ft Ï0011 SNEEK BS 0WMF1 1 Forensen en belastingen. T OUDE- LIED. h 63e Jaargang. Zaterdag 4 Juli 1908. No. 64. 4 Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. 1 1 »’t Is aan jou te hooren, dat je tot de kwartjesvin ders behoort», riep een vlasbaard op spotachtigen toon. «Je behoeft nu niet mijn doopceel te lichten», klonk ’t wederwoord; »je behoort nooit te vergeten, dat wij hier onder de élite der maatschappij verkeeren». «Och ja. allemaal voorbeschikten voor den krenten tuin», riep weer de vlasbaard. Een andere droog-komiek uit het gezelschap vage bonden, vermaakte de aanwezigen gewoonljjk met zjjn grappige rijmen. Tot de kasteleines in ’t buffet riep hij «Moeder Lammetje Breng eens gauw een vlammetje Voor Rooie Brammetje». De anderen lachten luid en door dit succes aange- moedigd, vervolgde de rijmer »Wie van de heeren Kan 't best convenieeren Om eens te tracteeren «Geef den blikken dominé een borrel voor mij«, riep de vlasbaard. «Geld vooruit, mannetje», antwoordde de vrouw in ’t buffet, zooeven als Lammetje toegesproken. «O, vrouw, wat zijt gij een verwende, Gij trekt profijt van de ellende Van Amstel’s groote dievenbende», rijmelde de man verder, die zooeven spottend was toe gesproken met den scheldnaam van «blikken dominé». Een luid bravogeroep en daverende toejuichingen volgden op deze ontboezeming, waarbij Lammigje zuur-zoet poogde te lachen. De rijmer ging voort «Ik wilde u in ’t minst niet krenken, Maar blijf gij aan uw gasten denken, Door hen op ’t eerste woord te schenken. Bedien hen altoos op hun wenken». met Maar ’t men eet, HOOFDSTUK VIII. 21). Vervolg. Langs eenige straten en door smalle stegen kwamen zij in ’t centrum der stad. Voor een onaanzienlijke herberg werd stil gehouden. Hier troonde de harmonicaspeler zijn ouden bekende binnen. Een onaangename damp van walmende tabaksrook en een viezige dranklucht kwam hen te gemoed. Aan de tafeltjes zaten hier en daar meerendeels jonge man nen met ongunstige tronies en haveloos gekleed over ’t algemeen. Eenigen dronken en rookten, anderen dobbelden met ’t kaartspel. Allen zwegen eensklaps en staarden uitvorschend den nieuwen bezoeker aan. Meermalen kwam een vreemdeling onverwacht de onaanzienlijke herberg binnen en ontpopte zich daar dan latei als rechercheur of als een geheim politieagent. «Speel maar door«, riep de harmonicaspeler gerust stellend; >het is een vogel van onze veeren, dien ik meebreng, hij heeft er ook drie maandjes opzitten». «Aangenam kennis te maken», zei er een uit den troep, grmpig voornaam, terwijl hij opstond en even zijn hoofddeksel aanraakte. Het spel werd hervat door hen, die zich met de kaarten hadden beziggehouden en de overigen gingen voort met hun rumoerig praten, zonder al te veel aandacht te wijden aan den nieuwen bezoeker. «Wat zal ’t wezen vroeg de harmonicaspeler en Frits gaf te kennen ’t liefst een kop koffie te willen gebruiken. «Mij een beetje koetsierslikeur», riep de bestellende kermisreiziger en liet voor zich een glas bitter brengen. De beide laatst binnengekomenen hadden zich aan een apart tafeltje neergezet, niet ver van de kaart spelers. Onwillekeurig blikte Frits nu en dan naar de spelers en de duivel van ’t spel wekte weer begeerten in hem op, die hij dacht, dat voor altoos waren verdwenen. Een der spelers sloeg hem aandachtig gade, zonder dat Frits dat scheen te bemerken. De kaartspeler mom pelde heimelijk iets tegen zijn medespelers van wie er een antwoordde in een dialect, dat Frits onbekend was. «Doet u niet eens een robbertje mee vroeg een der spelenden. «Ik heb weinig te verliezen», klonk ’t antwoord. «Maar er is toch evenveel kans om te winnen als om te verliezen», zei de speler. Frits tastte in den zak en had een gulden tusschen duim en vinger. Dat geldstuk zou hij immers voor dezen eenen keer wel eens in de waagschaal kunnen stellen. Die onnoozele gulden zou hem toch ook al niet veel kunnen baten. Slechts even worstelde zijn beter ik nog tegen, doch toen ook verdwenen alle be zwaren en schikte hij bij de spelers aan tafel. «Wij zullen niet te hoog spelen», stelde een van het gezelschap voor; «niet meer te gelijk verliezen dan een kwartje*. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Een schier onbedaarlijk salvo van bijvalsbetuigingen werd in de gelagkamer gehoord, waarna de guitige rijmer andermaal ’t woord nam en debiteerde «In Lammetje’s berucht hotel, Snapt men de arme boeven wel, Soms om het kleinste bagatel, Maar rijke schoeljes ook te snappen Die erger nog, doch deftig gappen, Dat weet men nog niet goed te lappen*. «Blikken gannef, je hebt wel een taaie verdiend», riep een ruwe stem. Onmiddellijk volgde op deze woorden dit rijm «Uw voorstel klinkt mij zeer verheven, Maar is het u misschien om ’t even, Wil liever dan een rondje geven*. Luid handgeklap loonde den guit en zelfs Frits, die in langen tijd niet gelachen had, moest ’t nu tegen wil en dank doen om den gevatten grappenmaker. «Die blikken dominé is toch ’n gevatte vent», merkte iemand op, doch kreeg tot bescheid dit rijm «Gevat ben ik voor de justitie; Maar nooit gevat door de politie; Neem daarvan asjeblieft notitie». Ware de man minder misdadig geweest, dan zou hij stellig om zijn vermakelijke uitingen in beter gezel schap opgeld gedaan hebben. Toch had hij betere dagen gekend en in voornamer kringen verkeerd, doch was van kwaad tot erger gezonken en nu niet beter dan andere vagebonden. Frits, die in geruimen tijd geen kaarten had aange raakt, was nu weer geheel door speelwoede overmand, 't Was geen grof spelen, maar daar de eene partij op de andere volgde, liep ’t er voor de verliezers toch nog al in. Wordt vervolgd). Forensen, zoudt ge zoo zeggen, daar heb ben we hier toch in Friesland weinig mee te stellen. O, zeg dit niet te vlug, ’t Is waar, de fo- rensen-kwestie vindt ge vooral in de groote steden en in de eerste plaats te Amsterdam. Maar Leeuwarden heeft, door de onmiddellij ke nabijheid van ’t stedelijk gedeelte, dat tot Leeuwarderadeel (Huizum) behoort, ook al ’t begin van zoo’n zaak in ’t visier. En eigenlijk lijdt juist de heele provin cie Friesland aan de forensen-kwestie. De men- schen, die in Friesland ’t grootste deel" van hun landbezit hebben, wonen buiten de pro vincie. De menschen, die hier hun kapitaal verdiend hebben, trekken er uit en leven te Apeldoorn, of Den Haag, enz. om van de ren ten en van de huur der hier nog in hun be zit zijnde vaste panden te leven. Ge zult zeggen: Maar, mon Dieu, men kan die lieden, vooral de laatsten, die door har den, eerlijken arbeid of handel zich er boven op gewerkt hebben, toch niet dwingen, hier te blijven wonen of hier al hunne belastingen te laten betalen. Er bestaat toch geen lijfeigenschap meer of ten minste de bepaling uit dien tijd, welke de menschen bond aan ’t land, dat zij bewonen? En is ’t toch niet onaangenaam voor ons, bewoners van een provincie met zooveel uit stekenden grond, jaren achtereen te moeten erkennen, dat wij in «arm Friesland* wonen; is ’t niet onaangenaam, als we de oorden van weelde zien, waar men bijna geen belastingen betaalt en waar ook zij wonen, die we boven bedoelden. En als dan die streken, door toenemende behoeften ook iets duurder in de belasting worden, dan gaan ze weer elders wonen. Hoe erg is ’t niet te Amsterdam! Het Gooi land, de omstreken van Haarlem, ja, zelfs de allernaaste omgeving herbergt Amsterdam mers en oud-Amsterdammers. Neem bijv. Wa tergraafsmeer, dat niet verder van ’t centrum der stad ligt dan bijv, ’t einde van den Ko ninginneweg of de Indische buurt. Ook andere groote steden hebben, schoon in mindere mate, hare forensen en, ’t moge on prettig zijn voor de forensen-zelven, telkens door den fiscus achtervolgd te worden, voor En dan is ’t wel aardig te schermen ’t woord: vrijheid, onafhankelijkheid, oude spreekwoord: «Wiens brood wiens woord men spreekt!* hier in de bedoe ling van: «Wiens belangen men bevordert!* mag toch ook wel eenigszins op den voor grond treden. De gemeente, waarvan men ’t hebben moet, waarvan men met steeds klem mender betoog en aandrang een ander dan een hongerloon vraagt of eischt, stelt ook zijne eischen, die in de eerste of tweede plaats mo gen zijn: Blijf in de gemeente wonen, dan blijft ge ook ’t meest als gemeentenaar u voe len, en in de tweede of eerste plaats: Draag bij tot de algemeene lasten, die gedeeltelijk moeten strekken om u te salariëeren. Deze kwestie is een onderdeel, in zeker op zicht een verwijderd onderdeel van de alge meene belastingkwestie. Want, we zeiden ’t al, ’t woord forens krijgt telkens grooter uitbreiding. Wij, Friezen, kunnen de deftige lui, die deels van onzen grond leven, maar ’t geld elders verteren, Friesche forensen noemen. En zijn er thans niet reeds Nederlandsche forensen; rijke lieden, die te Brussel of te Pa rijs gaan wonen Zijn er niet massa’s Duitschers, die sedert een reeks van tientallen jaren hun geld hoofd zakelijk in Nederland verdienden en liefst Duitschers wilden blijven? Zijn er niet tal van Nederlanders, die hun vacantiepenningen in ’t buitenland besteden? Waar is de grens? In dit laatste opzicht zal er wel weinig aan te doen zijn. We kunnen thans geen Lycur gus meer hebben, die ijzeren geld sloeg, opdat de hoeveelheid, daarvan noodig om een buiten- landsch reisje te doen, daarvoor reeds een hinder paal zou zijn. En bovendien, dit is ook wel wat erg uit den tijd. Maar wel zien we aankomen, dat het rijk steeds meer de groote inner der belastingen wordt, waarvan gedistribueerd wordt aan de gemeenten, naarmate er behoefte is. Er blij ven steeds huishoudelijke gemeentebelangen, die men in iedere gemeente liefst zelve wil regelen, dus aparte gemeentebelastingen zullen er ook wel blijven, maar de verhouding in belastingdruk is te zeer ongelijk, en daarvan profiteeren juist die gemeenten, waar de weelde gaat wonen en die dus ’t minst de eigenlijke welvaart des lands bevorderen, dan dat het rijk niet steeds meer zal moeten ingrijpen. attest (voor zoover de huisgenooten betreft, door den huisdokter af te leveren) wel eens de hand wordt gelicht. Mocht dit zoo zijn, dan zie men scherper toe, maar waar het attest aanvaard wordt, behoort de ambtenaar als fo rens in gelijken toestand te komen, als zijn mede-forens, de niet-ambtenaar. De interpellatie (in den Amsterdamschen ge meenteraad over dit onderwerp gehouden) was ingegeven gedeeltelijk door de overweging, dat bij den ambtenaar, die zich elders vestigt, de band, welke hem behoort te verbinden met de gemeente, waar hij zijn bestaan vindt, ver slapt, wat aan zijn ijver en toewijding niet te stade kan komen; maar vooral legde de in- terpellant nadruk op de schade welke de ne ringdoenden er bij lijden. Maar als wij ons ten dezen in becijferingen wilden gaan bege ven, zou ook het voordeel niet mogen wor den verwaarloosd, dat de uitwoning voor de gemeente kan opleveren. Ook een zedelijk voordeel, waarop de heer Kamerlingh Onnes terecht wees, toen hij het belang der gemeen te deed uitkomen bij het bezit van gezonde ambtenaren, die malaria-vrij en dus opgewekt hun plicht vervullen. Men make het hem der halve niet te moeielijk, aan den trek naar bui ten, na beëindiging der dagtaak, te voldoen. Dit geldt ook in gevallendat vrouw of kin deren op den hoogen, drogen grond van duin of Gooiland, baat vinden voor hunne gezondheid. Voor de laagbezoldigde ambtenaren mag men zelfs aannemen, dat het buitenwonen in elk geval heilzamer is, vanwege de geschikter woning, welke zij er plegen te vinden. Aldus de Amsterd. corr. van de »N. Rott. Crt*. Men zou aan de forensen nog gemakkelijk een reeks kunnen toevoegen. Er zijn meerdere plattelandsgemeenten in ons land, waar men bijna, soms geheel, gedwongen is, forens te worden. In Friesland en ook elders bestaan in vele gemeenten bepalingen, die ’t wonen buiten de gemeente verbieden. Maar er zijn er, waar dit verbod bijna niet is te handhaven. Er zijn er, waar huisvaders geen woning, waar ongehuwden geen gele genheid vinden, waar fatsoenlijk in verlangde prijzen commensaals worden gehouden. Daar moet wel forensen-vrijheid gegeven worden. Doch vaak is ’t in groote steden, vooral in Amsterdam, niet de gezondheidskwestie, maar de dubbeltjeskwestie. de betreffende steden is ’t onprettig, wordt ’t huishouden onmogelijk, als de betaal- en koop- krachtigen de stad uitgaan, waar de groote massa armen en minvermogenden gedwongen is te blijven. Zet nu voor «Amsterdam* ’t woord «Fries land* en ge spreekt opnieuw een waarheid. ’t Is thans al zoo ver gekomen, dat men in de hoofdstad ten minste beslag wil op die personen, waarover men macht kan uitoefenen, op de gemeente-ambtenaren. Natuurlijk heeft dit heel wat pennen in be weging gebracht. Zoo schrijft een corresp. in de »N. Rott. Crt.« onder meer: Er is indien ik mij niet vergis een tijd geweest, dat de gepensionneerde zijn pen sioen niet buiten het land mocht verteren. Die middeleeuwsche bepaling bestaat al lang niet meer. Maar onze gemeente-ambtenaren mo gen hun tractement niet elders uitgeven wat weinig minder dan middeleeuwsch is. Na tuurlijk, als het dienstbelang tegen het uit wonen zich verzet, houdt alles op. Maar van die overweging gaat de verbodsbepaling niet uit. En alleen wanneer door een deskundig attest geconstateerde gezondheidsredenen het wonen op droger grond, bij de dennenbosschen, kortom in andere omgeving wenschelijk maakt, wordt den ambtenaar verlof gegeven de groote stadslucht te ontvlieden. Dat men bij de ge meente (de hoofdstad) streng er de hand aan houdt, kan reeds blijken uit het naar verhou ding van het uitgebreide corps gering aantal van 64 ambtenaren, waaronder 34 onderwij zers, dat in ’t genoemde voorrecht verkeert. Geen wonder, dat men er niet licht toe overgaat, zijn verblijf te verleggen, waar de gemeente van den ambtenaar-forens den vol len aanslag in de inkomsten-belasting blijft vorderen. Op welken grond? Natuurlijk al leen omdat de gemeente tegenover hare amb tenaren de sterkste is. Een moreele grond im mers bestaat niet. Integendeel, waar op deug delijke wijze geconstateerd is, dat het belang óf van den ambtenaar-zelf, óf van zijn vrouw of kind, een verblijf te Bussum of Hilversum, Bloemendaal of Zandvoort wenschelijk maakt, is het onbillijk hem anders te behandelen dan den niet-ambtenaar-forens, die slechts voor 1/3 deel van zijn belastbaar inkomen wordt getroffen. Nu meenen sommigen, dat er met het verlof geven, op grond van geneeskundig COURANT. 1 DOOR W. METS T z.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1