I TOWS- ES ADVERTESTIKBLAD VOOR SIER ES MSTIiERU 1 ’T OUDE LIED. Over het onweer. A 1 63e Jaargang. Zaterdag 13 Juni 1608. No. 48. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. 4 Dat Wordt vervolgd. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tjjde aangenomen. vooral wanneer wordt. Groote fabrieksschoorsteenen maken met de vele rookwolken die ze uitblazen, ook den ge- heelen omtrek van den schoorsteen geleidend, Zou ze het weteu aldus dacht Frits verder en hoopte dan vurig dat althans zijn huidigen toestand haar onbekend mocht zijn gebleven. En wat hij hoopte was werkelijk het gevalde zwaarbeproefde vrouw wist alleen dat haar eenige zoon haar had bestolen, gevlucht was en nu rond zwierf in de wereld, om te trachten geld te verdienen, waarmede hij zijn schande zou trachten uit te wisschen. Hoe zij, die dagelijks geregeld de couranten las, onkundig kon zijn gebleven van het geruchtmakend feit, dat in alle couranten zoo uitvoerig was behandeld, willen wij nu nog even verhalen. Toen Frits bij ’t gevecht op de stoomboot zijn tegenstander in zee had gestooten, werd deze misdaad in geuren en kleuren door de nieuwsbladen meege deeld, zelfs met vermelding van den vollen naam des misdadigers. Bram, die reeds vroegtijdig de couranten voor me vrouw Van Seilenaar gereed legde, bladerde deze wel eens vluchtig door. Zoo was ook zijn oog gevallen op ’t ontzettend bericht, dat hem zoo onuitsprekelijk treurig stemde. Als zijn goede mevrouw de droevige historie onder de oogen kreeg, zou ’t haar den dood kunnen doen. Maar hoe ’t feit voor haar te verbergen Terwijl Bram nog over dit alles tobde, was Mina voorbijgekomen. Met een enkelen oogopslag had zij bespeurd, dat er iets ergs was met den ouden trouwen dienaar. Hij zag er zoo hulpbehoevend uit. Het meisje, dat sinds het misdrijf van haren broe der in ’t ouderlijk huis, in ’t oogvallend vermagerd was en er bleek uitzag, liep op Bram toe, legde haar hand op zijn arm en zei toen»wat is er met je ge- Is er soms tijding vanToen had ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. HOOFDSTUK VI. 15). Vervolg, Frits was werkelijk met de beste voornemens be zield en stellig zou hij ook niet meer van den goeden weg afwijken, zoo hij maar nimmer weer in kwaad ge zelschap behoefde te komen. Slecht was de ongeluk kige niet, integendeel mocht hij zeer goedhartig heeten, doch zwak was hij in vele opzichten, vooral waar ’t het spel betrof. Reeds nu maakte hij plannen om met ’t geld, dat hem zou worden verstrekt bij het verlaten der gevangenis, in de staatsloterij te spelen. Wie weet of eindelijk de kans niet zou keeren en hij veel geld zou winnen. Gelukte dit, dan weerhield niets hem, om naar zijn goede edele moeder te snellen, voor haar neer te knielen en het bedrag, dat hij haar ontroofde, voor de voeten te leggen. Het was hem schier eene behoefte geworden zich met dit lievelingsdenkbeeld op te beuren. Toch maakte meermalen in den kerker een gevoel van zwaarmoedigheid zich van hem meester. Dan smachtte hij naar de vrijheid, naar de schoone natuur met haar schat van heerlijkheden. Dan hunkerde hij naar den blauwen hemel, de bladerrijke bosschen, de jubelende vogeltjes en de kleurrijke bloemen. Nooit had hij naar dit alles zoo verlangd als thans, nu hij t een bijna volkomen beveiliging geven. Maar ze moeten goed gemaakt zijn, want beter geen afleiders dan verkeerde, die ’t gevaar juist grooter maken. Franklin was zeer populair in Parijs en daar is ’t (’t liep tegen den tijd der Groote Revolutie,) zelfs een tijd lang mode geweest, dat de dames bliksemafleiders op hare hoeden hadden, terwijl een geleiddraad verbin ding met den grond had. Over die aardig heid zullen we niet spreken, maar nogmaals zeggen, dat gebouwen, die hoogste punten vor men, alleenstaande gebouwen, torens en andere hooge uitsteeksels, zonder afleiders, de eerste kans hebben om getroffen te worden en met goede afleiders ongeveer geen brandgevaar te duchten hebben. Men hoort veel spreken over ’t geen men voor eigen veiligheid bij onweer kan doen en laten. Sommigen toonen groote vrees als de bliksem in de nabijheid woedt, anderen bewe ren heel geen vrees of ontzag voor ’t natuur verschijnsel te hebben, ’t Behoeft niet gezegd, dat beide uitersten zijn af te keuren, maar dat men toch er op bedacht moet zijn, zooveel mo gelijk voor eigen veiligheid te zorgen. Daar om willen we hierover nog even spreken, daar bij opmerkende, dat de aan te raden midde len nooit afdoende beschermen tegen’t gevaar van getroffen te worden. Wanneer iemand zich tijdens een onweer op de vlakte bevindt, waar hij dus ’t hoogste, ’t uitstekende punt vormt, verkeert hij, zoolang ’t onweer boven zijn hoofd hangt, in groot le vensgevaar. Dit wil niet zeggen, dat hij dan bepaald ge troffen zal moeten worden, maar dat hij, als hoogste punt, juist meer kans heeft dan z’n omgeving. Als de bliksem naar de aarde overslaat, treft hij steeds ’t voorwerp dat de electriciteit ’t beste geleidt of ’t meest boven de omgeving uitsteekt. En ’t lichaam van den mensch is een uitstekende geleider. Zooals de statistiek aantoont, is het gevaar van door het hemelvuur gedood te worden, voor den arbeider op ’t veld wel achtmaal zoo groot als voor andere personen in een be bouwde omgeving. De veldarbeider verwijdere zich daarom ook van groote metalen landbouwwerktuigen en drage geen groote metalen gereedschappen, zooals zeisen, met zich mede op den schouder; hij late die zoolang op het veld liggen. Men 1 ze gezwegen, wel wetende dat zij geen naam behoefde te noemen. De oude dienaar verstond haar zeer goed, ook zonder dat zij Frits’ naam uitsprak. Hij had een wijle droevig met het hoofd geknikt en toen gezegd »ja, er is tijding van je broeder, maar heel, heel erg. Je mama moet er niets van te weten komen. Ziehier, lees zelf Met starren blik had het meisje het schokkend be richt gelezen. De schrikkelijke mededeeling greep haar geweldig aan en heete tranen biggelden haar langs de wangen. Met geweld onderdrukte zij de zenuwachtige aandoening en voegde Bram gejaagd toe«O neen, geef mama deze couranten niet »Maar zij zal er naar vragen en kan zoo aanstonds hier zjjn,< had de trouwe dienaar verlegen geant woord. Mina dacht een oogenblik na. >Mors er petroleum op,« sprak ze vervolgens, »en zeg, dat je ’n ongelukje hebt gehad.« Bram had goedkeurend geknikt. In de gegeven omstandigheden zag hij er volstrekt geen gevaar in om de vrouwelijke list in toepassing te brengen. Toen even later mevr. Van Seilenaar verscheen en den dienaar naar de couranten vroeg, zette deze een echt arme-zondaarsgezicht en beweerde een leelijk onge lukje met petroleum te hebben gehad. Met een misnoegden trek had mevrouw hem aan gehoord en toen gezegd, dat hij haar maar een boek zou brengen. «Dit is nu goed gelukt,* overlegde Bram, «maar misschien behelzen de couranten morgen nadere me- dedeelingen en dan later volgt het rechtsgeding. Hoe dit alles te verbloemen en voor mevrouw te verbergen een gevangen man was. Maar sterker nog dan naar dit alles was het verlan gen naar zijn lieve moeder, zijn goede zuster, het on vergefelijk dierbaar ouderhuis. Dan herhaalde hij in stilte de lieve coupletten van het pakkende lied, dat hij in den laatsten tijd zoo dikwijls had gezongen met rooie Leen, de straatzangeres. Doch ’s avonds, als hij over veel tobde wat hij sinds zijn diefstal had doorgemaakt en den slaap niet kon vatten, dan ruischten door de stilte van zijn cel, als door zachte geheimzinnige stemmen gezongen, de woorden van het oude lied, het lievelingslied zijner goede moeder. Ook des nachts in zijn droom vernam hij meermalen dat lied, ’t Was hem dan of een goede fee het voor hem zong, onder begeleiding van hemelsche muziek. Soms zag hij dan het beeld zijner moeder voor zich, terwijl zij hem wenkte tot hem te komen. Dan speet het hem telkens weer te ontwaken, om dat de koude werkelijkheid zoo geheel in tegenstrijd was met de bekoorlijke droomgezichten. Eens, op een stillen namiddag, terwijl hij weer peinzend in zijn cel gezeten aan het verleden dacht, hoorde hij heel in de verte, door het tralievenster, dat zich hoog boven den vloer in zijn kerker bevond, de tonen van een draai orgel. Een schelle vrouwelijké stem zong er een lied bij. Genadige goedheid, het oude lied zijner moeder. Was het een straf voor hem, dit lied nu ook hier te moeten hooren, alsof het uit de wereld buiten zijn verblijf als een verwijt hem in de ooren klonk O, mocht hij het weer vernemen zooals voorheen, door een lieve reine stem gezongen 1 Toen had het zoo verheffend geklonken, en nu Wat zou zijn brave moeder er wel van zeggen, dat haar eenigen zoon als een misdadiger zat opgesloten beurd, Bram In de boschrijke streken van Overijsel schuilen de bewoners zonder angst onder den nen, wat zij onder andere boom en niet zouden durven. Volgens hunne bewering worden po pulieren het meest getroffen, dan eiken, ’t al lerlaatst beuken, en dennen nooit. Dit laatste is echter onjuist. De trefkans van een den is wel gering, vooral in den win ter, doch bliksemvrij is geen enkele boom. Aanteekeningen daaromtrent gehouden, hebben doen zien, dat de bliksem was ingeslagen in 72 populieren, 56 eiken, 22 sparren, 4 dennen, maar slechts één beuk. Dat de beuk bijna nooit door den bliksem wordt getroffen, schrijft men toe aan de elec- triciteit-ontladende werking der met fijne ha ren voorziene beukenbladeren. Een wielrijder, die tijdens een onweer zich op den open weg bevindt, zal verstandig handelen, indien hij afstapt en zich eenige meters van zijn rijwiel verwijdert. Als hij bleef doorrijden zou de electriciteit van den dampkring, wegens de slecht geleidende gutta-percha-banden, zich in den wielrijder kunnen ophoogen, waardoor deze bij een latere aanraking met den grond een schok zou ondervinden. Op boomrijke wegen kan men bedaard blijven doorrijden. Vertoeft men tijdens een onweer in een ge bouw, dat niet van een goeden afleider is voorzien, dan verwijdere men zich van alle metalen of vergulde voorwerpen, van spiegel- of schilderijlijsten, van metalen kroonkandelaars, hanglampen, schelledraden, enz. even goed als van grootere metaalmassa’s, zooals brandkasten, kachels en haarden. Alhoewel er eenige voorbeelden zijn aan te halen, dat metalen voorwerpen, die men droeg, zooals geldstukken, knoopen, ringen, oorbellen, door de hitte van den bliksem werden ge smolten, terwijl de drager ongedeerd bleef, zal het toch voorzichtig zijn zich bijtijds van zulke dingen te ontdoen. Men begeve zich niet in de nabijheid van den schoorsteen, omdat deze, wijl hij gewoon lijk ’t hoogste punt van ’t huis vormt, en ook omdat roet een vrij goede geleider is, bij voor keur wordt getroffen. Daarom komt de blik sem vaak door den schoorsteen naar binnen, er tijdens een onweer gestookt Nu we weer in ’t warme seizoen zijn, waar in de meeste onweersverschijnselen voorkomen (ten minste bij ons en in de meeste landen der gematigde luchtstreek; er zijn echter ook streken, waar ’t meest in den winter onweert), zou een praatje over ’t onweer met wat daarbij verder op te merken valt, geen actualiteit missen, als ’t niet een zoo afgezaagd onderwerp was. Doch laten we ons hiermee verontschuldigen Als iemand in een gezelschap komt of een of meer personen ontmoet, en hij heeft geen be paald nieuws in voorraad om een praatje te beginnen, dan is z’n eerste woord over ’t weer; en al moge dan de hoorder erg geestig willen zijn met te antwoorden: Zeg, vertel nu ook eens wat nieuws! toch heeft het we der ’t gesprek weer aan den gang gebracht. Vraag eens aan den melkboer, nooit weer tot z’n klanten over ’t weder te spreken? Zoo lang er menschen bestaan, en, zoolang bestaat ’t weer ook wel, zal ’t wel blijven, zooals ’t steeds was: ’t Weer brengt de tongen in be weging. Dus we zullen ’t er maar eens op wagen en een heel gewoon praatje over ’t onweer hou den. We zullen geen geleerdheid uitkramen over de electriciteit der lucht, over de bliksem stralen, die geen stralen zijn, maar enkel groo te vonken, die snel overspringen en daardoor stralen gelijken, (Beweeg eens in ’t donker een brandend stuk hout snel in 't rond, lijkt ’t dan ook niet, of ge een vuurcirkel ziet?), over stralen, die van wolk tot wolk overspringen en dus in de lucht beginnen en eindigen, stra len, die van de lucht naar de aarde gaan en omgekeerd; over den afstand van 't weerlicht, te vinden door ’t aantal seconden te tellen, dat verloopt tusschen ’t zien van ’t licht en ’t hoo ren van ’t geluid en dat getal seconden maal 333 Meter te nemen, enz. Neen, maar een heel gewoon praatje. Let intusschen op den naam onweer, on beteekent meestal niet. Maar in onweer heeft ’t dezelfde beteekenis als in <?«mensch slecht mensch). Het onweer is een natuurverschijnsel, dat buiten onze macht ligt en ernstige gevolgen kan hebben, waarom ’t indruk op ons maakt. Gelukkig bestaan sedert Benjamin Franklin afleiders, die, zooals ze nu worden aangelegd, plaatse zich liefst niet onmiddellijk bij een paard en nog veel minder rijde men daarop. Wie dus tijdens een onweersbui, die in de nabij heid is, te paard zit, stijge af. Het melken is natuurlijk ’t allergevaarlijkst, als ’t midden op de weide geschiedt. Ofschoon door d en bliksem dieren nog eer der gedood worden dan menschen, is ’t raad zaam, wanneer men in 't open veld door een onweer overvallen wordt, niet te blijven staan, doch in een greppel of kuil te gaan liggen of anders in ’t laagste gedeelte der vlakte een schuilplaats te zoeken; men late zich daar des noods doornat regenen, daar dit ’t gevaar van getroffen te worden, tenminste van doo delijk getroffen te worden, vermindert. Men zoeke geen schuilplaats achter een hek of schutting, noch in graanmijten of hooiroken, noch onder een vrijstaanden boom of een klei ne groep boomen, zelfs niet in kreupelhout of struikgewas, dat zich eenzaam boven de vlakte verheft. Het schuilen onder alleenstaande boomen, die ver boven de omgeving uitsteken, is hier om zoo gevaarlijk, dat ’t veel kans heeft, ja zeker is, dat, slaat de bliksem in, juist die boom zal getroffen worden. En de bliksem zal juist dien boom treffen, waaronder eenige menschen of dieren een wijkplaats hebben ge nomen, ook al is die boom niet hooger dan andere, die er naast staan. Want die men schen zijn goede geleiders en bij voorkeur zal de bliksem door bedoelden boom zijn weg ne men naar de aarde om meteen de menschen te treffen, die er een schuilplaats meenden te vin den. Volgens een statistiek van Boudin vin den meer dan een vierde deel der slachtoffers van den bliksem den dood bij of onder een zaam staande boomen of boomengroepen. Bevindt men zich bij ’t losbreken van een on- weder aan den rand van een groot bosch, dan blijve men daar niet staan, doch loope wat die per het bosch in; daar is men dan nog veili ger dan op de vlakte. Hooge boomen moet men echter vermijden en vooral oude populie ren, eiken, lariksen of sparren. Volgens de ervaring van houtvesters en boschopzichters worden juist zieke boomen bij voorkeur getroffen. Wil men in een bosch beschutting zoeken, dan kieze men daartoe ruwe, lage, doch niet alleenstaande beuken, want onder een beuk is men veiliger dan on der een anderen boom. W. METS T z. OURANT. <1 1 NEE D00B

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1