WHS- ES JIHERTEMIEBLiD
VOOR SNEER ES MSTREKEJ.
E&n Eerswsard.
63e Jaargang.
Woensdag 30 September 1608.
No. 79.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
een
Wij konden niet meer
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Bruce struikelde, maar bereikte nog juist de opening
Toen viel ’t dier
I
e
’t Frederik Hendrikplantsoen,
Want in de buitenwijken heeft men
en pleintjes, buiten de
Vondel-, Oester-, Wes-
en dan worden sommi-
trachten zich hierdoor een weg te banen en mij van
die zijde aan te vallen, maar ze zouden er tijd voor
noodig hebben. Alice zou intusschen een heel eind
ver kunnen zijn.
Ik nam mijn horloge en hing het op, zoodat ik kon
zien hoeveel tijd er verliep. Alice moest meer dan
een mijl afleggen en op sommige plaatsen was de weg
dicht begroeid, zoodat zij moeite zou hebben er langs
te komen. Een kwartier zon zij noodig hebben. Na
zeven of acht minuten zou zij gered zpn.
Gelukkig had ik een repeteergeweer bij me en af wach
tend stond ik te kijken naar de plaats, vanwaar mijne
vervolgers moesten komen. Ik bleef volkomen kalm,
merkte de geringste kleinigheid op, hoorde de vogels
zingen, de insecten gonzen, genoot zelfs de geur der
bloemen. Mijne gedachten waren echter ver; het zou
meer dan een uur duren om alles te vertellen wat in
die enkele minuten door mijn hoofd ging. Maar de
meeste gedachten konden worden samengevat in het
eene woord «moeder*.
Mijne arme, oude moeder 1 Vroeger viel er veel op
mij aan te merken, waardoor ik haar vaak bedroefd
had. Nu had ik twee jaar flink mjjn best gedaan om
vooruit te komen en verlangde haar weer te zien en
haar van mijne verbeterde vooruitzichten te kunnen
vertellen, want om haar te kunnen verrassen, had
ik er nooit iets van geschreven. En nu zou ze dit mis
schien nooit vernemen.
Mijn arm braaf moedertje; en ik was haar eenige
zoon. Altijd had zij nog het beste van mij gehoopt.
Ik hoorde haar zachte stem, ik voelde het grijze haar
langs mijne wangen strijken, hare bevende vingers in
mijn hand. Ik sprak bij me zelf de woorden, die zij
gezegd en geschreven had. Ik zag weer hoe zij naar
me toekwam, weenende en lachende tegelijk, hare ar-
De grootste klok ter wereld is geplaatst in den
nieuwen toren te Elizabeth New Jersey 38
voet in diameter. De toren, 330 voet hoog, is expres
voor deze klok gebouwd en blijft, bij duister verlicht,
op mijlen afstand zichtbaar.
In Frankrijk kan iedere wielrijder, die verwon
dingen opdoet, tengevolge van fouten in het rijwiel,
den fabrikant om schadevergoeding aanspreken.
De schapen op aarde geven jaarlijks 2,456,773,600
pd. wol; de Amerikaansche schapen alleen 307,100,000.
Er zijn in Spanje en Noorwegen meer blinden
dan in andere landen van Europa, ul. 216en 208 op
100,000. Dan volgt Ierland met 111.
Het is verkeerd als een moeder het straffen
der kinderen geheel aan den vader overlaat en al hun
ne liefkozingen voor zich alleen behoudt. De kinde
ren gewennen zich daardoor hun vader te beschouwen
als een bullebak.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Ik zag de opgave omtrent den gezond
heidstoestand. De sterfte is in de laatste we
ken opvallend klein geweest, een enkele week
zelfs beneden de 10 per jaar per duizend; een
onmogelijk klein cijfer. Maar ook het geboor
tecijfer is niet hoog en komt bij lange na niet
aan de 30 per jaar per duizend toe. Het geeft
op die wijze toch nog een flink overschot en
bleven vertrek en vestiging nu maar aan elkaar
gelijk, dan zou de bevolking der hoofdstad nog
geregeld vooruitgaan. Maar, o mislijk teeken,
wij gaan nog steeds achteruit en op 1 Sep
tember j.l. bedroeg het getal inwoners nog
slechts 564,532. Sedert April zijn we dus
ruim 2000 achteruitgegaan. En toch is de
toestand op oeconomisch gebied niet zoo slecht
meer als ze geweest is.
Reken alleen maar het diamantslijpersvak.
Er schijnen eenige slijpers naar Antwerpen te
zijn vertrokken, maar dat beteekent weinig op
de groote massa van bijna negen duizend.
Doch welk een verschil: dezen winter waren
er onder die rijke ambachtslui soms ver over
de vijf duizend stakers en dit cijfer is langza
merhand gedaald tot ongeveer duizend. Met
juistheid kan ik hét cijfer voor heden niet op
geven, maar een paar weken geleden waren
er nog ongeveer duizend stakers en daar Hen
ri Polak in z’n vakblad voor diamantslijpers een
juichtoon aanslaat, kan men gerust stellen, dat
er nog steeds beterschap te bespeuren is. Die
Henri Polak kunt ge gerust een der gewich
tigste personen van Amsterdam noemen. Hij,
de president van den Alg. Ned. Diam. Bond,
die de overgroote meerderheid der slijpers,
kloovers, enz. omvat, is de man, die in zijn
bond de lakens uitdeelt, die in zijn vakblad de
meeningen vormt, die in ’t aanzienlijke Bonds-
gebouw (in de Plantage; als ge naar Artis
gaat, zult ge ’t gemakkelijk kunnen opmer
ken!) troont en van daar uit de belangen zij
ner duizenden regelt; die het hoofdbeheer
voert over een strijdkas, die vóór de jongste
malaise tot over het millioen gulden gestegen
was en natuurlijk door de belangrijke weke-
lijksche uitkeeringen tot een derde geredu
ceerd werd. De laatst overgebleven stakers
krijgen tot nu toe nog steeds uit de kas,
maar deze zal nu wel niet meer verminderen.
Henri Polak slaat een juichtoon aan, omdat er
nu weer zoo’n groote oplevendiging in ’t luxe-
(Slot).
Bruce deed zijn uiterste best, maar de Indianen
kwamen steeds nader. Wij hadden nog 6 mijlen af
te leggen en zij waren maar slechts een vierde mijl
van ons verwijderd. Hunne kreten klonken ons in
de ooren en Alice verborg haar gezichtje in mijn jas.
Ik keek of mijn revolver goed geladen was. Zij zou
den hun zegepraal duur betalen
Zullen ze ons krijgen fluisterde Alice.
Ja, beste meid.
En ons dooden
Ik streelde haar zachte lokken en antwoordde niet.
Er was niets te antwoorden. Ik dacht niet, dat zij haar
zouden laten leven.
Verwacht ge niet, dat eenigen der onzen ons tege
moet zullen komen, er is nog tijd.
Tijd genoeg, zei ik troostend, maar ik had geen
hoop meer. Ik had niemand gewaarschuwd. Ik was
nooit voorzichtig.
Een paar minuten zwegen wij. Het paard liep al
langzamer en langzamer en de Indianen naderden meer
en meer. We kwamen bij een handwijzer, waar een
voetpad door het woud liep. Langs dit pad was het
kamp niet meer dan anderhalve mijl verwijderd. In
dien ik alleen was geweest zou ik hebben kunnen ont
komen, door dit pad in te slaan, maar met Alice zou
den ze me spoedig inhalen. De eenige kans was nog
dat er hulp voor ons kwam opdagen. Bruce kon haast
niet meer; de Indianen vuurden niet, ze wilden ons
vak te constateeren valt. Amerika trekt weer
groote partijen geslepen en Amerika moet ’t
hem doen. Met tegenzin gaf de groote lei
der dezen winter toe, dat de groote strijdkas
zou aangesproken worden, ten behoeve der
stakers, die honger en ellende leden. Het scheen
net, of wilde hij liever, dat de algemeene lief
dadigheid ook voor zijne mannekes ging zor
gen. Maar dat zou toch de spuigaten uitge-
loopen hebben.
Waar de burgerij, zelf ook in de missère, een
paar honderd duizend gulden offert voor de
arme werkloozen van alle bedrijven, ging ’t
niet aan ook de diamantmenschen daarvan te
geven. De zuinige uitkeering aan de anderen
zou dan nog geringer geworden zijn en dat
alleen omdat Henri Polak goedvond te den
ken, dat het overgegaard millioentje alleen
moest dienen als strijdkas, dus om in tijden van
werkstaking, in tijden van strijd met de pa
troons om het baas-zijn, de overwinning mo
gelijk te maken. Alleen de steeds grooter
wordende ellende en daardoor ook stijgende
ontevredenheid dwong hem eindelijk toe te
geven; een smartelijk gezicht voor een man
met zulke groote gedachten om zoo’n kostbaar
millioentje aan zoo’n klein idee, als onderstand,
als bedeeling is, te moeten opofferen.
Dat er in de andere standen onzer maat
schappij niet in de eerste plaats voor de dia-
mantlui sympathie zetelt, is begrijpelijk. Ieder
kent of vermoedt zoo ongeveer de buitenge
woon hooge loonen, die andere vaklui moeten
doen watertanden; loonen, waarvan zelfs bij
heel royaal leven nog meer dan een appeltje
voor den dorst moet overschieten. En dat
dan deze rijkaards onder de ambachtsmen-
schen toch nog even vlug om onderstand
roepen als timmerlieden, schilders, enz., waar
van sommigen in vele maanden niets verdien
den, dat wordt natuurlijk wel wat onredelijk
gevonden.
Ook de Ned. R. Kath. Volksbond heeft een
afdeeling diamantwerkers, maar deze telt mis
schien hoogstens driehonderd leden, dus
dertigste deel der geheele beweging.
En de anderen zijn ongeveer allen bij den
bond van Henri Polak aangesloten, die daar
door zoo sterk staat.
Nu staat bij mij vast als algemeene waar
heid: Toename van bevolking is een goed tee
ken, beduidt welvaart; stilstand van bevolking
beteekent achteruitgang, ten minste als in ’t
geheele rijk toename valt te constateeren; en
achteruitgang in bevolking beteekent groote
achteruitgang. Nu is de bevolking in de
hoofdstad dezen winter nog iets toegenomen
en dezen zomer gedaald.
Dat strookt schijnbaar niet met de bewering,
dat de grootste malaise geleden is. Hoe dit
te verklaren? Zou ’t niet aldus zijn: Dezen
winter was er hier geen werk, maar elders
ook niet; dus verhuizen zou niets geven. En
des zomers is er juist buiten gebrek aan han
den, terwijl de hoofdstad ondanks betere toe
standen er desnoods nog wel eenige mannekes
missen kon.
Het eeuwige Damvraagstuk is dezer dagen
weer ter sprake gekomen. Ge weet, dat een
royale prijsvraag was uitgeschreven, tal van
plannen gemaakt en de besten (naar we willen
hopen,) prijzen ontvingen. Er is in ’t Stede
lijk museum tenstoonstelling der plannen ge
weest; ’t eene maakte ’t nog mooier dan ’t an
dere. Natuurlijk was bij de uitbreiding van 't
centrale plein ook bebouwing of welke defini
tieve bestemming dan ook van ’t Oude-beurs-
terrein begrepen. (Daar ligt voor een milli
oentje grond reeds zooveel jaren renteloos; maar
on.:' vroede mannen denken zeker, dat de sta
dige jager wint.) Onlangs hadden de heeren
van de Warmoesstraat een nobel idee. Hé ja,
een plantsoen op ’t Oude-beursterrein en daar
een standbeeld van onzen laatsten vorst ge
plaatst. De heeren hadden er heusch nog
flink geld voor over. Aartsvijanden van de
Warmoesstraters zullen wellicht beweren, dat
eigenbelang de drijfveer van dit edele voorstel
was; dat de heeren (vooral Kras) wel het Damplan
willen, waardoor vooral ’t eerste deel der War
moesstraat in betere conditie zou komen, maar
dat bebouwing van ’t beursterrein hen meer
achterwaarts dringt dan plantsoenvorming.
Op een anderen hoek van den Dam is ’t
echter volle ernst. Daar is het geen plan van
vandaag of gisteren, maar een idee, datreeds lang
in de lucht zit, reeds lang hoofden en harten
in beweging bracht. Ge weet goed den ingang
van de Kalverstraat. Aan den eenen kant hebt
ge ’t betrekkelijk lage gebouw van Zeemans
koop, dat reeds op de veiling geweest is; aan
den rechtschen kant het flinke gebouw der
Groote Club, zeker een van de bekendste ge
bouwen van de stad; niet omdat ieder er zoo
maar inloopt, (pardon, ’t is een deftige socië
teit), maar omdat ’t gebouw naast ’t Paleis zoo
klaarblijkelijk levend gevangen nemen. Voor mij be-
teekende zulks marteling; voor Alice was het veel
erger. Ik sloeg mijn hand aan de revolver en zag
haar aan.
Zij begreep mij.
Ja, zei ze met een zucht- Kus mij eerst. Het is
mijn schuld, want ik vroeg je, mij te halen.
Neen, Neen! We wilden je zoo graag halen, niet
waar Bruce
Op het hooren van zijn naam antwoordde hij met
een vernieuwde krachtsinspanning.
Het was niet meer noodig. Wij konden niet meer
ontkomen.
Het is mijn gewicht, zei ze bedroefd. Misschien,
indien u het nu deedt Met u alleen kon hij nog
wel ontkomen. Waarlijk, lief dapper meisje. Waarom
heb ik er niet aan gedacht je alleen verder te laten
rijden P
Mij alleen riep ze uit. Meent u dat ik u zou heb
ben achtergelaten
Je zoudt gedaan hebben, wat ik het beste oordeelde,
Alice, zeide ik ernstig.
Ik zag rond, om te zien, of er nu nog tijd voor was.
Neen, ónmogelijk.
We zullen dat pad nemen, Alice. Wij kunnen daar
wel niet rijden, maar zij kunnen het ook niet. Ik kan
hen ophouden en mij verdedigen, terwijl jij je snel uit
de voeten maakt.
Kan jij je dan ook nog redden
Zeker, trachtte ik beslist te antwoorden, maar een
leugen kwam nooit gemakkelijk van mijne lippen.
Ze begreep mij. Neen, ge kunt het niet, zeide ze.
Ik wil bjj u blijven.
Ik zal je volgen, zoodra je een goed eind op weg
bent, beloofde ik.
Ze schudde het hoofd. Ze zullen je dat onmogelijk
maken. U wil dit alleen ter wille van mij.
’t Is toch het beste, Alice, zei ik, zoowel voor jou
als voor mij. Misschien kan je hulp gaan halen. Doe
je ’t niet, dan zijn wij beiden verloren. Je zult mij het
ergste besparen, wanneer je gaat.
Ik kan je niet alleen laten, riep ze opgewonden uit.
Ik kan niet.
Dan heb ik geen hoop meer, antwoordde ik.
Indien iets haar kon bewegen te gaan, dan moest ze
het nu doen.
Ik zal gaan, zei ze gejaagd.
in het bosch, waar het pad begon,
uitgeput neer.
Vaarwel, oude kameraad! Kom, Alice
De Indianen waren niet meer dan honderd meter
van ons verwijderd. Ik trok Alice mee, tot ik een
plaats vond waar ik mij kon verdedigen.
Zoo hard loopen als je kunt, zei ik ademloos. Blijf
nergens stil staan. God helpe je, mijn kind. Ze sloeg
hare armen om mijn hals. Met zacht geweld trachtte
ik los te komen, maar ze klemde zich aan mij vast,
zeggende dat ze nooit van iemand meer zou houden
dan van mij Toen ging ze.
De plaats, die ik gekozen had, zou ik uren lang heb
ben kunnen verdedigen, als de Indianen niet talrijk
waren geweest. Het pad was nauwelijks breed ge
noeg voor een persoon en het had een scherpe
bocht, zoodat ik mij lang zou kunnen verdedi
gen, beschut door een boom, waarachter ik stond. Aan
mijn rechterhand verhief zich een overhangende rots,
aan mijn linkerhand was dicht kreupelhout, bedekt
met lange doornen en de grond was er bedekt met hoo
ge brandnetels. Zonder twijfel zouden de Indianen
op den voorgrond treedt. Aan denzelfden kant
der Kalverstraat als de Gr. Club, hebt ge nog
een deftige sociëteit. (Aan den anderen kant,
en dan iets verder de Kalverstraat in, loopt
ge ongemerkt nog een heel aristocratische
voorbij!) Nu, deze beide sociëteiten, de Groo
te Club en de andere met de Latijnsche naam,
willen zich vereenigen. De panden in de Kal
verstraat, die er tusschen liggen, zijn reeds
haar eigendom, maar niet de smalle winkels
aan de Paleisstraat. De heeren der sociëtei
ten willen nu van hunne beide gebouwen één
groot gebouw maken, willen rekening houden
met ’t nieuwe Damplan en derhalve den ge
velmuur bij ’t Paleis een heel eind terugbren
gen, mits hun dan faciliteiten bij de andere
panden gegeven worden.
Nu ik toch over pleinen spreek, is ’t niet
een heel iets voor velen, die veel in Amster
dam komen en daarom meenen de stad te
kennen, om al de pleinen te weten. Ik be
weer niet, dat dit juist noodig is. Maar ik
bedoel, dat zij, die Dam, Stationsplein, Sophia-,
Frederiks-, Rembrandt-, Leidsche en Haarlem
merplein kennen, nog niet altijd weten waar
’t Werth eimplantsoen, het Kwakersplein, 't
Staringplein,
enz. is.
nog al eenige pleinen
bekende plantsoenen
ter- en Sarphatiepark
ge pleintjes ook nog wel eens omgedoopt:
Wertheim- en Janssenplantsoen. Ja, vele Am
sterdammers, geboren Amsterdammers, zijn nog
niet overal thuis.
i