t> THE SSEEK ES M8TBEKEK. Nederlanders in den vreemde. o 1 NIEUWS- ES ADWTEST1EBLAD 63e Jaargang'. Zaterdag 3 October 1608. No. 80. Feuilleton, iiet zou niet zijn. Uitgever: B. FALKENA IVIzn., Singel, Sneek. om (Slot volgt). V werd eene deur geopend, om behandelde patiënten uit en andere binnen te laten. Zij waagde het niet, naar voren te dringen, liever wilde zij de laatste zijn; het scheen haar toe, dat zij dan, met den dokter alleen gelaten, meer moed zou hebben. Gij zijt van buiten, niet waar Men kan het wel zien zeide een der vrouwen, een vischvrouw, die voor haar staan ging. Zij knikte bevestigend met het hoofd. Is het de eerste maal, dat gij in de polikliniek komt? vroeg de vischvrouw weer. Een groote weldaad voor ons armen.-Het woord »ons« was met bij zonderen nadruk gesproken en ging gepaard met een snellen blik op het sierlijke hoedje der jonge vrouw dat nog aanspraak maakte op elegance. Wie is de dokter vroeg de andere eensklaps, als wilde zij deze wreede inspectie onderbreken. Oh, ik kan geen namen onthouden. Het is een knappe dokter. Ik had een halfblinde zuster en zoudt gij het wel geloovenbinnen een maand had hij haar genezen. Is hij oud Volstrekt nietHij zou mijn zoon kunnen zijn. Een knappe, jonge man, met een baard en een paar oogen nou, die zjjn niet ziek. Voorwaarts! klonk de gewone stem bij de deur. Kom nu ook mee naar binnen riep de vischvrouw, en de jonge vrouw den arm biedend, trok zij haar mede. Het was een helder verlichte, groote kamer die haar licht van boven ontving en slechts zeer weinig meu bels bevatte. Eenige tafels waren beladen met ver- bandstoffen, chirurgische instrumenten en flesschen en fleschjes van allerlei kleur en grootte. De jonge dok ter in een witte operatiejas, verwachtte de binnentre denden, terwijl zijne beide adsistenten verbanden en SI In de wachtkamer der polikliniek verdrong zich fluisterend een bonte menigte mannen, vrouwen en kinderen. De kamer voor oogziekten vroeg eene bevende stem. Daar achter, de laatste deur. Een bleeke vrouw, die, ondanks haar armoedige Wee ding, het uiterlijk eener dame had, hield een kind met verbonden hoofdje tegen de borst gedrukt en ging tal mend naar de aangewezen deur. Vermoeid bleef zij tegen den muur leunen, op het gezicht een heete blos, die haar voor het oogenblik weer frisch en mooi deed schijnen. Stil, lieve, niet schreien, zeide zij zacht, het kind teeder kussend. Doch het kleine wezen jammerde luid, als wilde het zich verzetten tegen de pijnen, die het moest uitstaan. Het medelijden is een bloem, die in de tuinen der armen het best gedijt. Onmiddellijk kwamen andere vrouwen, andere moeders naar haar toe. Arm kind 1 Wat scheelt het Niet schreien, lieve, anders wordt het nog erger. Arm jongske, moet het al lang zoo lijden? Zij, de moeder, leed zichtbaar onder deze goedge meende nieuwsgierigheid; zij beantwoordde de vragen hoffelijk, maar gelijkluidend en hoorde de verschillen - de raadgevingen aan met een blik, die duidelijk het brandend verlangen uitdrukte, te vluchten en haar ellende voor de anderen te verbergen. Zij ging in een hoek zitten en wachtte. Nu en dan ADVERTENTIëN 4 oent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2'/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. vieren. De vader meende daar veilig te zijn, doch was het niet. Zijn omgang met Ana- charsis Cloots, met Hébert (twee personen, die men niet onder de nobelsten rekent, welke de revolutiekoorts naar boven dreef), zijn vroe gere vriendschap voor generaal Dumouriez, den man, die men begreep, dat heulde met 1’ Au- trichien en dus de Republiek, de vrijheid, ge lijkheid en broederschap verraden had, dit alles maakte hem verdacht. Lezeres, lezer, ge hebt de Fransche revolu- lutie leeren kennen en weet dus ook wie Fonc- qier Tinville was, de handigste der open bare aanklagers, die ooit bestaan heeft, de man, die handelde op gezag van Robespierre en Danton en al de anderen, die verbazend vlug groote lijsten van verdachten in orde had ge bracht en bewijsstukken voor veroordeeling verzameld, voor zoover ’t schrikbewind die noodig had, die zoo handig was, dat op nog al eens voorkomende vergissingen in naam, titel, kwaliteit niet zoo strikt gelet werd en die, tot geruststelling van al wat mensch was, na den val van de >zeegroene<, van Robes pierre, ook viel onder den valbijl, waarmee hij zooveel duizenden ongelukkig had gemaakt. Nu, deze Foncqier Tinville wist uit die omstan digheden eene beschuldiging te distilleeren. Hébert, Cloots en nog een half dozijn anderen werden in den nacht van 17 op 18 Maart 1794 in hechtenis genomen en naar de welbekende Conciergerie gebracht. Den 19 Maart volgde de arrestatie van De Cock; en zoo welspre kend kon deze zijn onschuld niet bepleiten, zulk een beslissend beroep niet doen op zijne lief de voor de republikeinsche zaak, ter wille waarvan hij toch zijn land had verlaten en zich van zijne kinderen gescheiden had, of zes dagen later viel zijn hoofd. En bij dien gerechtelijken moord, een drup pel in de zee van het zondenregister van Ro bespierre en Tinville, bleef het niet. Daags nadat de guillotine haar bloedig werk verricht had, kwam een ambtenaar van den fiscus in de droeve woning te Passy, waar een jonge weduwe en een kind van tien maanden door twee sansculottes bewaakt werden, inven taris maken. Laten we in ons slotartikel zien, hoe nobel dit in zijn werk ging, hoe ook weduwe en kind niet veilig waren voor de bloedhonden en hoe door een toeval Frankrijk aan Nederland een beroemd schrijver verschuldigd is. In den tijd toen ons land groot werd en was, vond men overal Nederlanders. Het was in den tijd vóór den 80-jarigen oorlog, gedu rende en ook nog lang na dien strijd met Spanje. Gingen ze eerst naar de landen, aan de Oost- en Noordzee gelegen, langzamerhand werden ook de andere kuststreken van West en Zuid-Europa bezocht. Het was de tijd dat de Nederlandsche schepen eens den be zem aan den mast bonden. Later, nadat Por- tugeezen en Spanjaarden reeds geruimen tijd op Indië en Amerika voeren en hun hoogte punt reeds bereikt hadden, kwamen wij ook die verre oorden bezoeken. We waren de Engelschen slechts een korten tijd vóór of liever, de Engelschen probeerden even vroeg als wij in die vreemde wereld zich te neste len, doch de Nederlanders waren het klappen van de zweep beter gewoon. Wij hadden reeds een groote vloot, toen de Britten er eene wenschten te hebben. Onze Jan Pie- tersz. Koen leefde vóórdat de Britsche Crom well met forsche kracht zijn volk naar zee dreef. Koen, dat was een eerste-klas-Nederlan der en slechts weinigen begrijpen, hoeveel we nu nog en nu niet het minst aan hem te dan ken hebben. In die dagen kwamen onze mannen overal, waar handel gedreven werd; toen was ’t Ne- derlandsch op weg de taal der zeehavens te worden en toen verspreidde zich, door den bloei onzer letterkunde, de Nederlandsche taal zelfs onder de ontwikkelden ook in ’t binnen land van Europa. Het bekende sprookje van den Vliegenden Hollander kon destijds ontstaan. De geest, die dat sprookje voortbracht was een werke lijkheid; men vond den Hollander werkelijk overal, den alomtegenwoordige, die kon wat hij wilde, al durven we niet nazeggen de be kende woorden: Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden. Hoever zijn we later van dat roemrijk hoog tepunt afgedaald! Laten we dat echter niet te zeer betreuren. Ons land is te klein om altijd door een rol te spelen, die alleen voor de grootste volken is weggelegd. Thans kan een klein volk niet meer zulk een standpunt innemen. Staatkun dig is het onmogelijk; op militair gebied zou compressen maakten. Vooruit, de een na den ander; het is onnoodig te dringen. Het klonk gebiedend maar niet onvriende lijk, en de blik, waarmee hij de patiënten overzag, ver raadde ongewone intelligentie en energie. Oh Een onderdrukte kreet, als de klagende toon van een gesprongen snaar, klonk uit de rij der binnen tredenden. Wat is er? vroeg de dokter, terwijl hij het voorhoofd fronste. Niemand antwoordde, noch bekommerde men zich om den kreet; smartkreten waren hier zoo dikwijls te hooren. Doch het was geen lichamelijk lijden, wat de jonge vrouw deze kreet ontlokt had en die nu het bleeke gezicht vol schaamte in het schortje van haar kind verborg. Inmiddels was de dokter met het onderzoek der patiënten begonnen; het bloed kleurde dikwijls zijn vingers, de patiënten kreten het uit van de pijn, de kreten doorliepen de geheele toonladder van klanken, door welke de mensch te kennen geeft dat hij lijdt. Neen, neenGenoeg professor, genoeg Ik ben klaar. Nog een beetje geduld 1 Voor de laat ste maal. Moed Nog een beetje geduld De schoone, sonore stem met de warme uitdrukking van medelijden deed de pijnen vergeten. Arme vrouw Je hebt zeker een lange reis gemaakt? vroeg hij een boerin, die uitgeput tegen den muur ge - leund had. Ga daar in den hoek zitten, om wat te rusten, ik zal je het laatst behandelen. En jij, kleine, wat scheelt je De moeders hielden de kinderen op den arm; de grooteren gingen ook wel bedaard op den stoel zitten en hieven van zelf het arme, gekwelde gezicht naar boven. En opnieuw begonnen de smartkreten en hij werkte met kalme gelatenheid zonder een hard woord voor de arme zieken te hebben. Buiten lachte de voorjaarszon aan den blauwen he mel en alle beproevingen des levens wachtten hem, maar hij had geleerd zich te beheerschen met zijn wilskracht, zijne offervaardigheid, die de eerste karak tereigenschap van eiken dokter moet zijn. De patiënten verwijderden zich de een na den ander ook de vischvrouw wendde zich nu tot de jonge vrouw »Tot weerziens*, fluisterde zij, ik ben klaar; maar ge moet ook probeeren, de eerste te zijn, Lieve hemelGij zpt zoo wit als een laken. Zjjt gij bang? Gevoelt ge u niet wel Neen, het is niets, dank u. Zij was alleen gebleven, de laatste. Met starre oogen staarde zij voor zich neer. Eensklaps stond zij op, de dokter had haar geroepen. Kom, ik heb nog maar een paar minuten tijd. Zij hield hem met bevende handen het kind voor. De dokter vermocht een uitroep van schrik niet te onder drukken. Maar dat is zeer erg Waarom zijt gij niet eerder gekomen Waarom hebt gij zoo lang gewacht Voor de eerste maal zag hij haar in ’t gezicht, direct daarna verschrikt achteruit te deinzen. Dat gezicht wekte gevoelens en herinneringen, die hij al lang begraven waande, eensklaps tot nieuw leven. üw naam vroeg een der adsistenten, met de pen in de hand voor het register zittend. lijk, zoo goed als de Engelschen ten opzichte van Alma Tadema. Zoo zouden we meer namen van den tegen - woordigen tijd kunnen noemen. Ome zan gers gaan over de grenzen, omdat hier kunst nog niet voldoende regeerings- en ook nog niet voldoende volkszaak is. Onze schilders kunnen hier evengoed blijven, omdat men schil derijen verplaatsen kan zonder den schilder mee te nemen. (En een zangstem, die zich om der wille van brood en eere moet verplaatsen, vordert dat de geheele mensch meegaat.) Doch hebt ge er wel eens aan gedacht, dat de familienaam van Paul de Koek, den be roemden Franschen schrijver, ook heel Neder- landsch klinkt. Dat is geen wonder, want de vader van Paul de Kock was een Nederlan der en de roemruchte Paul heeft ’t alleen aan een toeval, of liever aan ’t lachen zijner jeugd te danken, dat hij roem kon behalen. De Kock’s vader, Hollandsch patriot van 1787, was dat jaar (denk aan de Pruisen) met vrouw en 2 kinderen naar Parijs getogen. Me vrouw de K., geboren Merkus, stierf in 1789 en de weduwnaar hertrouwde met Anne Marie Perret, geb. Kirsberger, die de moeder werd van onzen romancier. Op 1 Januari 1791 werd de vader lid der Parijsche bankiersfir ma Sartorius Chockhard. In 1792 achtte De Koek gevaar in aantocht, ging uit de firma om naar Holland terug te keeren, sloot zich bij ’t Bataafsch comité aan onder Daendels, dat in 1793 te Leuven (België) zich bij ’t hoofdkwar tier van Daendels bevond. Overwon dat leger, dan hoopte Jan Conrad de Koek in Holland een tegenrevolutie te bewerken, maar Du mouriez werd verslagen, ’t Comité en ook Jan Conrad gingen weer naar Parijs. Twee zoons uit het eerste huwelijk zond hij naar België en bleef met zijn nog jeugdige, hare bevalling afwachtende vrouw in de stad der verschrikkingen, in de stad waar Lodewijk XVI gevangene was. (Jan Conrad de Koek was gevlucht, zoodra hij hoorde, dat Lode- wijk’s vlucht in Augustus 1792 was mislukt en deze- in den Temple opgesloten was.) De jeugdige eega had haar man vergezeld naar Dumouriez’ hoofdkwartier, waar haar echtge noot en zij zelve met veel onderscheiding wa ren behandeld. Te Parijs, eigenlijk te Passy, in de onmiddellijke nabijheid der hoofdstad, be zat De Koek een huis, waar spoedig de kleine Charles-Paul zijn intrede in de wereld kwam ’t een krankzinnige herschenschim zijn. Maar op handels- en industrieel, op intellectueel en oeconomisch gebied en ook op het terrein der kunst blijft voor de kleine volkeren een ruimte open, die door geen le gers en oorlogsvloten kan bezet worden. Daar kan een klein volk groot zijn. Behoeven we ons hier te schamen? Jaloersch te zijn op anderen, die ’t zooveel verder brachten dan wij. Het antwoord mag ontkennend luiden. En ook in den vreemde hebben wij nog een hoogen naam. Wat algemeene ontwikkeling betreft, staan wij aan de spits, want wij hebben percents gewijze de minste analphabeten. Zijn we geen eerste klas fabrieksland, onze landbouw en veeteelt, onze ooft- en groente teelt is buitengewoon ontwikkeld. Onze on dernemingsgeest is weer kloek en krachtig. Onze reederijen nemen toe in belangrijkheid. Onze havens vertoonen eerste-klasse-werk. Onze waterbouwkundigen zijn de eersten der wereld; in Argentinië, in China, in Spanje, in Panama, overal vindt men onze groote aannemers, zoodat onze Sliedrechtsche werklie den wereldburgers geworden zijn. En staat onze kunst niet zeer hoog? En ook: Hebben wij niet groote mannen, die nu in ’t buitenland geëerd worden, die door andere volken tot hunne mannen gere kend worden en wien toch Neêrlandsch bloed door de aderen stroomt? Neem onzen grooten Fries Alma Tadema. In een Fransch boek leest men van hem deze korte beschijving: Engelsch schilder van Hol- landschen oorsprong, geboren in 1836. Wij weten ’t, dat hij even Friesch is als zijn naam, dat hij een volbloed Dronrijper jongen is. Ook treft men in onze musea prachtige stukken van den schilder, die liefst streng-Romeinsche karakters weergeeft, maar hij leeft en viert zijn triomfen in de wereld stad Londen; hij is nu een volbloed Engelsch- man in alles, voelt zich onder de Britsche aris tocratie thuis. In ’t zelfde Fransche boek, dat we zooeven bedoelden, leest ge: Arij Scheffer, beroemd Fransch schilder, geboren te Dordrecht (17 95 1858). Zijn broeder H. Scheffer, Fransch schilder, geboren te Den Haag (17981862.) De Franschen zouden er zoowaar niet over willen denken, dat men Arie Scheffer een Hol lander wilde noemen. En ze hebben weer ge- Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 8 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. URANT. 9 tm

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1