SlfflWS- ES AlffERTEfflEBLAD 10011 WEE ES M8TMEI i 1 I H k Woensdag 26 Augustus 1908. 63e Jaargang. No. 69. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. II Amsterdamsche Brieven. m si ng- is i Feuilleton. De verloren Zoon. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. i. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. 5 »De zoon echter zeide tot hem Vader ik heb gezon digd tegen den hemel en tegen u; ik ben voortaan niet waard, dat ik uw zoon heet. Maar de vader zeide tot zijn knechtBreng het beste kleed en doe hem dat aan en geef hem een ring om zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Want deze mijn zoon was dood en is weer levend geworden; hij was verloren en is ge vonden.» Deze zinnen uit de gelijkenis van den verloren zoon werden gesproken door een oude grijze dame. Zij zat in een breeden armstoel, den grooten bijbel voor zich opengeslagen, die als een kostbaar oud erfstuk in de familie Westa bewaard werd. Behagelijk zag het er in de eenigszius ouderwetsche gemeubelde kamer uit, in wier midden een prachtig gesneden kroonlamp aan het plafond hing, het vertrek vertrouwelijk verlichtend. Elk gordijntje, elk stukje getuigde van den zin voor orde van de bewoonster en de oude kasten, de deftige schilderijen in olieverf, alles sprak van den kunstzin en van den welstand der eigenares. Mevrouw Westa was, toen haar dochter een Ham burger industrieel de hand gereikt had, om niet alleen Haar zoon Willem (zij bezat alleen deze twee kinde- Dat was een treu rige geschiedenis geweest, die veel stof tot praten had jna boven bare krachten; haar leven was een Alle bladen in de hoofdstad zijn ’t er roe rend over eens, dat onze van ouds bekende Hartjesdag geheel aan ’t verloopen is. Maandag den 17 Aug. was ’t weer die dag. Vroeger werd dan de groote Beurs openge steld voor de lieve jeugd en op de plaats waar anders de honderden zakenmenschen zich ver dringen, waar een verward gedruisch van stem - men en uitroepen weerklinkt, waarvan de leek niet het minste begrijpt, waar eiken dag voor reusachtige sommen wordt omgezet, waar in ’t groot gespeculeerd wordt, zoodat menigeen er zijn kapitaal verspeelt, vaak ook dat van anderen, (Kokadorus zegt immers: Weet ge, waarom die naakte beeldjes in den voorgevel der Beurs zijn aangebracht? Wel, die betee- kenen niets anders dan dat men er u naakt uitkleedt!) daar hoort men dan de hope des vaderlands zingen en schreeuwen en tromme len en op andere wijze lawaai maken. Sedert de nieuwe Beurs, het veel becritiseer- de bouwwerk van Berlage, de oude vervangt, heeft de Amsterdamsche jeugd z’n oud recht op een vrijen beursdag verloren. Toch is er nog een schaduw van feest over gebleven en de schooljeugd in onze goede stad beweert dat juist om den Hartjesdag de vacantie een dag langer duurt en eerst op Dinsdag 18 Aug. dit jaar de scholen weer be gonnen. Overdag is 't Hartjesdag voor de kinderen en ’s avonds voor de groote menschen, zegt men gewoonlijk. En dit is gedeeltelijk waarheid. Reeds vrij vroeg in den morgen ziet men de jongens en meisjes; wonderlijk toegetakeld, sommigen in wijde soepjurken, jongens met meisjeskleeren, met papieren mutsen op ’t hoofd, ’t gezicht vaak zwart gemaakt of met andere helle kleuren versierd»; met allerlei voorwerpen bij zich als trommels, harmonica’s, groote poppen, en verder alle denkbare en ondenkbare dingen, die bizarre pret kunnen veroorzaken. Nu en dan ziet men groepen kin deren, die netjes en aardig in rijen door de straten trekken, zingende: ’t Is Hartjesdag, ’t is Hartjesdag, kom laat ons vroolijk we zen; enz. De eigenlijke druktemakers is ’t om centen te doen; voorbijgangers worden aangesproken, langs de huizen wordt gezeurd om centen, die natuurlijk grootendeels moeten dienen voor •l Er werd geklopt aan de kamerdeur. Verschrikt stond mevrouw Westa op en toen zij de deur opende, stond daar een bedelaar, den hoed diep in de oogen gedrukt. Zelfs toen de bedelaar den hoed afnam, liet het schemerlicht slechts onduidelijk het gelaat van den man onderkennen. Ik vraag brood en eenige centen, waarvoor ik mij nachtkwartier kan verschaffen. Hebt gy een zoon, denkt dan, dat gij het hem geeft Mevrouw Westa haalde getroffen haar beurs uit den zak. Hier man, en het ga je beter. Haastig greep de vreemde naar het muntstuk en sloot snel de deur. Mevrouw Westa belde en riep den binnentredenden bediende toe de huisdeur dadelyk te sluiten. Er was juist een bedelaar hier geweest, wiens gelaat weinig goeds voorspelde. Mevrouw Westa was op een onver klaarbare wijze door dit voorval opgewonden en schil derde zich een dergelijke ontmoeting met haar terug keerenden zoon af. Dit weerzien moest haar hart doen breken. Niettegenstaande dat veel liever zoo, dan hem dood te weten, veel liever zoo, dan hem nooit weer aan het hart te drukken. Het was een uur later. De oude vrouw had het ver trek verlaten. De avond van den lentedag was mooi en de vensters waren wijd geopend. Opeens werd er aan een der vensters gerukt. Een hoofd loerde voorzichtig naar binnen, met een sprong stond de bedelaar van zooeven in de kamer. Schuw verbinding met den Dam, de Amstelstraat met de Jodenwijk, de Utrechtsche straat met den Amstel en verder is er communicatie met alle deelen der stad. Kom eens op Koninginne dag, als ’t vuurwerk op den buiten-Amstel is afgeloopen, de tienduizenden stroomen vooral door de Utrechtsche straat naar ’t Rembrandt - plein. Naatje van den Dam, de eenarmige, moge van haar vervelend leelijk voetstuk op groote volksbeweging neerzien, de vorst onzer schilders, Rembrandt, die midden in 't plantsoen op ’t plein staat, dat naar hem genoemd is, behoeft volstrekt niet jaloersch p haar te zijn. Moge hij vroeger met zijn kunstlievende pen- ceelbroeders gaarne in de herberg een potteken biers verschalkt hebben, thans is er niemand, die daar op dat plein zooveel Cambrinus-nectar ziet verzwelgen. Naatje van den Dam is anders aardig uit den hoek gekomen. Zongen de jongelui ver leden jaar van: >We hebbe de bloemetjes buiten gezet!» onze Naatje heeft zoowaar ook de bloemetjes buiten gezet. Zooals ieder, die den Dam kent, wel weet, is er om den voet van de Naatjes-zuil een ruimte, eigenlijk be stemd om uit fonteintjes water op te nemen. Doch die fonteintjes werkten nooit en in plaats van water zag men er straatjongens kringloopen, die dan geregeld door een agent verjaagd werden. Thans is dit niet meer mogelijk, want seder een paar weken is ’t waterreser voir een bloemenberceau geworden. Ouder wordende schoonen moeten wel wat doen om de aandacht te trekken en daarom: Naatje heeft de bloemetjes buiten gezet. Of ’t nu juist passend mooi is? Maar ’t was de eenigste gelegenheid om bloementooi op den Dam aan te brengen. Van plantentooi gesproken: ’t Frederiksplein, bij ’t Paleis voor Volksvlijt, heeft tijdelijk een deel van zijn groen moeten afstaan. Zooals ik reeds schreef, is men op 't groote plein druk aan ’t asphalteeren en dat vordert heel aardig. Doch ’t is een heel werk. Niet alleen ’t aanbrengen van asphalt-, hout- en steenbestrating op een solieden ondergrond, maar ook ’t egaliseeren van den grond, ’t verleg gen der vele rails, ’t aanbrengen van electrisch licht enz. ’t Spreekt van zelf, dat vaak des nachts moet gewerkt werden om te zorgen, dat over dag (en de dag duurt hier zoo lang!) ’t train en ander verkeer geen of zoo weinig mogelijk stoornis ondervindt. Ook ’t plantsoen, voor keek hij rond, een grimmige lach van vertwijfeling ging over zijn verouderde trekken. Het was alsof hij tot zich zelf zei Ik ben ’t nog niet recht gewend; mijn dagtaak is moeilijk. Heel lastig die omweg door het venster de uitgestootene heeft geen keuze. Nadat hij de omgeving had gemonsterd, zag hij dat hij zich in dezelfde kamer bevond, 'vaar de oude vrouw hem haar medelijden had betoond. Ach, dacht hij, zij had goede oogen, die oude vrouw. Oogen die mij herinne ren aan die mijner moeder, die ik nooit zal weerzien. O, moeder, moeder Na vele jaren te hebben rondgezworven, na lange jaren van ellende in het vreemde land over den oceaan was hij naar het vaderland teruggekeerd. Misschien dat het hem daar gelukt de smet van den eerlijken naam zijner ouders uit te wisschen, als gelouterd, be rouwhebbend zondaar zijne moeder onder de oogen te komen Daarom verhuurde hij zich als matroos op een schip en verdiende met zwaar werk de reiskosten over het groote water. Hij bedelt daarna om werk aan vele deuren, maar den twijfelachtigen kerel zonder eenig getuigschrift wil niemand vertrouwen schen ken. Men stoot hem terug, nog erger men lacht om zijn bede om eerlijken arbeid. Hij vraagt het toch maar als voorwendsel om gelegenheid te hebben tot stelen. En omdat hij al te sterk aandringt, werpt de politie hem, om rust van den lastige te hebben, in de gevangenis. Dat had hij niet verdiend Zjjn gemoed kwam in opstand. Hij ontvluchtte, de bewakers op de hielen, geen brood de tong verdorst. Honger lijden wil hij niet langer, de menschheid dwingt hem te stelen. In zjjn gedachtengang wordt hij gestoord door nade rende voetstappen. De bedelaar kroop verschrikt achter een vuurscherm. den aankoop van klaplucifers, rotjes, voetzoekers. De avond heet voor de groote menschen, maar reeds in den voormiddag is er hier en daar een herrieachtige drukte, een drukte van meiden en kerels van ’t minste allooi. In de Jordaan, de bekende wijk buiten de Prinsengracht, den Westertoren voorbij, de wijk, waar een korten tijd de autobussen re den en die reeds heel wat van zijn eigenaar dig type verliest, de wijk, waar men de straten vindt met de bloemennamen, in de Jordaan dan draaien meerdere orgels; men hoort meest dans muziek, want de Jordaansche schoonen moeten om zoo’n orgel kunnen dansen en walsen, ’s Avonds werpt men er met voetzoekers en ze venklappers. In ’t Muiderpoortkwartier dat krijgt men als van den Dam gaande de Plantage (Artis) gepasseerd is in dit kwartier dan ziet men nu hier dan daar straatbrandjes. Het heet, dat alleen de jeuigd die brandjes ontsteekt, maar de grooteren doen evengoed mee. De po litie moest er zelfs een paar teertonnen blus- schen. De Dapperstraat is daar het centrum der beweging. Ook in andere stadsgedeelten is nog wel eenige aparte beweging te bespeuren, maar de banaal- j ouds de Zeelieden verwacht werden, ste herrie is natuurlijk op den Zeedijk, ’t aan- - grenzend deel der Warmoesstraat en de om geving. Reeds des voormiddags flaneeren heel wat meiden, van ’t soort zooals de Zeedijk en omliggende stegen ze opleveren, op straat, maken herrie, vinden jongelui, bij zulk soort »dames« passende, die mee doen, gaan nu en dan de kroegen binnen om >stemming« te krij gen en veroorzaken last aan de politie, die vooral in deze omgeving den geheelen dag, avond en na-avond met tweeën surveilleert. Reeds om een uur of twee des middags wa ren er een paar van die meiden opgebracht. En ik verzeker u, dat de politie, die in de Warmoesstraat, dicht bij den Zeedijk, een bu reau heeft, anders heel wat door de vingers ziet. Doch maak er der politie geen verwijt van; die doet wat ze kan en is dikwijls niet te be nijden. Nu is ’t weer hier, dan weer daar te redden en ’t is voor de ordebewaarders onmo gelijk alle min voegzame tooneeltjes, zooals er zelfs op de Prins Hendrikkade vlak tegenover ’t Station midden overdag gebeuren, te straf fen, nog minder te voorkomen. Die meiden, ’t zijn van dezelfde soort welke men anders wel zoo’n heelen dag de draaiorgels ziet vol gen, nu weer met deze, dan weer met die ke rels dansende, en dansende op niet altijd even nette wijze. Maar vooral ’s avonds is er beweging in de Zeedijkbuurt. (Dat de tabaksbeweging, thans een der allervoornaamste voor onze stad, alle andere beweging uit de vroeger zoo bekende Nes verbannen heeft, meen ik reeds eerder opgemerkt te hebben.) Het is een oude ge woonte van fatsoenlijke Amsterdammers, die anders nooit op den Zeedijk zouden willen ko men, om juist op Hartjesdag door ’t >donkerst< deel der Warmoesstraat en den Zeedijk te wandelen om even naar de rumoerige bewe ging te zien; men loopt er even door om de drukte op te nemen en gaat dan spoedig weer naar fatsoenlijker straten. Wat er te zien is, kunt ge gemakkelijk raden. Hossende en tie rende groepen van reeds eerder aangeduid al looi, enkele verkleed, ook meiden in mansklee- ren. (’t Verkleeden wordt echter steeds zeld zamer.) Verder muziek in de tingeltangels. Ge hoort die dansmuziek dreunen uit lokalen gelijkvloers en uit kelders. De namen der in richtingen (alleen op den Zeedijk zijn bijna vijftig vergunningen!) duiden aan, dat hier van Ook ziet ge, zelfs midden door de dichte menigte van deze straat, rijtuigen met paren >feestvierders.< Overdag ziet men op Hartjesdag haast niet meer zulke lieden toeren, maar ’s avonds ge beurt ’t nog wel en natuurlijk treft men ze ook heel lang na middernacht nog wel aan. Dat ’t in de Zeedijkkroegen niet alleen bij dansen en hossen en drinken blijft, en er ook wel eens kloppartijtjes geëngageerd worden, die nu en dan der politie last veroorzaken, behoeft haast niet gezegd. Uit dit alles zult ge opmaken, dat ’t nu juist geen groot verlies zal zijn, als »Hartjesdag« geheel tot de geschiedenis gaat behooren. Een algemeen feest is 't heel niet. Dat kunt ge ’t best bemerken op ’t Rembrandtplein. Met Koninginnedag en dergelijke algemeene feest dagen is op dat plein ’t centrum der groote beweging. De Dam moge ’t midden der stad heeten en de Dam is steeds zeer druk, maar op ’t Rembrandtplein concentreert zich op feestdagen, op feestdagen voor heel de stad, de groote drukte. Daar is dan ’t midden der stad. Daar zijnde meeste café’s, daar zijn schouwburgen, daar komt van alle kanten de menschenstroom bijeen, de Kalverstraat geeft verjaaardag van zijn verdwijning bloeiden de teererozen der hoop in het moederhart. Een inwendige stem zeide tot haar Hij komt toch terug Dan nam zij den bijbel ter hand en las de geschiedenis van den verloren zoon. de kamerdeur. haar trots, stond met bleeke trekken en verwrongen gezicht als dief voor haar. Zijne superieuren—hij had een betrekking in het voornaamste bankiershuis te Bremen legden hem verduistering van een brief met geld ten laste. Wat hielp ’them, dat hij de misdaad niet uit eigen belang, maar voor een vriend had begaan Die vriend was in lichtzinnig gezelschap geraakt, had gespeeld en dadelijk geld noodig om zijn verlies te dekken. Toen had hij Willem op weg naar de post met een brief met geld ontmoet. Pat is mijn redding, riep hij hem toe. Ik heb de som slechts voor een paar dagen noodig. Ik kan het couvert zoo openen dat geen spoor daarvan overblijft. Wij leggen later het geld, waarom ik reeds aan mijn voogd heb geschreven en wien ik alles heb bekend, er weer in en jij hebt mij slechts het zegel van je chef te leenen. Ik sluit dan den brief en geen mensch komt er achter. Voor jou is het een kleinigheid en je helpt mij uit de grootste verlegenheid. Zoo had Willem zich door zijn vriend laten overha len. De dekking kwam niet tijdig genoeg in; na een paar dagen werd het uitblijven van den geldbrief ge merkt. Men stelde een huiszoeking in en vond in de schrijf tafel van Willem het couvert en den geleidebrief. Daarmee was zijn schuld bewezen. Ofschoon de on gelukkige de geheele toedracht der zaak vertelde, of schoon zijn vriend hem trachtte te ontlasten, geloofde men hem niet. Willem werd wanhopig en ontvluchtte het huis. Kort daarna kon de vriend de waarheid zijner bewering bewijzen, het geld werd door hem teruggegeven. Willem echter bleef verdwenen. Ten slotte vergat de wereld hem maar niet zijn moeder! Zij leefde onophoudelijk in gedachte met haar zoon. Wat zij om hem leed was niet te zeggen. Op eiken te staan, baar dochter in de nieuwe woonplaats gevolgd, r ren) was sedert twintig jaar weg. gegeven. Die te beleven, en hare gevolgen te dragen ging bijna boven hare krachten; haar leven was een tijdlang in gevaar. Haar Willem, sedert zjjn geboorte I u. OURANT. NEE

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1