SOWS- ES ADVERTESTIEBLAÜ
ÏWR SNEER ES MSTREEEJ.
’T DIM LIED.
63e Jaargang.
Zaterdag 27 Juni 1908.
No. 52.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
NEDERLAND, ENGELAND
EN DUITSCHLAND.
een
ons prachtig
hoek-
Neder-
H ordt vervolgd.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
de stoomboot in beweging was. Hoelang reeds, dat
was hem een raadsel.
Omdat hij geen hand voor de oogen kon zien, begon
hij over het zand voort te loopen, heel, heel voorzich
tig, onderwijl hij met de handen voor zich tastend, op
onderzoek uit ging. Na zoo een poos te zijn gegaan,
stuitte Frits tegen een ander ijzeren beschot, dat min
of meer warm was en stellig de afscheiding der ma
chinekamer moest zijn.
Omdat hij niets anders kon zien of ontdekken, wist
hij niets beters te doen, dan maar weer afwachtend in
het zand zich neder te vlijen.
Hij sliep andermaal in en bevond het, bij zijn ont
waken, nog overal even donker. Weer wilde hij op-
staan en opnieuw gaan onderzoeken in zijn donkere
verblijfplaats, toen hij onderstboven werd gesmeten en
languit in het zand terecht kwam.
Hieruit maakte Frits de gevolgtrekking dat de stoom
boot de open zee had bereikt en geweldig slingerde.
Al spoedig werd het hem zeer benauwd en akelig
van binnen, terwijl het klamme zweet hem uitbrak. De
arme zwerver was door de zeeziekte overvallen die hem
in een stemming bracht, dat hij onverschillig werd
voor alles en zelfs den wensch bij zich voelde opko
men om liever te sterven dan nog langer dat onuitstaan
baar martelend gevoel in zijn lichaam te moeten ver
dragen.
Lang, zeer lang duurde het, eer de bewegingen van
het stoomschip rustiger schenen te worden. Frits had
er zich nog maar het best bij bevonden om languit op
het zand te liggen.
Toen ten laatste de boot bijna niet merkbaar meer
slingerde, werd de opgesloten passagier kalmer, doch
nu voelde hij den honger met alle macht knagen en
leed hij zeer door de dorst.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
iemand die in een zeer pessimistische bui scheen
te verkeeren.
Wat zouden we aanvoeren om hem te troos
ten, op te beuren uit den poel dier zwartgal
lige gedachten, zijn blijkbaar oprechte vader
landsliefde op te fleuren met bemoedigende
woordekens, hem een riem onder ’t hart te
steken, dat neergedrukt was bij ’t zien van al
die buitenlandsche gevaren.
We konden hem wijzen op ’t reusachtig be
lang, dat Engeland, het zoo machtige eilanden
rijk, bij een onafhankelijk Nederland heeft,
terwijl ook Frankrijk z’n uiterste best zou doen,
Duitsche opslorpingsideeën naar Westelijke zijde
tegen te gaan. Want, was eens Nederland
Duitsch gebied geworden, dan zou België, waar
de Duitschers zulke machtige handelsbetrek-
kingen hebben, aan de beurt zijn en dan zat
Frankrijk geheel in de knel.
We konden hem spreken van
defensie-stelsel, van onze aloude vrijheidszin,
die maken zouden, dat, mocht onze vrijheid al
voor een poos verloren gaan, deze toch weer
heroverd zou worden.
We konden hem nog wijzen op de aartsgewel-
dige verkrachting van recht en billijkheid, noo-
dig om ons in onze vrijheid aan te tasten.
We zouden nog meer redenen te berde
kunnen brengen, maar gelooven niet, onzen
zegsman van zooeven tot een tegenoverge
stelde meening over te halen. Alleen zouden
we mogen bewijzen, dat ons land niet meer
gevaar loopt dan andere kleine staten.
Maar overigens leven de kleine staten te
veel bij de gratie.
Eene zaak mag men echter steeds opmer
ken. De staten, die andere willen, inslokken,
zoeken toch altijd naar een reden, om in de
oogen van de wereld of ten minste van de
meerderheid des eigen volks, ’t opvatten der
wapenen te rechtvaardigen.
Laten we steeds trachten, billijk en flink te
zijn, groot in de dingen, waarin een klein volk
groot kan zijn. Wie respect afdwingt, wordt
niet licht aangerand.
Toch mag men daarom wel letten op de
gestes der naaste groote landen.
En dan mag opmerkelijk heeten, hoe ons
land en België maar weinig door Engeland
genoemd worden, terwijl men er zeker van kan
zijn, dat we nooit uit hunne gedachten zijn.
Toen er bijv, voor eenige jaren in een paar
bladen sprake was van een tolverbond tus-
HOOFDSTUK VIL
19). Vervolg.
Terwijl al deze gedachten den zwerver door het
hoofd gingen, stond hij nabij het laadruim. Niemand
lette op dat oogenblik op hem. Zou hij den ijzeren
ladder afdalen en ergens een schuilplaats zoeken
Zonder verder na te denken gaf hij als werktuigelijk
gevolg aan den vluchtigen inval en verdween in de
diepte.
Heel beneden in het groote schip kwam hij op een
dikken zandlaag terecht; het schip had zand als bal
last ingenomen en moest daarmede naar Zuid-Amerika,
waar een lading katoen voor Bremen zou worden in
geladen. ’t Was daar omlaag veel minder koud dan
boven in de lucht. De zwerver zette zich gemakkelijk
neer op het zand en leunde met den rug tegen een
Ijzeren waterschot. In de laatste nachten had hij wei
nig geslapen en den jongsten nacht zelfs doorgebracht
onder den blooten hemel.
Nu hij daar zoo rustig neerlag, overviel hem, zonder
dat hij het vermoedde, de slaap. Uren achtereen sliep
hij door en ontwaarde bij zijn ontwaken, dat alles om
hem heen donker was. Zou het, terwijl hij had ge
slapen, nacht zijn geworden Een zeer ongewone be
weging en een dreunend geluid overtuigden Frits, dat
half geopend luik.
Eenige mannen staarden hem verbaasd aan en praat
ten druk in het Engelsch met elkaar. Een frissche
rossige kerel had echter den ontstelden Frits in den
schouder gegrepen en slingerde hem onzacht op het
scheepsdek.
De kapitein trad op den geheimen passagier toe en
bulderde hem tegen, terwijl hij de vuisten balde »hoe
kom je hier aan boord, schoelje
De arme hongerige jonge man zag er echter zoo
deerniswaardig uit, dat al spoedig de gramschap van
den zeeman plaats maakte voor de gewone goedhar
tigheid, den meesten schepelingen zoo eigen.
»Breng dien vagebond wat te eten en te drinken»,
riep hij een der mannen toe en weldra ontving Frits
een goede portie, welke hij gretig verslond.
Toen moest hij meedeelen hoe hij in het ruim was
gekomen. De jonge zwerver deed het voorkomen alsof
hij er bjj ongeluk was binnengekomen en toen in slaap
was geraakt.
Bij ’tont waken had hij bespeurd, dat hij gevangen
zat in ’t voortsnellend stoomschip.
»Ik zal je in handen stellen van den Nederlandschen
consul te New-Orleans», zei de kapitein, maar nu zal
je voortaan moeten werken als je meer wilt hebben te
eten. De machinisten kunnen nog wel een kolentrem-
mer gebruiken, doe dus je best maar; want anders krijg
je niets meer te bikken». Frits moest nu, in een on
dragelijke hitte steenkolen verwerken in de nauwe don
kere bergplaatsen. Geregeld door moest hij voorraad
aanbrengen naar de plaats waar de stokers de kolen
bijna even snel in de vuren deden verdwijnen als ze
aangevoerd werden.
voor een opslorping door Duitsch-
Ons land zit toch in een lastige positie.
Wij zouden haast beweren, dat geen land er
moeielijker voorstaat, wat betreft de gerust
heid, waarmee het aan ’t voortduren van z’n
vrijheid, z’n onafhankelijk volksbestaan mag
denken. Neem landen, die met ons te verge
lijken zijn. Zweden heeft een even groote
bevolking, verdeeld over een ruim dertien
maal zoo groote oppervlakte, terwijl het geen
koloniaal gebied heeft. Toch zal Zweden niet
gemakkelijk z’n vrijheid verliezen; een krach
tig volk, dat er durft te wezen en zich tot 't
uiterste verdedigen zou.
Portugal heeft bijna zooveel inwoners als
ons land, verspreid over een bijna driemaal
zoo groote oppervlakte; het heeft nog al uit
gestrekte koloniën; al moge het in commerci
eel opzicht bijna een Engelsche bezitting ge
noemd worden, toch behoudt het zijne onaf
hankelijkheid, waaraan alleen Spanje een einde
zou kunnen maken. Geen andere mogendheid
zou door Spanje als medebezitter van het
Pyreneesche schiereiland geduld kunnen wor
den. Zwitserland is eenmaal het land der
vrijheid; de Zwitser is reeds zoo lang veilig
geweest in z’n hooge bergland en, als 't er op
aankomt, zou ’t Zwitsersche volksleger aan
een begeerig buurman heel wat te doen geven.
Zwitserland put juist z’n kracht hierin, dat het
den hoeksteen vormt, waar vier landen elkaar
naderen en geen van die landen zou ’t kun
nen aanzien, dat een der anderen dien
steen in bezit kreeg.
Denemarken, half zoo bevolkt als
land, heeft voor ruim veertig jaren Sleeswijk-
Holstein verloren, maar zoowel Rusland als
Engeland zouden niet kunnen dulden, dat
Duitschland met Denemarken den toegang tot
de Oostzee in handen kreeg.
En zoo is ook Noorwegen veilig door de
wetenschap, dat ’t op Engeland kan steunen,
wanneer Rusland mocht trachten door ’t Noor
den van Noorwegen heen toegang tot de zee
te krijgen.
Zelfs België met z’n half Fransche bevol
king is nog veilig door de Fransche nabuur
schap. Frankrijk-zelf is niet bij machte ’t bin
nen te slokken en de Fransche taal, die in
België ’t meest gebruikt wordt, vormt een
schen ons land en Duitschland, ging er
rilling door de Britsche pers.
Opmerkelijk is, hoe onze antipathie tegen
de Duitschers bijna geheel verdwenen is en hoe
die tegen Engeland altijd bestaan blijft. We
gelooven, dat ook in de oogen der meeste
Nederlanders perfide» een gepast adjectief is
voor Albion.
Engeland, dat wreed was tegen Ieren en
Indiërs, poseert tegenover andere, vooral min
der machtige landen, als de verdediger der
verdrukte. De Britsche staatkunde is nooit te
vertrouwen en in den laatsten tijd vooral niet.
Voorbeelden uit de laatste jaren zijn duidelijk
genoeg.
Eerst was Engeland ’t eens met Amerika;
immers allen Angelsaksers. Amerika mocht
Spanje plunderen en Engeland zou de Boeren
overwinnen.
Daarna werden de Angelsaksische banden niet
meer noodig geacht en telkens losser gemaakt.
Het Spaansche volk werd toen door een
Britsch minister een uitgedoofde natie ge
noemd.
Het verbond met Japan werd gebruikt om
Rusland te vernederen. Jammer .oor Enge
land blijkt nu de Japanner wel wat heel sterk.
Het verbond zal dan ook wel verslappen, zoo-
dra Albion kans ziet op een betere combinatie.
Frankrijk was zoo diep gegriefd te Fashoda
in A frika en toch wist koning Edward langza
merhand Spanje, Frankrijk, (Italië half) en nu
Rusland aan zich te binden. Wat zullen
daarvan de gevolgen zijn? Waarom moet
Duitschland zoo geheel geïsoleerd worden?
Moet na Rusland, nu ook het machtige Duit
sche rijk in een val gelokt worden?
Wie weet, welke geheime roerselen of in
de hooge Britsche regeeringskringen werken.
Maar ieder voelt bij intuïtie, dat er tegen Duitsch
land gewerkt wordt.
We wen schen den Duitschers toe, dat ze
niet in zoo’n val zullen loopen en keizer Wil
helm II is veel te nobel, heeft zich te goed
een vredeskeizer getoond, dan dat we hem en
zijn rijk een ongeluk wenschen. Velen voe
len echter dat Engeland bezig is, met een zij
ner meest perfide streken.
Wat zou Bismarck vreemd opzien, als hij
thans de verhoudingen aanschouwde. Gewis,
hij zou ’t niet zoo geduld hebben. Maar de tijd
moet nog leeren, of de vredespolitiek van
Wilhelm niet met succes bekroond wordt.
beletsel
land.
Maar Nederland, met z’n uitstervend vor
stenhuis, den goedigen, berustenden natuur
zijner bewoners, z’n geheel Germaansche taal,
de machtige invloed die Duitsche handelaars
er hebben, met z’n onverbeterlijk gunstige
ligging juist voor Duitschland, heeft weinig
reden gerust de toekomst in te kunnen gaan.
Eens noemde Napoleon ons land een aanspoel
sel van Fransche rivieren, want de Rijn, die
nu geheel Duitsch is, was toen voor een goed
deel Fransch en Maas en Schelde waren ’t ge
heel. Met veel meer recht kan thans Duitsch
land beweren, dat Nederland een Duitsch ge
bied moet zijn, omdat de Rijndelta moet be-
hooren tot den staat, die de drukke fabrieks-
centra aan den Midden-Rijn bezit. En ons
koloniaal bezit, zoo uiterst belangrijk voor ons,
maar ook zoo begeerlijk voor meer dan een
der groote mogendheden, maakt ons juist des
te kwetsbaarder.
Stel, dat Nederland-zelf wordt aangevallen.
Misschien zou 't leger achter de geïnun
deerde streken en de fortenrij nog iets kunnen
uithalen. Maar tegenover een aanval op Indië
staan we machteloos. Laat ons leger in Indië
dertig duizend man sterk zijn, wat zal ’t uit
richten tegen een niet-Indischen vijand? Voor
eerst bestaat ’t uit zeer heterogene bestand-
deelen en dan is ’t zoo verbazend versnipperd
over al die meer of min getrouwe streken.
Het is juist groot genoeg, om al die onderda
nen, zoowat veertig millioen, in bedwang te
houden en van meer dan één gedeelte zou men
ónmogelijk de troepen kunnen verwijderen,
zonder een onmiddellijk volgenden opstand te
gen ons gezag te zien uitbreken. En onze
vloot in Indië is heel geschikt tegen een bin-
nenlandschen, maar niet tegen een buitenland-
schen vijand.
En ons leger en onze vloot kunnen als de
nood aan den man komt, niet gemakkelijk ver
sterkt worden.
Er wordt wel eens beweerd, dat we veilig
zijn, omdat de ijverzucht van den eenen buur
op weegt tegen die van den anderen. Men be
weert ook, dat onze waterliniën onneembaar
zijn. Ach, als ’t moet, neemt Duitschland ons
land toch in bezit en ge zoudt zien, hoe spoedig
Engeland en Japan ons prachtig Insulinde in
eigen beheer zouden hebben genomen.
Aldus hoorden we onlangs redeneeren door
Hij bedacht dat hij nog een doosje met enkele luci
fers er in, in een der zakken moest hebben. Weldra
was het gevonden. Frits streek een lucifer aan en zocht
bij het zwakke vlammetje naar de ijzeren ladder waar
langs bij in het ruim was neergedaald. Een tweede
lucifer werd afgestreken, vóór hij er in slaagde de lad
der te vinden.
Heel voorzichtig beproefde hi] in de pikzwarte duis
ternis naar omhoog te komen. Eindelijk stiet hij
met het hoofd tegen de ijzeren luiken, die de opening van
het laadruim afsloten. Met de eene hand klemde hij zich
aan den ladder vast en beproefde met de andere hand
een lucifer aan te steken. Niet zonder groote moeite
gelukte het en nu onderzocht de opgeslotene of hij zich
zou kunnen bevrijden. Langs dien weg zou dit niet
mogelijk zijn. Hij was gevangen, wel is waar nu
vrijwillig, doch zijn toestand was veel erger dan voor
heen in de cel.
Zou hij gerucht maken ’t Was wellicht de eenige
kans om de vrijheid te kunnen herkrijgen. Wat zou
men hem doen zoo hij te voorschijn kwam
De vrees voor onaangename gevolgen week geheel
door de pijnigingen, door dorst en honger te weeg ge
bracht.
Aanstonds had Frits een zijner schoenen uitgetrok
ken' en in de rechterhand geklemd, terwijl hij zich
met de linker stevig vast hield aan den ijzeren ladder.
Hij ving aan geweldig met de schoenen tegen het
ijzeren luik te timmeren onderwijl hij zoo luid er bij
schreeuwde als maar mogelijk was.
Niet lang daarna vernam hij menschelijke stemmen
en nu verdubbelde hij nog zijn pogingen om de aan
dacht te trekken.
Eenige minuten van geweldig gestommel en daar
straalde hem het verblindend daglicht tegen door een
OURANT
L
DOOR
W. METS T z.