen-
dammer visscher of visscherinnetje geen doel
treffende reclame meer te kunnen maken; de
cacaofabrikant en de rijwielman, ja zelfs de
likdoorngeneesheer maakt er zich van meester.
Gelukkig dat ons land ook meer in de wereld
bekend is geworden door z’n handel en uitvoer
artikelen, door congressen en vooral de Vre
desconferenties, zoodat alleen de domme bui
tenlander nog kan meenen, dat ieder in Hol
land, ook in Amsterdam, met een muts of
ouderwetsche pet op ’t hoofd, een extra-wijde
broek om de beenen, een paar klompen of
muilen aan de voeten en een lange Goudsche
in den mond loopt. Merken we nog op, dat
ook in ons land de trek naar buitenland en
badplaatsen aan zee heel groot is en als men
dan nog kan constateeren, dat ’t bezoek van
pleizierreizigers aan onze hoofdstad nog steeds
groeiende is, dan hebben we geen reden tot
klagen. Ten minste niet hierover. Het gaat
met dat praatje over ’t vroeger zooveel druk
ker bezoek aan de Amstelstad ook al net als
met de nog steeds geuite bewering, dat de
menschen vroeger zooveel ouder werden. Als
men die menschen met getallen doodslaat, zwij
gen ze misschien, maar ze gelooven ’t nog niet.
Nu, zoo kan men ook met de getallen bewij
zen, dat ’t bezoek van reizigers hier veel druk
ker is dan vroeger. Maar ze blijven niet, als
vroeger, in ’t kleine kringetje van de aller
oudste stad.
Wel schijnt het zeer late avondleven iets
verminderd te zijn. Was onze stad er vroeger
bekend om, dat zoo na elven, en na twaalven
nog heel wat te beleven was, zoodat eerst na
tweeën de kalmte van den nacht begon te na
deren, thans is om één uur ’t drukke café- en
trottoirleven reeds bijna geheel opgehouden.
Alleen des Zaterdags duurt de beweging nog
al lang en haalt ze bijna twee uur. Het be
wijs hiervoor kan ieder, die in de hoofdstad
verblijft, dagelijks vinden; het bewijs hier
voor wordt ook geleverd door ’t volgende:
en velerlei geluiden, ’t Was een onbeschrijfelijk ge-
roesemoes, zooals dat alleen onder een grooten troep
kermisreizigers mogelijk is.
Bij de drukte, die op ’t dek heerschte, bleef het
volkje in de ruime kajuit ook niet zwijgend luisteren,
maar deed al spoedig uit den treure mee.
Een der meiden met slordige haren en brutalen oog
opslag had een jongen harmonicaspeler bij den arm
gegrepen, terwijl deze lag te slapen; zij schudde hem
heen en weer en riep met schor geluid «Komaan,
stokvisch, nu niet slapen, maar gauw een deuntje ge
geven 1 Wij willen een walsje pakken*. Andere meiden
voegden zich bij de eerste en sleurden den tegenspar
telenden jongen van de bank. Toen hij zag, dat hij er
niet aan kon ontkomen, greep hij zijn harmonica en
toonde aldra, dit overigens bij muziekkenners niet zeer
in trek zijnde instrument, niet onverdienstelijk te kun
nen bespelen. De jonge man bleek werkelijk een
virtuoos op zijn instrument. Weldra wèerklonken op
slepende, zachtwiegende tonen de eene wals voor en
de andere na, onderwijl de luchthartige kermisreizig-
sters lustig ronddraaiden.
«Kom, baron*, riep een groote meid, met zwart haar
en donkerbruine oogen, terwijl zij op Frits toetrad;
«blijf jij daar nu niet zitten als een doodbidder; maar
draai ook eens met ons rond*.
«Ik kan er niets van*, verontschuldigde zich Frits,
die door de andere kermisreizigers vanwege zijn voor
namer uitzicht meestal werd aangeduid met den naam
van «de Baron*.
«Dat is niemendal*, hernam de meid weer; «als je
’t niet kunt, zal ik ’t je wel leeren*.
«Als er sprake is van hem iets te leeren, ben ik
daar mans genoeg toe;* mengde Leen zich in ’t gesprek.
»Ha«, lachte de andere; «Rooie Leen is jaloersch. Ja
HOOFDSTUK V.
14). Vervolg,
Verder ging zij op de zaak niet in. ofschoon geen
schuchterheid haar weerhield. Naarmate Frits meer
weerstand bood, zou zij hare pogingen verdubbelen.
Wellicht zou zij wel door list verkrijgen wat de straat
zangeres zoo vurig begeerde. Die jonge man stond haar
aan en al was zij ook enkele jaren ouder dan hij, ze
zou door geduld te oefenen hem wel krijgen waar ze
wilde zijn.
Inmiddels zou een tocht naar Friesland worden on
dernomen en om deze reis zoo goedkoop mogelijk te
maken, werd besloten zich op een der stoombooten in
te schepen. Behalve vele andere passagiers maakten
tal van kermisreizigers van deze gelegenneid gebruik.
De ruime kajuit was weldra grootendeels gevuld,
maar ook op het dek zaten tal van personen en hier
en daar zag men groepjes kinderen onder en tusschen
allerlei soort van wagens zoo rustig slapen alsof zij
op donzen bedden hadden gelegen.
Frits en Leen waren, na den wagen met het orgel
een goed plaatsje op ’t dek te hebben gegeven, in de
kajuit gegaan.
Toen de stoomboot eenmaal in ’t ruime sop was
gekomen, hoorde men weldra allerlei muziek, gezang
jarig jubilee vierde,
zestig jaar is geen kleinigheid
bewees
jeugd.
Zoo tusschen haakjes gezegd, vind ik ’t
jammer dat in ’t Noorden van ons land alleen
Groningen (waar studenten zijn en studenten
doen nu eenmaal aan roeisport,) aan roeisport
doet. Waarom in Friesland ook niet?
Groot was ook de deelname; niet alleen
hadden ongeveer alle roeivereenigingen in
ons land zich voor één of meerdere nummers
laten inschrijven, maar ook uit Engeland,
België en Duitschland kwamen zeer sterke
mededingers, waartegen de Nederlanders 't
vaak moesten afleggen. Daar waren toch Lon-
denaars, Gentenaars, Brusselaars en Frank-
iorters.
Behaalden die buitenlanders veel succes,
toch roeiden ook de onzen verdienstelijk en
een dér nummers, die met de meeste span
ning verwacht werden, was de wedstrijd der
«oude vier met stuurman*, ’t Ging Zondag 31
Mei tusschen de oude-vieren van Amstel* en
Royal Sport Nantique de Gand*. Niet maar
met een paar lengten, doch met zeer grooten
voorsprong wonnen de Amsterdammers het
van de beroemde Gentenaars. Maakten de
laatsten een tijd van 7 minuten 284/3 seconde,
de onzen deden de baan 18 seconden vlugger.
Ge hadt die feestelijke beweging eens moe
ten zien op dien Zondag; wat een fietsers en rij
tuigen, maar ook auto’s, die ’t er voor de tien
duizenden voetgangers echter niet aangenamer
op maakten. Die menschen konden beweren,
dat de reukorganen en ook de oogen tegen
woordig wel op de proef worden gesteld. Met
spanning worden de krachtige roeiers gevolgd
door die op den wal staan of loopen of fietsen
en motorjachten doorklieven ’t mooie water.
Dan hoort men de aanmoedigende kreten der
sportbroeders, die van den oever af hunne
makkers opwekken tot nog grooter krachts
inspanning. Zelfs de scheepsroeper komt er
soms bij te pas.
Ja, waarlijk het 60-jarig jubilee van «De
Hoop* heeft nog eens opnieuw bewezen, dat de
Nederlanders nog wel van watersport houden
en de hoop is levendig gebleven, dat ook op
de groote wedstrijden, dezen zomer te Londen,
de Nederlanders een goed figuur zullen maken.
En wat de belangstelling betreft: Alleen met
Koninginnedag trekt ’t vuurwerk nog meer
volk, maar dan is ’t ook schrikbarend.
Leen moesten eens dat mooie liedje zingen van ’t Ou
derhuis*.
«Ja, zingen, zingen drongen de anderen in koor
aan, doch Frits en Leen schenen weinig neiging te
toonen om aan het verlangen te voldoen.
»’t Orgel staat boven*, sprak hij, «en zonder muziek
gaat ’t moeielijk*.
«Dat hindert niemendal*, riep de harmonicaspeler;
«ik kan ’t net zoo goed spelen als jij op ’t orgel*.
Om te toonen, dat hij de melodie goed machtig
was, speelde hij enkele gedeelten, die onberispelijk zui
ver ten gehoore «erden gebracht.
«Nu, hoort gij ’t?« riep de meid, die ’t eerst met
het voorstel was aangekomen; «de muziek klinkt net
zoo goed als die van ’t orgel. Vooruit baronnetje,
zingen moet je
Van alle zijden drong men er stormachtig op aan
en Frits, die gaarne elk conflict met het ruwe reisge
zelschap wenschte te vermijden, toonde zich bereid
aan het verlangen gevolg te geven. Rooie Leen weer
streefde nu ook niet langer en flink begeleid door de
tonen der harmonica, weerklonken dra de drie cou
pletten van ’t lied, dat zelfs op ’t gemoed van dit
luchthartig volkje niet zonder invloed bleek te zijn.
Een ware storm van bijval loonde den zanger en de
zangeres voor wat zij ten beste hadden gegeven en
de wijze waarop dit gedaan was.
«Nu zal ik ook eens een mooi lied laten hooren*,
riep de zwartharige meid, «dat ik eenmaal in een
stadje heb gehoord van een jong meisje, die ’t aan
de piano zong voor een bejaarde grijze dame.
't Is misschien wel een beetje te godsdienstig voor
jelui, maar mooi is ’t toch, daar gaat niets van af*.
Frits was belangstellend blijven staan, terwijl van
verschillende kanten aanmoedigend klonk: «Ja toe,
DOOR
W. METS T z.