JIEUWS- E5 1DTOWBLW
VOOR WH EJ OMSTRBKEI
F
<??MÏ
63e Jaargang.
Zaterdag 31 October 1308»
Verbeteren gaat moeilijk.
JVIoeders naaidoos.
No. 88.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
nt.
B
I
(Slot volgt).
I i
1
L
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
door velen werd benijd. Want het was altijd koel,
het was vlak bij huis en ruim genoeg om alles te be
vatten wat wij noodig hadden. Om ons heen hoor
den wij de vogeltjes tjilpen en kweelen, de bijen
zoemden in den boom en over alles lag een kalme zo
merrust. Onze handen rustten, het was te warm om
te werken, en om toch iets te doen te hebben, vroeg ik:
Moeder, mag ik nu uw doosje eens opruimen
Een lachje gleed over haar fijn gezicht.
Ben je daar niet te oud voor, groot kind vroeg zij.
Neen moeder, nooit
En meteen was ik reeds bezig de klosjes en doosjes
er uit te zetten op de oude tafel, die altijd onder den
boom stond. Ook de twee opgerolde papiertjes gingen
door mijn hand en wat mij er toe dreef, weet ik
niet, maar plotseling vroeg ik
Moeder, mag ik nu eens weten wat daar in zit
Weer kwam de droeve trek om haren mond, maar
toch knikte zij. Ik ontrolde de papiertjes en in mijne
hand lagen een eenvoudig haakpennetje en een gebro
ken paarlmoeren vingerhoed. Ik keek mijne Moeder
aan; zij zat met de handen in haren schoot gevouwen
en over hare wangen rolden twee groote tranen.
Een oneindig medelijden beving my. Wat had ik
gedaan Welke wonde had ik opengereten Ik knielde
bij haar neer en zei
Moeder, wat maakt u toch zoo bedroefd altijd, als u
dit ziet? Is er eene herinnering aan verbonden, iets
treurigs
De geschiedenis van mijn leven, zei ze zacht. Met
dit haakpennetje heb ik mijn grootste geluk verwoest.
Ik zal beproeven het je te vertellen, Agnes. Ik heb
het nooit kunnen doen, maar je bent er nu oud genoeg
voor, misschien doet het mij goed, als je weet welke
schaduw er op mijn leven ligt.
Ik ben ook een domineesdochter, dat weet je wel.
Je grootvader was dominee op een dorp hij Groningen.
Wij waren met ons zessen van kinderen en er was in
dien tijd nog maar een heel klein traktement, zoodat
wij heel bekrompen moesten leven. Mijn broers heb
ben door hard werk allen eene fatsoenlijke betrekking
gekregen; mijne oudere zuster, die een mooi meisje-
was, trouwde jong en rijk en ten slotte bleef ik alleen
bij mijne ouders.
Het was een stil leven, evenals wjj nu met ons drieën
hebben, Agnes, maar nog eenzamer, want door onze
bekrompen geldelijke omstandigheden konden wij met
niemand omgaan. Alleen hadden wij het voorrecht,
als ik het zoo noemen mag, dat er nogal eens een
proponent bij ons kwam preeken.
Als zoo’n aanstaande dominee zijne spreek talen ten
eens wilde beproeven, was ons dorp daar de aange
wezen plaats voor en je grootvader was altijd bereid
daarvoor een beurtje af te staan.
Na de preek kwam de jonge man, die meestal een
of twee vrienden meebracht, bij ons een kopje koffie
drinken, en zoo kregen wij onder de jongelui in Gro
ningen verscheidene kennissen; meeestal zochten zij
ons later nog wel eens op; het was immers eene mooie
wandeling.
Zoo leerde ik ook Gerard kennen en wij kregen el
kaar lief. Hij vroeg aan mijne ouders ot hij ons niet
vaker mocht komen bezoeken; menig aangenaam uurtje
brachten wij door in onzen heerlijken tuin en daar
leerden wij elkaar nader kennen, daar gingen onze har
ten voor elkaar open en toen na korten tijd ons verbond
door onze ouders werd goedgekeurd en wij ook voor
het oog van de mensehen elkander mochten toebehooren,
waren wij een innig gelukkig paar.
Het was maar een eenvoudig houten doosje, met
een rozentak op het deksel geschilderd, zooals de naai-
doosjes in dien tijd waren; want het is lang geleden.
Voor mij was het eenvoudige dingetje een soort van
heiligdom. Wel zag ik het eiken dag, want altijd
stond het bij Moeder, als zij naaide, en ik mocht er
ook wel eens een klosje of schaartje uit nemen, als
ik aan mijn poppenkleertjes zat te knoeien; maar voor
het overige zorgde Moeder altijd zelve voor dat doosje,
en als de dag ten einde was en het werk geborgen
werd, kwam het achter slot.
Later, toen ik, na een paar jaar voor mijne opvoe
ding uit huis te zijn geweest, weer bij Moeder zat te
naaien, nu niet meer aan poppenkleertjes, maar aan
allerlei groot werk, vroeg ik wel eens aan Moeder,
of ik haar doosje mocht opruimen.. Het was meer
nieuwsgierigheid om eens te zien wat er wel zat in die
paar opgerolde papiertjes, die altijd in het zelfde hoekje
lagen: want eigenlijk op te ruimen was er niet veel.
Eene enkele maal werd het mij toegestaan; maar de
papiertjes moesten ongeopend weer in hetzelfde hoekje
en op mijne vraag wat er wel in zat, kreeg het lieve
gezicht zulk eene droevige uitdrukking, dat ik weder
mijne nieuwsgierigheid maar bedwong, tot Moeder
het mij misschien uit zichzelve eens vertellen zou, als
ik wat ouder was.
Het is vele jaren geleden, m.aar het staat mij nog
zoo duidelijk voor oogen, hoe Moeder en ik des mid-
fj'
i
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
loopen. Om een uur was onze etenstijd, dat was in
ons dorp de gewoonte.
Na het eten deden Moeder en ik een kleine wande
ling door ons lieve dorp, of als het warm was, bleven
wij in onzen grooten tuin, zochten een prieeltje of
schaduwrijk plekje en zaten een uurtje te lezen of te
praten. Vader, die predikant was, ging in dien tijd
een paar zieken bezoeken of andere herderlijke bezig
heden verrichten, en tegen vier uur kwamen wij thuis
om thee te drinken. De gezellige theestoof stond dan
reeds te »razen«, zooals ik dat noemde en met het
theeolad kwam ook Moeders eenvoudig en mijn sier
lijk naaidoosje op tafel; wij gingen ijverig aan het
werk. Vader nam zijn courant en las ons er uit voor.
Nooit te vergeten uren van innige huiselijkheid
loch lag er, ondanks ons stil geluk, eene schaduw
van weemoed over ons huisgezin. Als kind voelde ik
het onbewust, als jong meisje zocht ik naar de reden
er van. Ik bestudeerde mijne ouders, hunne onderlinge
verhouding, onze geldelijke omstandigheden, onze om
gang met anderen of de conversatie, zoover als men
die op een dorp hebben kan; maar alles, wat ik op
merkte, was bevredigend. Alleen viel het mij op den
duur op, dat Moeder bijna nooit lachte. Wel was zij
altijd gelijkmatig en tevreden, nooit humeurig, maar
vroolijk was zij niet.
Vader scheen dat ook niet van haar te verwachten;
hij was een ernstig man, die opging in zijn werk, wei
nig behoeften had en het meest genoot, als hij aan
zijne vrouw en dochter uit zijn eigen geschreven of
door hem vertaalde werk iets moois kon voorlezen.
Het was een warme Julimiddag, toen Moeder en ik
weer als naar gewoonte met ons werk zaten, nu echter
ztuu uuxvieAjyA wui uugou, xiuo XU.UUUUX' vu iix xxoa xxxxvx- niet in huis, maar onder den grooten kastanjeboom, waar
dags bij elkaar zaten, als het, middageten was afge- wij vaker thee dronken, een heerlijk plekje, dat ons
Met belangstelling zullen velen het vier-
daagsch debat in de Tweede Kamer gevolgd
hebben, dat ontstond naar aanleiding vaneen
rede van den heer Troelstra, waarin hij den
minister (mr. Heemskerck) vroeg, wat de re-
geering voor plannen had om zoo goed mo
gelijk te voorzien in den aanstaanden winter,
als de werkeloosheid en bijgevolg ook de ar
moede een in jaren niet gekende hoogte
zal bereiken. Wat de minister hierop ant
woordde, maakte op vele leden niet den indruk
van resoluut de zaak aanpakken. Maar ver
help eens definitief een toestand, die tijdelijke
malaise heet.
Ook in dit blad is, een half jaar geleden,
geschreven over de werkeloosheid en onder
anderen aangeradenWaarom niet groote,
practische, vruchtdragende werken aangepakt
en bijv, niet begonnen met de droogmaking
der Zuiderzee Reeds zoolang bestaat ’t groote
plan en daarvoor zou gemakkelijk geld te
krijgen zijn. Het schijnt echter, dat groote
invloeden ’t aan vangen van dit reuzenwerk
tegenhouden. Zouden de ministers van oor
log en marine bezwaren hebben Zou mis
schien de hoofdstad des rijks vreezen een tot
verval bestemde landstad te worden ’t Schijnt
ons integendeel toe, dat de verdediging er
even goed mogelijk om is, en de idee
Amsterdam zeestad, is maar een fictie.
Amsterdam is nu toch ook geen zeestad en
tegenwoordig is dat ook niet meer noodig.
Bijna alle groote zeehavens zijn geen zeeste
den; denk bijv, aan Londen, Hamburg, Ant
werpen, Rotterdam, Bremen en dat een echte
landstad tot hoogen bloei kan komen, ook
door den handel, moge een stad als Berlijn
bewijzen.
Jammer, dat men niet durftHet is wel een
kwestie van twee honderd millioen gulden,
maar die geldmassa is niet verloren, doch
wordt omgezet in een waardevol gebied, dat
mensehen kan voeden, het rijk grooter, aan
zienlij ker maakt en de groote massa van ’t
voor die droogmaking uit te geven geld komt
in den vorm van arbeidsloon in de handen van
ons eigen volk.
Men zou kunnen opwerpen: Als later al dat
land drooggelegd is, moet het verkocht wor-
kommiezen voor de belasting, en zoo voort.
De onderwijzers! Alleen de onderwijzers
der Lagere School vormen een leger van over
de twintig duizend personen.
Onlangs hoorden we iemand beweren: Ja,
hoe meer ze verdienen, hoe ontevredener
Doch op die redeneering zullen
ze
worden. Doch op die redeneering zullen we
maar niet ingaan en alleen constateeren de
werkelijk zeer groote verbetering op financi
eel gebied; al is die verbetering nog niet zoo
groot als de onderwijzers wenschen en al is hun
positie hier te lande nog niet op één lijn te
stellen met die van de Duitsche en meer bui-
tenlandsche onderwijzers.
Hoe kort is ’t nog maar geleden, de tijd
van de klassenverdeeling der onderwijzers,
toen loonen van honderd rijksdaalders niet on
bekend waren. En bepaalde de wet van 1878
niet dat er minimum-lijders van 400 gulden
zouden zijn. Arme minimum-tobbers! En in
zoo vele gemeenten werd slechts ’t minimum
uitgekeerd en geen cent daarboven.
Wat we jammer vinden is, dat het Rijk door
’t telkens verhoogen der minima de gemeenten
moet dwingen de tractementen te verhoogen.
Jammer, dat vooral nog te veel grootere ge
meenten met een hoogeren levensstandaard
nier zorgen, dat ook voor de onderwijzers die
hoogere levensstandaard bereikbaar is.
Ook van tal van rijks-, provinciale en ge-
meente-ambtenaren is de positie heel wat ver
beterd. Ieder kan dat in z’n eigen omgeving
nagaan. Wel ging ’tgewoonlijk bij kleine
pasjes, maar vele kleintjes maakten ook hier
een grooten.
En dan ook: Men is meestal verzekerd
voor z’n ouden dag.
Doch is ook in de loonen der ambachtslieden
geen groote verbetering gekomen?
Ja, die tijden van werkeloosheid zijn vreese-
lijk voor de daarbij betrokken arbeiders en
hunne gezinnen. Maar vroeger waren die
tijden er ook. En vast en zeker is, dat de loo
nen heel wat gestegen zijn.
Dan komt daar nog bij de verzekering tegen
ongelukken en, naar we hopen, zoo spoedig
mogelijk de verzekering voor den ouden dag.
Nog kan men vakken noemen, die bepaald
goed te noemen zijn; bijv, bootwerker en dia
mantslijper.
Maar ’t is zoo jammer, dat niet alle vakken
of takken van bedrijf deelen in den algemeen
zoo veel gunstiger toestand.
Er zijn nog ambachten, die te slecht loonen.
En vooral het boerenbedrijf loont nog veel
te slecht. Wanneer, zooals bekend is, in vele
streken een baantje aan een tram of welk
ander vast baantje dan ook een gulden of ze
ven per week belooft, ziet men bij vele land
arbeiders reeds oogen vol begeerlijkheid. En
dat moest toch niet zoo zijn. Ja, ieder weet,
dat een boerenarbeider met minder toe kan dan
een stadbewoner, omdat hij eenvoudiger om
geving, goedkooper woning en gelegenheid
tot bij verdienen heeft, maar toch de land
arbeider verdient te weinig.
Hoe daar verbetering in te brengen Want
bij hoogere loonen is de verbouw van de meeste
gewassen bijna of totaal on mogelijk. De groote
producenten Amerika, Rusland, Argentinië,
leveren zoo goedkoop en de vervoerkosten
zijn zoo gering.
Doch een groote misstand heerscht vooral
onder zoovele bewoners der steden, vooral der
groote steden. Men maakt misbruik van ’t
»meer aanbod dan vraagmen maakt mis
bruik van ’t pensioen, dat vele oud-gedienden
genieten, misbruik van ’t vele, dat tegenwoor
dig geleerd wordt om den bestaansstrijd vol
te kunnen houden. Het moest niet mogelijk
zijn, dat geregeld per advertentie »een gepen-
sionneerde* gezocht wordt, die genegen is bij
z’n vier, vijf, zeven guldens pensioen per week
nog een gulden of vijf, zes, zeven te verdie
nen, door de heele week als kantoorlooper,
pakhuisknecht, vierdehandsklerk, portier, nacht
portier, enz. voor anderen te werken, de plaats
van een volledig bediende, klerk of knecht
vervullende.
Het moest niet mogelijk zijn, dat jonge da
mes bij tientallen tegelijk solliciteeren naar
een plaatsje als kantoorjuffrouw, of wat dan
ook, dat de reusachtige belooning geeft van
vier, vijf, zes gulden per week.
Het moest niet kunnen bestaan, het beken
de sweetsysteem, dat in de groote steden heele
gezinnen tot loonslavernij verlaagt.
Daar moesten ook minimum-salarissen mo
gelijk zijn, maar wanneer zal dat mogelijk zijn.
Er is veel in de laatste eeuw verbetert, maar
o, er blijft nog zooveel te doen over en de
verzuchting mag geslaakt worden Verbeteren
gaat moeilijk
den en liefst uitsluitend aan Nederlanders met
Nederlandsch geld. Laten de bezitters van
Amerikaansche papieren zich maar uit dat
wespennest terugtrekken, dat reeds zoo dik
wijls zorg en angst veroorzaakte.
De aanstaande winter zal lastig worden en
toch men mag aannemen, dat de crisis af
neemt en dat, moge deze winter nog lastig
zijn, het aanstaande voorjaar verbetering zal
brengen.
We schreven ook reeds een artikel over de
vruchtbare werking der Ned. Heidemaatschap
pij, die zoo’n groote verandering in de armste
gedeelten des lands bracht. Grond, die vroeger
waardeloos heette, is nu zeer waardevol en in
streken, die vroeger tot de armste behoorden,
zeggen de mensehen thans: Ja, eigenlijke ar
moede is hier niet. De Ned. Heidemaatschap
pij heeft een uitnemend pad betreden, dat nog
veel meer dan tot nu toe ’t geval is, moest
bewandeld worden.
Groote uitgestrektheden lands worden nu
waardevol en kunnen tal van mensehen een
draaglijk bestaan geven.
Maar een drooggelegde Zuiderzee zou nog
veel beter helpen. Niemand zal precies de ge
volgen van zoo’n werk kunnen bepalen, maar
we willen toch eens vragen: Wie zou de
drooglegging der Haarlemmermeer betreuren
of een schadepost willen heeten? Het is waar,
de Zuiderzee is tienmaal zoo groot en ’t zal ver
schrikkelijk veel geld eischen. Maar dat geld
is er wel en vast en zeker zou er voor den
arbeidenden stand een tijdperk van voorspoed
aanbreken, een voorspoed, die ook in den mid
denstand zou helpen en zich zelfs over ons ge-
heele volk zou uitstrekken.
Wanneer zal men eens durven?
In ’t Rijksmuseum wordt ’tkruiwagentje be
waard, dat de eerste aarde van ’t Noordzee-
kanaal wegreed. We vinden dat goed, maar
met veel meer recht zou men daar ook de
spade kunnen bewaren, die ’t eerste stuk grond
verzette voor ’t Zuiderzeeplan.
We schreven boven dit opstel: Verbeteren
gaat moeilijk. Maar ’t hier genoemde plan
zou zeker helpen.
In den oeconomischen toestand is in de laatste
jaren anders al heel wat verbeterd.
Neem eens de tractementen der onderwij
zers, leeraren, beambten, burgemeesters, wet
houders, secretarissen, gemeente-ontvangers,
j
7
r
o
i j
j
I
1
RCOURANT.
4