VOOR SJiffi EJ «1ST». 4 By it Snitser hirdsïlen. KIKBWS- D WHERTLVni’ltLAIl 63e Jaargang. Woensdag 19 Augustus 1908. ITo. 67. E 1 DIEF. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. I Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. 4 Rismoanne 1851. herlevenKom, kom, ’t was geen diefstal 1 ’t was noodweer de zucht tot zelfbehoud En hij had den greep gedaan ’t Was gebeurd met een mooien buit in zijn zak liep hij op een drafje naar huis. Eerst was hij wel te moe en vroolijk gestemd HulpRedding juichte een stem in zijn binnen ste en haastig liep hij verder. Eensklaps hoorde hij een stem Een diefHoudt den dief Vol ontzetting kromp hij ineen en bleef als vastge worteld staan. Het angstzweet brak hem uit hij tastte met de hand naar het hoofd. Was hij reeds ontdekt? De menschen snelden hem voorbij, zij renden hem haast onderste boven of duwden hem hardhandig ter zijde Eindelijk zag hij, dat zij bleven staan bij êen jongen man, die reeds door een politieagent bij den kraag was gepakt. Luid pratend en gesticuleerend omringde de menigte beide personen en toen de agent den dief weg bracht naar ’t bureau, liepen de straatjongens gillend en schreeuwend achter hem aan. Dien man bedoelde men dus Dat was de dief 1 Niet hijHij haalde ruimer adem en ging verder Maar voortdurend hoorde hij ’t geschreeuw, de roep »een diefhoudt den diefOnophoudelijk weerklonk het in zijn oor. Maar dat was onzin 1 Hoe kon hij zichzelven op een lijn stellen met dien kerel het was misschien een heel gewone zakkenroller, een oorbelletjesdief, een schobbejak, die een armen stumperd bet laatste had ontstolen, dat hij bezat Zoo iets had hij toch niet gedaan. Hij verjoeg al die gedachten en trachtte aan iets anders te denken. Hark ris, frjeunen! Hwet scil ’k sizze? Scoe ’k net, op in dei as dizze, Sjonge üt de folie boarst Wol, ik scoe gjin iten léste, En ik koe gjin ure rêste, As ik hjir nou swije moast. ’t Wier for Snits in dei ut tüzen Op de skippen, mounlen, hüzen, Oeral seach men flaggen stean. Hwa scoe hjoed to Snits net komme Snits wier hjoed in Pinksterblomme, Of in faern yn sneinske klean. Tüzenen fen minsken seagen Op de romme wetterweagen, Hwet oars nearne is to sjen. ’t Wier in dei fol nocht en wille, Dy wy nea forjitte scille, En de wrald, dy ropt er fen. ’t Wier in dei om hird to silen, Fen plesierjen underwilen. Fok en seil oan staech en mêst, Saeijden der de skippen hinne, As de liepkes oer de finne Nei de jongen yn it nést. Oeral seach men lytse skippen Om de greate hinne wippen, Lyk as swealtsjes troch de loft. Hearen, boargers, skippers, boeren, Seach men oeral by petoeren Hjoed hiene s’ allegearre skoft. Kinstich sile en lavearje, Tige, tige prakkeseaije, Wiern’ de stjürljue hiet en tuk Om fen efteren yn to flappen, Of, al stien’ se krap, de lappen, Ticht to knipen om in hoek. Folie frouljue, dy der kamen, Dy de manijue mei hjar namen, Seagen tige gol en blier. Mar der wierne oare eagen, Dy üt fokmans holle seagen, En dy seagen wol sa fier! Gljeun, as ’t skynsel fen ’e sinne, Seagen s’ oer de swirden hinne, Of yn ’t lij ek ünrie siet. ’t Wetter fleach hjar om ’e holle! Mar det telle sè net folie Fokljue bin wol faek ris wiet. ’t Spyljen fen de muzikanten Hearde men oan alle kanten Uren fier it leechlan oer. En de Toppenhüster kijkes Fleagen troch it lan as bijkes, Dy men jaget üt de koer. ’t Waerd al njunkelytsen letter. By Reakou en yn ’t Krüswetter Waerd al hast gjin skip mear foun. Allegearre, mei de sinne, Dreauwen se nei Snits wer hinne Priis en preemjes wierne woun ’k Scil it hjir nou mar by litte, Lykwols foegje ik der yette Ta bislüt dit wirdtsje by Lok oan priis- en preemjewinners, En oan allegear, biminners Fen de Snitser sylderij. J, J, WlARDA, Samler. Utspritsen op de priisütdieling de tweintichste fen drijvende, netjes uitziende clubgebouwen lig gen; ge ziet er de lange, smalle, ondiepe, uiterst lichtgebouwde gieken, waarvan er steeds weer enkele, met kranige roeiers bemand, de aanlegplaats verlaten. Heeft u ’t roeien dier gieken ooit verveeld? Of liever, zaagt ge niet steeds met genoegen die mooie sport, zooals een paardenkenner nooit moede wordt een vurig ros te bewonderen? Nu eens zijn ’t amateurs, die hunne dames een ge zond tochtje schenken; dan weer ziet ge ze single sculling, tweeriems, vierriems, achtriems, met of zonder stuurman, zich ernstig trainen voor een wedstrijd. Maar vooral als ’t op een Zondag wedstrijd is, dan trekken duizenden bij duizenden naar ’t ’t breede water; dan bewegen zich tusschen die vele duizenden de juryleden, de vrienden der sportsmen, de leden der clubs; dan is er feest, vroolijkheid, sportemotie. En ook de gewone toeschouwers genieten van ’t heerlijk gezicht. Ge ziet ze bij den Om val, daarna bij den Wa tertoren, dan bij ’t eerste clubgebouw. Met spanning berekent ge de kansen der partijen. Het is dan een soms ook woelige drukte aan de Amstelzijde, daar de emotie gejaagd doet bewegen de rijtuigen, de fietsers, de voet gangers. En als dan de strijd gestreden is, begint voor de roeiers het feest na de harde in spanning. Zooals ik reeds zei: vooral dezen zomer is er leven en beweging in de roeierswereld. Groote triomfen waren reeds behaald in Duitschland en de buitenlanders waren ook op den Amstel door de onzen verslagen. Het kranigst had zich de Amstelvier geweerd en deze zou onze vlag op de wereld wedstrijden, de Olym- pia-wedstrijden te Londen, hoog houden. Wie heeft niet met belangstelling die groote Londensche sportmeeting gevolgd, welke dagen en dagen duurde. Teleurstelling op teleur stelling voor de Hollanders! Onze gymnasten, onze hardloopers, onze athleten, onze scher mers, ze konden geen prijs, ten minste geen eerste of tweede prijs verwerven. Doch onze hoop bleef op den laatsten dag gevestigd; dan zouden onze roeiers, de Amstelvier zonder stuurman, hun best doen. Maar, al was de minderheid van ons viertal niet duidelijk ge bleken, er werd geen winst behaald. Toch den moed niet verloren! Nog bleef Hamburg over om onze krachten te toonen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar plaatsruimte. hij zacht en haast angstig. Goed, heel goed, geeft zij fluisterend ten antwoord. Goed, heel goed! Dat zei zij altijd, die lieve, ge duldige lijderes, en toch wordt zij voortdurend bleeker en voortdurend zwakker. Je bedriegt jezelve, zegt hij haast wrevelig en grjjpt naar haar hand. Hetgaat jeslecht,heel slecht. Je lijdt gebrek en droeve gedachten komen in je op. Je hebt verpleging en versterking noodig. Heb maar geduld die zal je hebben! Je zult niet langer in zoo’n treurigen toestand verkeeren! Ik zal je weer beter maken! Zijn oogen zijn wijd geopend. Een haast koortsige gloed bedekt zijn.gelaat. En de drukkende tijden zjjn ook achter den rug, vervolgt hjj met luide, maar onvaste stem, »komt tijd, komt raad.« Zij ziet hem aan, zonder hem te begrijpen. Eens klaps tast hij in zijn zak en op het volgend oogenblik liggen de goudstukken op het kleine tafeltje naast haar bed en fonkelen in ’t licht van het brandende lampje. Daar lieveling, zegt hij haastig, daar is geld! Dat is voor jou! Daarmee zal ik je opkweeken! Waarom zouden enkel de rijke lui gezond worden, waarom zou den de armen te gronde moeten gaan, door dingen die men met een paar guldens uit den weg kan ruimen? Dat is onzin! Dat is schandelijk. Ik zal je wel gezond maken en als het geld uitgegeven is, dan is er al weer meer! De woorden vol vreugde en hoop bestierven hem bij na op de lippen hij spreekt voortdurend zach ter en zijn gelaat krijgt een haast schuwe uitdrukking. Z'n vrouw zegt geen woord-maar haar gelaat haar gelaat Hjj had gestolen Er was geen andere benaming voor zijn daad te vinden, hoe hjj er ook over tobde en peinsde. Elke andere benaming zou een uitvlucht zijn-hij had gestolen, had zich vergrepen aan het eigendom van een ander. Maar die ander was rijk Zijn brandkast was goed gevuld, zijn kinderen waren voor hun geheele leven goed bezorgd wien zou ’t kleine verlies dus eènige schade berokkenen De rijke man kon die paar on- noozele goudstukken best missen Maar ’t was toch een diefstal. Een diefstal op slinksche wijze ten nadeele van zijn meester gepleegd maar de verzoeking De brandkast had wijd opengestaan het kleine benedenvakje was tot aan den rand gevuld met goud stukken, die verleidelijk glinsterden en schitterden En thuis lag de arme, jonge vrouw van den poover be taalden kantoorklerk, ziek en zwak zij had voor zich zelve en haar kindje haast het noodige voedsel niet. Wat zou een goede flesch wijn, een malsch kippetje haar goed doen Haar bleeke wangen zouden weer een blos krijgen, haar polsen zouden sneller kloppen, haar levensmoed zou opnieuw ontwaken En juist op dat oogenblik was de patroon opgestaan en naar de aangrenzende kamer gegaan met een stuk, dat hem ter onderteekening was gegeven het was een wenk, die de fortuin hem gaf. Een enkele, ferme greep in het vakje met goudstukken en zijn huiselijk geluk, vernietigd door zorgen en ziekte, zou opnieuw Amsterdam, het Venetië van het Noorden, gelijk het zoo dikwijls genoemd werd, mag nog steeds dien naam met eere dragen. Even als Venetië ligt het aan of liever nabij de zee, is het nog steeds door tal van wateren in een groot aantal eilanden verdeeld. Venetië groei de en bloeide eens door de zee, stuurde zijne vloten om koopmansschap te drijven en andere gewesten zijn overmacht te doen gevoelen. Grootendeels vervlogen is die oude roem der Lagunenstad; hare Doge’s zijn niet meer de groote heerschers, tot wie gezanten van vor sten in ootmoed naderden. De tijd heeft veel veranderd. Ook de Amstelstad beheerschte eens, in nog hooger mate, de zeeën, de wereldzeeën. Hare burgemeesteren durfden zich met zelfbewuste trots de Koningen des lands noemen. De tijd heeft ook hier veel veranderd. An dere landen zijn ons, en dit kon niet anders, over ’t hoofd gegroeid. En in eigen land is Rotterdam de groote haven geworden. De grootere zeeschepen konden van de Zuider zee, die eens de schatten van Oost en West naar onze roemruchte stad voerde, niet meer bevaren en de stad van Amstel en IJ was een landstad geworden, had niet de Hollandsche energie het prachtige Noordzee-kanaal gegraven. Doch laten we niet treuren, al zou een tijd Wat zou hij wel ’t eerst voor dat geld koopen, om zijn arme vrouw eene verrassing te bereiden Een flesch wijn lekkernijen iets versterkends Jawel, precies, hij zou inkoopen doen en dat zou de onaange name gedachten wel verjagen Maar, zou men er zich niet over verwonderen, dat hij, de bleeke, magere man in zijn armoedige plunje, goudstukken wisselde en dingen kocht, die enkel maar onder het bereik der rijken vallen Zal men hem niet wantrouwend aanzien, iets ver moeden, ja hem verdenken Zal zijn gejaagdheid, zijn blik die rusteloos rond staart, dat gevoelt hij wel hem niet verraden Loopt hij kans gearresteerd te worden en zal men dan niet roepen een dief Kom, kom, allemaal onzin! De winkeliers willen zaken doen en ’t kan hen niet schelen, aan wien zij verkoopen,als je maar betaalt Daar zag hij reeds een winkel, waar wijn verkocht werd. Naar binnen dus Neen, ’t gaat toch niet. Hij is te onrustig Hjj trilt nooit heeft hij eenig mensch nog een cent te kort gedaan, nooit is hij op onrechtmatige wijze in het bezit van iets gekomen. Het goudstuk, dat hij reeds uit zijn zak heeft genomen, gloeit hem in de hand als een kool vuur Neen, hij moet eerst kalmer zijn, hij moet zichzelven eerst de overtuiging verschaffen, dat hij geen gemeene dief is, dan zal het wel beter gaan Eerst zal hij naar huis gaan, de ellende zien, waarin zijne vrouw verkeert, zijn slecht gevoed kindje kus sen dan zal hjj moed en kalmte krijgen, dan zal hij inzien dat hij goed heeft gehandeld. Haastig snelt hij de armoedige kamer binnen en zijn brandende lippen beroeren den mond der vrouw, die zwakjes glimlacht. Hoe is het met je? vraagt als de tegenwoordige bedruktheid kunnen ge ven. Nog steeds blijft de hoop bij de gedach te, dat wel eerder tijden van depressie de ge moederen ter neer sloegen. Eén voorname tak van industrie, de diamantnijverheid, begint weer op te fleuren. En moge Rotterdam, dat verleden jaar met reuzenschreden voor Antwerpen kwam, dit jaar heel wat minder zeeschepen zien binnenkomen, onze haven toont een bevredigende vooruitgang; ondanks de algemeene malaise gaat de havenbeweging voorwaarts. Doch ik dwaal af, ik wilde eigenlijk onze IJ- en Amstelboorden bezoeken om me nog eens te verlustigen in den mooien aanblik, die de scheepvaartdie ook de zeil- en roeisport biedt. Bij u, Sneekers, Friezen, is ’t weer de groote jaarlijksche dag, de Sneeker hardzeilerij en dan viert de watersport er hoogtij; dan is ’t een lust der oogen, die vlugge zeilers van veler lei vorm en afmeting over »de meer« te zien snellen. Ook hier wordt de zeilsport druk beoefend. Maar daarnaast, ik zou haast zeggen, daarbo ven, ook de roeisport. De roeisport Ze viert hier thans ook hoog tij. Zetelt aan ’t IJ de Koninkl. Zeil- en Roei- vereeniging, aan den Amstel vindt ge de roei- vereenigingen. Heerlijke Amstelboorden, aan beide zijden is ’t gezicht begrensd door de hooge huizenrijen, doch in de verte komt er opening. Jammer genoeg, dat de Nieuwe Amstelbrug 't uitzicht moest verkleinen, dat van de Hooge Sluis (bij 't Paleis v. Volksvlijt) flinker geleek, maar toch is nog steeds de Amstel den roem on zer binnenstad. Wie verlustigt zich niet aan hare breede boorden, die een kloeke water vlakte omzoomen. Gewoonlijk ziet men er de scheepjes en bootjes varen, die de verbinding met Amstelland onderhouden. Maar ook be merkt men geregeld de zeil- en de roeibootjes zich vlug bewegen, zich als zeemeeuwen op ’t water thuis gevoelende. Welk Amsterdammer kent niet de clubge bouwen van de verschillende roeivereenigin- gen, van welke er een vijftal haar sport op den Amstel beoefenen? Vooral in de laatste we ken trokken ze de aandacht van nog meer dui zenden, daar »de Hoop< en »de Amstel« hare feesten vierden. Zijt ge geen lid van een der vereenigingen dan weet ge toch, dat daar die 3 II ia. OU i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1