ft NIEIW8- EN lllïEMTIEBLil) (ooll SHEEK EN OWRIM. Onze Marine naar de West, 63e JJaargang. Zaterdag 22 Augustus 1606. Ho.i 68. I. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. i Feuilleton. K. ra i ONSCHULDIG VERDACHT. e AJDVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. en Ier a Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ik- en ze ze )re sn- na :n, 3n or worden, dat Venezolaansche soldaten landden En daar zou- voor moe- buitenlandsch blad van die invallende Zuid-Amerikaansch Acht ge Siebert tot dit feit in staat? Neen mijnheer. Hebt ge in den laatsten tjjd in het optreden van Sie bert iets bemerkt, dat niet met zijn gewoon optreden overeenkwam Gelooft ge, dat Siebert uit medelijden met een ander gehandeld heeft, die zich soms niet in staat acht tot het eindexamen Dat kan ik niet beoordeelen, mijnheer, hernam Olke, doch ik geloof niet, dat dit het geval is Wij staan voor een psychologische vraag, die wij niet kunnen beantwoorden. Is u niets bekend, dat ook maar het geringste vermoeden wettigt Olke schudde ontkennend het hoofd. Weidert had bij de laatste woorden van den rector zachtjes geglimlacht. De rector had het zeker bemerkt, want tamelijk gestreng voegde hjj Weidert toe Gelooft ge, dat de zaak belachelijk is Ik geloof toch, dat ge groot genoeg zij t, den ernst van de zaak te begrijpen Daarom heb ik niet gelachen, mijnheer, verontschul digde Weidert zich, een andere oorzaak dwong mij daartoe Heeft deze oorzaak iets met onze zaak uit te staan Ik verzoek je de kleinste kleinigheid ons te vertellen. Ja, kuchte Weidert verlegen, misschien, dat het een kleine opheldering voor deze eigenaardige aange legenheid is hij is namelijk een beetje verliefd. Een glimlach vertoonde zich op het gezicht van den rector. Ge zegt verliefd maar gelooft ge, dat tusschen dit verliefd zijn en deze schoolaangelegenheid een ver band bestaat Neen, ik zou het niet denken, daarvoor is de zaak te onschuldigHet is een zuiver bakvisch- en gymnasi- asten-verliefd-zijn, meer niet, zooals wij dat allen doen. dan toch wel zijn mocht. Toen ik door de gang naar de deur liep, hoorde ik stoelen omvallen en op het oogenblik, dat ik de deur opende, zie ik den leerling Siebert, die zich door het venster verwijderen wil. Ik heb hem juist te pakken kunen krjjgen. En wat zeide Siebert viel de rector hem in de rede. Hij wilde niets zeggen, maar de sleutel in de kast zei immers genoeg. Waarschijnlijk heeft hij gemeend in de kast de opstellen voor het eindexamen te vinden. Verder was er in de kamer niets veranderd Neen mijnheer. Het is goed, ge kunt gaan. Toen de pedel de kamer had verlaten, zagen de pro fessoren elkaar aan, zonder een woord te zeggen. Zoo. iets was hun gedurende hun loopbaan nog nooit over komen. Ge ziet, mijne heeren, zei de rector, de stilte verbre kend, de feiten dwingen ons aan ’n inbraak tegelooven. Hoezeer wij ook van het tegenovergestelde overtuigd zjjn. Intusschen willen wij ons verhoor vervolgen en zijn beste vrienden, Weidert en Olke, ondervragen, of zij in den laatsten tjjd aan uitlatingen van Siebert kon den merken, dat bij hem plannen voor den diefstal bestonden. Weidert en Olke betraden zichtbaar aangedaan de kamer. Toen zij hedenmorgen deze ongehoorde daad hadden vernomen, waren ze als uit de wolken gevallen! Ik heb u hier laten roepen om een en ander omtrent uw vriend Siebert mee te deelen. Waarover het hier gaat, meen ik als bekend te kunnen veronderstellen. Heeft een uwer in den laatsten tijd aan Siebert kunnen bemerken, dat hij plannen voor deze daad met zich omdroeg. Zoo ver ik mij kan herinneren, neen, mijnheer, ant woordde Olke. Ik waardeer uw eerljjke, open manier van spreken, waarde WeidertDaar de zaak evenwel zoo onschul dig is, kunt ge mij zeker wel nadere bijzonderheden mededeelen Hoe heet de jonge dame Ontsteld deden de beide leerlingen een stap achter uit. Op hun gezichten teekende zich schrik af bij deze vraag. Ontwijkend zei Weidert Ik verzoek u, mijnheer, mij daarnaar niet te vragen. Maar wanneer de zaak toch zoo onschuldig is Toch kan ik er niet toe besluiten den naam van de dame te noemen. Zoo Dan geloof ik mjj nader met de zaak te moe ten inlaten. Betreft het een ontwikkeld jong meisje of een Een jonge dame uit de eerste kringen van de stad, verzekerde Weidert snel, daarom wil ik den naam niet noemen om haar en haar ouders in opspraak te brengen. Zou u me dan misschien willen zeggen, of ze elkaar in stilte ontmoetten Weidert zag Olke hulpeloos aan; hij wist niet hoever hij zou gaan met zjjn mededeelingen over Siebert’s liefde. Zou hij zwijgen of spreken, om licht in de zaak te brengen Na ’n weinig talmen antwoordde hij: Ze spreken elkander wel hij haalt haar van de pianoles af Meer kan ik u niet meedeelen Prachtig en ge blijft er bij den naam niet te noe men en weigert elke verdere mededeeling Ja! De naam van geen van beiden wordt bevlekt. Het is goed Ge kunt gaan De beiden verwijderden zich snel. Wat deze twee knapen en vooral Weidert gezegd hadden, kon er niet toe bijdragen den donkeren sluier, die over de zaak gespreid lag, te verwijderen. Men wist niet of men van deze mededeeling gebruik zou maken. Moest men kan stellen? Hoe groot zijn de schepen? Hoe zwaar zijn ze gepantserd? Hoe vlug kunnen ze varen? Hoe groot en sterk is de bewape ning? Nu, wanneer we hierop letten, dan komt ons land in nog veel ongunstiger verhouding te staan tegenover de groote mogendheden dan die simpele getallen aan wijzen. Wij bezitten een zevental pantserdekschepen, waarvan de bekleeding heel slecht tegen de zwaarste projectielen bestand is. Ook bijna evenveel pantserschepen, die we wel zoogenaamde pantserschepen zouden kun nen noemen. Torpedojagers hebben we heele- maal nieten wel verscheidene torpedobooten, maar die zijn over 't algemeen veel te klein en lang niet vlug genoeg. Onze kanonneerbooten, wachtschepen, vaar tuigen voor de kusten en rivieren in Indië, zul len we maar geheel wegcijferen; die zouden al leen geschikt zijn om den kamp aan te gaan tegen de Venezolaansche vloot. Dus daar zullen we maar heel niet over spreken. Maar onze grootere oorlogsschepen dan Die hebben de volgende gebreken: Ze zijn te klein, te langzaam, te slecht gepantserd en bewapend met te kleine kanonnen. ’t Is met den opbouw onzer vloot een beetje laks gegaan. Toen voor ongeveer 15 jaren het Duitsche Noord-Oostzeekanaal geopend werd en alle maritieme mogendheden een paar schepen zonden, kwam er van ons land een ouderwetsch schip met geheel geen mo derne vechtwaarde. Onze eerste moderne schepen warende *Piet Hein*, de »Evertsen< en de *Kortenaer«, elk ruim drieduizend ton. ’t Heetten pantserschepen, maar de pantse ring beteekent weinig tegenover kogels van 12 Eng. duimen. Van snel varen is geen sprake. Toen kregen we de dekschepen met de provincienamen, die zeer slecht beschermd zijn, ruim 4000 ton groot zijn, niet zeer vlug loopen en waarvan de zwaarste kanonnen slechts kogels van 15 cM. afschieten, wat tegen 12-duims kogels (zs 30 cM.) niets ge daan is. Daarna kregen we pantserschepen als de Hertog Hendrik*, de »Tromp« en de Heemskerck*, waarvan ’t laatste en grootste nog slechts 5000 ton meet en nog geen enkel kanon van ruim 30 centimeter bezit. Van onze torpedovloot zijn slechts weinige z.g. hoogzee-torpedobooten en alle scheepjes van dit type varen veel te langzaam. oorlogsschatting, met de zekere kans, dat deze ook betaald zou worden. Er zijn er in ons land, die meenen, dat we nu eens goed moeten uitpakken. Oorlogs schepen sturen, marine-soldaten, koloniale sol daten sturen. Geweld gebruiken. Zij spre ken van onze eer, die aangerand is, van ons prestige en van wat niet al en raden aan, zooveel mogelijk kracht te ontwikkelen. Zou ’t niet een beetje gek zijn, zoo te doen? Om dat we nu juist met een minderwaardige te doen hebben Als ’tgaat tegenover een groote mogendheid, dan zorgen we zooveel mogelijk buiten alle drukte te blijven. ’tGeen zeer ver standig is, daar we er toch niet tegen op kunnen. Moeten we dan, nu ’t tegen een mo gendheid van den zooveelsten rang gaat, da delijk doen alsof we wel zulke kranen zijn? Intusschen is ook reeds een vergelijking gemaakt tusschen de sterkte van onze Marine en die van andere landen. Een der geïllustreer de bladen had reeds een teekening met al on- oorlogsschepen er op en menigeen zou, de- ziende, kunnen denken, dat we toch nog al heel wat waard zijn op zee. Er stonden in miniatuurvorm massa vaartuigen Zooals de lezers uit de bladen weten, zullen er binnenkort een vijftal Nederlandsche oor logsschepen in West-Indië zijn, en met name in de buurt van Venezuela. Men weet, dat we daar in moeielijkheden zijn geraakt met iemand, die graag moeielijkheden zoekt, met president Castro, het dwingelandje van Venezuela; een man van geringe afkomst, die zich opgewerkt heeft- tot president dier republiek. Nu kan iemand van kleine afkomst zijn en toch groot worden en ook groote din gen doen, in elk geval een groot karakter ver- toonen; maar ’s heeren Cipriano Castro’s han delingen doen denken aan een soort hoog moedswaanzin, doen in herinnering brengen ’t spreekwoord: Als niet komt tot iet, dan kent iet zich zelven niet. We schrijven dit niet, omdat juist wij nu moeite met den verwaanden man hebben, want och, we zijn misschien de laatsten, die dit ondervinden. Men spreekt ten minste van een aanstaande revolutie, die den pseudo-Na- poleon van zijn troon geploft kan hebben, vóór het Nederlandsch eskader in zijn geheel in aktie kan zijn gekomen. Maar vóór ons heb ben de Vereenigde Staten, Engeland, Duitsch- land, Italië reeds zooveel moeite met hem ge had, dat het zenden van oorlogsschepen om de Venezolaansche havens te blokkeeren, noo- dig was. En thans is ’t tusschen de Veree nigde Staten en Castro al evenmin couleur de rose als tusschen ons land en dat heer schap. Men weet, dat onze gezant De Reus zeer onparlementair is weggezonden en dat Castro meerdere redenen bijeen»gezocht* heeft om een breuk met ons te verklaren. Laten we in tusschen afwachten wat de heer De Reus, die binnenkort in Holland arriveert, kan ophelde ren, voor we ons een juist oordeel over de oorzaken der moeilijkheden kunnen vormen. Toch zullen we hopen, dat zonder veel bewe ging een eind aan ’t standje mag komen. Een standje! Meer durven we het niet noe men. Van kans op oorlog met een land, dat ons partij geeft, kan geen sprake zijn. De vloot* van Venezuela is te onbedui dend om genoemd te worden; dus van gevaar voor ons land kan heel geen sprake zijn. Alleen zou de mogelijkheid genoemd kunnen een heele op geteekend, die den on- ontwikkelden beschouwer een al te grooten dunk van onze macht ter zee zou kunnen ge ven. Als ge op een plaatje een boot van dui zend of een van tien, twintigduizend ton ziet, dan lijken ze alle drie heel groot. En evenzoo gaat ’t met dit plaatje vol oorlogsschepen. Aan den vorm ziet ge, dat ’t oorlogsschepen moe ten verbeelden; ge ziet een eigenaardigen vorm, eigenaardige bovenbouw, vreemde masten. Maar dan weet ge alleen, dat ’t plaatje oor logsschepen voorstelt, ge weet nog niet, hoe sterk de schepen zijn. Gelukkig, dat er boven de teekening een paar getallen staan, die een vergelijking ge ven tusschen de gezamenlijke tonnenmaat van onze vloot en van de vloten van Engeland, Frankrijk, Duitschland, Japan en Venezuela. Uit die getallen-opgave zult ge hebben kunnen zien, dat de Engelsche vloot haast vijftienmaal zooveel tonneninhoud heeft als de onze, de Duitsche bijna vijfmaal zooveel; de Venezo laansche ongeveer een honderdste deel, doch la ten we dit laatste niet mederekenen. Die ge tallen zeggen reeds veel, maar nog niet genoeg. Men moet ook nog weten: Wat zijn ’t voor schepen, die ons land tegenover ’t buitenland een oorlog moeten op Curasao, Aruba en Bonaire, den we welstaanshalve een schotje ten steken. Zooals een reeds opmerkte, zouden er soldaten niet veel in hun vaderland terugkeeren. Maar voor ons land is ’t ook te hopen, dat ’t met een standje afloopt en nog beter zou ’t zijn, dat de heer Castro in z’n eigen land door z’n eigen landgenooten van de baan geknik kerd werd vóór er flinke actie van onzen kant mogelijk zou zijn. Wat zouden we met doen? Troepen zenden? ’t Zou een zeer dure ge schiedenis worden. En bovendien ons land heeft wel een goed getal soldaten voor Oost en West-Indië, maar die zijn broodnoodig in Oost-Indië, waar we reeds hooi genoeg op onze vork hebben. Slechts een zeer klein gedeelte, een detachement, wordt voldoende geacht voor de West. Onze eigen soldaten naar de West, daar is heel geen sprake van. We zouden dus voor ’t feit komen te staan een groot getal soldaten, die in de Oost onmisbaar zijn, naar Amerika te zenden, ’t geen ons in de Oost leelijk zou kunnen opbreken. En dan nog stel, dat we ons uiterste best deden en het zelfs tot een legermachtje van tienduizend man brachten, die van de Oost naar de West ge dirigeerd werden, welk getal ons reeds bijna onbereikbaar schijnt, wat zouden zoo’n tien duizend man in een zoo uitgebreid gebied als Venezuela moeten beginnen? ’t Venezo laansche leger is niet veel bijzonders, dus we zouden haast mogen veronderstellen dat zelfs 't bagatelletje van tienduizend man stevig werk in ’t vijandelijk land zou maken, gesteund door zooveel schepen als onze Marine er tot hulp heen kon zenden, wat zouden we er dan nog door winnen? Een stuk Venezuela veroveren, dat mag niet: al was ’t niet de Amerikaansche Monroeleer, dan zouden toch de groote mogendheden zich daar tegen verzetten. Onze soldaten zouden dus eenigen doodschieten, wat platschieten en daarmee basta. Maar hoeveel zou dat zaakje wel niet kosten? En wat zouden we voor die kosten terug krijgen? Geen land- verovering, die door anderen niet zou worden toegestaan, door ons niet begeerd, omdat we er niets aan zouden hebben. Geen op te leggen Met ernstig uiterlijk betrad de rector, mijnheer Wesenberg, zijn studeerkamer, waar hij een conferen tie met de bekwaamste leeraren had bijeengeroepen. Rector Wesenberg verzocht hun plaats te nemen en begon met zjjn aangename volle stem De reden, mijne heeren, waarom ik u op dit onge wone uur hier heb laten roepen, is ’n zeer treurige. Hedenmorgen hebt u reeds in de school van den diefstal gehoord, dien de leerling Siebert gisteravond in de leeraarskamer heeft gepleegd. U, zoowel als ik, mijne heeren, zijn er zeer bedroefd over, dat onze lievelings leerling, ik hoop, in naam van u allen op deze wjjze over hem te spreken, in staat is aan zulk een daad te denken De kwestie is des te raadselachtiger, daar hij het op de opstellen voor het eind-examen gemunt had en hij zonder eenigen twijfel hiervoor geslaagd zou zijn Ik hoop, dat het ons gelukken zal, zonder veel op spraak te maken, de zaak te ontsluieren en de drqfvee- ren te vernemen, die Siebert hebben bewogen dus danig te handelen. In de eerste plaats zou ik den pedel willen verhooren, opdat het ons duidelijk zal worden, hoe de zaak zich heeft afgespeeld. Toen de pedel was binnengekomen, deed hij het volgende verhaal Gisteravond, toen ik na den avondmaaltijd, om 8 uur, nog eens zou uitgaan, bemerkte ik in de kamer van de leeraren licht. Daar op dit late uur gewoonlijk geen der heeren meer hier is, was ik nieuwsgierig te weten wat het OURANT. I I 3.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1